Bezoek ook onze partner-sites
De RechtenSite.nl JuridischeWoorden.nl JuridischeVacatures.net
Gratis de volledige en complete tekst van Ziektewet
Hieronder treft u online de volledige tekst aan van:
De Ziektewet
Tekst van de Ziektewet
Wilt u graag alle relevante in een overzicht hebben? Bestel dan nu een van de vele wetbundels en beschik direct over alle relevante juridische informatie.
Ziektewet - Korte omschrijving: Wet van 5 juni 1913, tot regeling der arbeiders-ziekteverzekering.
http://wetten.overheid.nl/BWBR0001888
Ziektewet
Geraadpleegd op 11-10-2023.
Geldend van 01-10-2023 t/m heden
Wet van 5 juni
1913, tot regeling der arbeiders-ziekteverzekering
Wij WILHELMINA, bij
de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.,
enz., enz.
Allen, die deze
zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in
overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is aan arbeiders een geldelijke
uitkeering bij ziekte te verzekeren, en bepalingen te maken omtrent de
voorziening tegen ziekte van arbeiders;
Zoo is het, dat
Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Eerste afdeling. Algemene
bepalingen
§ 1. Algemeen
Artikel 1
1. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar
uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen,
samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen
maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van
publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
d. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de
Vreemdelingenwet 2000;
e. onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer voor een
gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen verlof, waarin de
werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;
f. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is
ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg, in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten en in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg;
g. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een
instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting
als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen;
h. eigenrisicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is
verleend, bedoeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a,
van de Wet financiering sociale verzekeringen;
i. overheidswerkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel
k, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;
j. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het
Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve
economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;
k. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij
onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht;
l. minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het
een persoon jonger dan 21 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende
minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die
wet;
m. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding
van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde
vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel
om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van
organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het
Nederlanderschap.
n. bedrijfsarts: de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Arbeidsomstandighedenwet, die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel
14, eerste lid, onderdeel b, van die wet;
o. arbodienst: arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14a,
tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.
2. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar
uitvoering genomen besluiten wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. echtgenoten: geregistreerde partners;
c. gehuwd: als partner geregistreerd.
3. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar
uitvoering genomen besluiten wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde
meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft
van de persoon met wie hij gehuwd is.
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee
personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te
dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten
van de huishouding dan wel anderszins.
5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval
aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde
woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing
van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft
plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de
huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een
gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de
gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld
welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen
voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te
dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het
derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of
een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid
wordt verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de
Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Artikel 2
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt
naar de omstandigheden beoordeeld.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen die
binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland.
Artikel 2a
[Vervallen per
01-03-2003]
Artikel 2b
[Vervallen per
01-01-2001]
§ 2. De werknemer
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in
privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2. Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het
continentaal plat vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in
Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is.
Voor zover een werkgever:
a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn
bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste
vertegenwoordiger heeft; of
b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of
vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing
van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde
werkgever.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als
werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt
in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de
Vreemdelingenwet 2000.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat:
a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden
beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;
b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden
beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en
hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van
het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:
a. vreemdelingen;
b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering
tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid van Aruba, Curaçao, Sint
Maarten, de sociale wetgeving van Nederland ten behoeve van de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van een andere mogendheid, of van een
volkenrechtelijke organisatie; en
c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of
tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.
6. Bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, kan
worden afgeweken van het derde lid ten aanzien van:
a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan
wel hebben verricht;
b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de
zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet
2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8,
onderdeel g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 3a
Zo nodig in
afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op
grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag
of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van
een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving
van een andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 4
1. Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de
arbeidsverhouding van:
a. degene, die anders dan als zelfstandige en anders dan als
thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in
artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot
stand brengt;
b. degene, die de onderdeel a bedoelde persoon bij het tot stand
brengen van dat werk bijstaat;
c. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning
geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten
tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde
bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die
bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij
doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;
d. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning
geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten
tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die
ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent,
het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is
en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat
bijstaan;
e. de bestuurder van een vennootschap als bedoeld in
artikel 132, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan
wel, indien een vennootschap toepassing geeft aan artikel 129a van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek, de uitvoerend bestuurder, bedoeld in artikel 129a,
eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van een vennootschap als
bedoeld in artikel 132, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met
uitsluiting van de directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6,
eerste lid, onderdeel d;
f. degene, die als lid van de bemanning van een vissersvaartuig
aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij
1°. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid
verzekerd is bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij of
2°. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is;
g. degene, die werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie
mede wordt begrepen degene, die als leerling van een instelling van onderwijs
praktisch werkzaam is, alsmede degene, die aan een bedrijfsschool opleiding
ontvangt, een en ander indien een beloning wordt genoten, die niet uitsluitend
bestaat in het ontvangen van onderricht;
h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een
coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in
artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien
hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming
van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan
worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur;
i. de persoon die op grond van de Kaderwet dienstplicht zijn
militaire dienstplicht vervult dan wel de persoon die op grond van de Wet
gewetensbezwaren militaire dienst is verplicht tot het verrichten van
vervangende dienst;
j. de persoon die op grond van artikel 37 van de Oorlogswet voor
Nederland is aangemerkt als militair.
2. Het bepaalde in het vorige lid, onderdelen a en b, blijft
buiten toepassing, indien de onderdeel a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is
aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke
aangelegenheden.
3. Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h,
dient te voldoen aan de vereisten, dat:
a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal van de
personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel
610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van
de coöperatie is;
b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a
bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en
voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de
verkrijging van het lidmaatschap;
c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;
d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet
wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is bij gelijksoortige
ondernemingen in de desbetreffende bedrijfstak;
e. een lid van de coöperatie, behoudens in geval van liquidatie van
de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan
maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in
onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan de coöperatie betaalde
bedrag, herrekend naar geldontwaarding.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten
a. nader worden bepaald;
b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de
coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt
onder zelfstandige verstaan de persoon die:
a. in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet
als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij
de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of
b. niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse
onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
c. directeur-grootaandeelhouder is als bedoeld in artikel 6, eerste
lid, onderdeel d, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en
risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij
directeur-grootaandeelhouder is.
Artikel 5
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, ingevolge welke
eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:
a. degene, die als thuiswerker arbeid verricht;
b. degene, die de onderdeel a bedoelde persoon als hulp bij
het verrichten van de arbeid bijstaat;
c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel
als beroep een tak van sport beoefent;
d. degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens
arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als
dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan
worden gesteld.
Artikel 6
1. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de
arbeidsverhouding van:
a. degene, die minister, staatssecretaris, commissaris van de Koning,
burgemeester, Nationale ombudsman, substituut-ombudsman, lid van gedeputeerde
staten, wethouder, voorzitter van een waterschap of de Rijksvertegenwoordiger
voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is;
b. degene die als vrijwilliger werkzaamheden verricht als
politiebeambte, alsmede van degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon
werkzaamheden verricht bij de brandweer;
c. degene die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de
natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;
d. de directeur-grootaandeelhouder;
e. degene die als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964, uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen
als bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste de
in dat artikellid genoemde bedragen per maand en per kalenderjaar.
2. Geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op
dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering of een uitkering van
minder dan de helft van het normale loon van de werkgever wordt genoten, tenzij
het niet verrichten van de arbeid zijn oorzaak vindt in:
a. een normale onderbreking van of verhindering tot het verrichten
van de arbeid, zolang deze onderbreking of verhindering niet langer dan een
maand heeft geduurd;
b. weersinvloeden, gebrek aan materialen of dergelijke
omstandigheden;
c. [vervallen;]
d. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat
slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht;
e. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat niet
regelmatig in elke kalenderweek arbeid wordt verricht, voor zover het betreft
de kalenderweek waarin arbeid wordt verricht of arbeid zou worden verricht,
indien de betrokkene niet arbeidsongeschikt was geworden;
f. arbeidsongeschiktheid terzake waarvan ziekengeld op grond van deze
wet is toegekend of terzake waarvan recht bestaat op een uitkering op grond van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt
onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan
het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
4. Het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing op de
aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.
5. Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze
Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder
directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d,
wordt verstaan.
Artikel 6a
[Vervallen per
01-01-2005]
Artikel 7
Voor de toepassing
van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de
Werkloosheidswet uitkering ontvangt;
b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene die:
1° in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan
zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren
heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal
arbeidsuren per kalenderweek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel
a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond
van enige bepaling van die wet; of
2° als gevolg van de regels gesteld in de ministeriële regeling op
grond van artikel 1a, tweede lid, van de Werkloosheidswet geen arbeidsuren
minder heeft als bedoeld onder 1°.
Artikel 8
Voor de toepassing
van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge deze wet
ziekengeld ontvangt;
b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die wegens
ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt verleend op grond van
enige bepaling van deze wet;
c. degene, die wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld
wordt betaald op grond van artikel 29, eerste lid, maar wel een toeslag op
grond van de Toeslagenwet.
Artikel 8a
1. Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer
beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering ingevolge de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel ingevolge de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering uitkering ontvangt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op diegene die niet
in Nederland woont.
Artikel 8b
1. Tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur,
op voordracht van Onze Minister tezamen met Onze Minister van Binnenlandse
Zaken, te bepalen tijdstip:
a. wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van
de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet
overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, alsmede
b. is artikel 8a niet van toepassing op degene die uitsluitend uit
hoofde van een of meer arbeidsverhoudingen als overheidswerknemer, dan wel
uitsluitend uit hoofde van een of meer voormalige arbeidsverhoudingen als
gewezen overheidswerknemer een uitkering ontvangt op grond van de verplichte
verzekering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen
van overheidswerknemers als bedoeld in onderdeel a van dat lid, alsmede voor
groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers met recht op een
uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als
bedoeld in onderdeel b van dat lid, verschillend worden vastgesteld.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur,
bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van deze wet
afwijkende regels worden gesteld.
Artikel 8c
Voor de toepassing
van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:
a. de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste
lid, van de Wet arbeid en zorg aan wie uitkering wordt betaald op grond van
hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van die wet;
b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen, degene die in
verband met zwangerschap en bevalling niet werkt, anders dan bedoeld in artikel
29a, doch aan wie geen uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3,
afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg;
c. de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a, van
de Wet arbeid en zorg aan wie een uitkering wordt betaald op grond van de
artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, of 6:3, eerste tot en met zesde
lid.
§ 3. De werkgever
Artikel 9
Werkgever is de
overheidswerkgever onderscheidenlijk de natuurlijke persoon tot wie of het
lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.
Artikel 10
Als werkgever wordt
beschouwd:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel:
a en b: de aanbesteder;
c en d: degene, met wie de
overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;
e: de vennootschap;
f: de exploitant of
mede-exploitant van het vaartuig;
g: degene, bij wie de
werkzaamheden worden verricht of de opleiding wordt genoten;
h: de coöperatie;
i: Onze Minister van Defensie
onderscheidenlijk Onze Minister;
j: Onze Minister van Defensie.
b. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onderdeel:
a: de opdrachtgever;
b: de thuiswerker;
c: degene, met wie het optreden
of de sportbeoefening is overeengekomen;
d: degene, die bij de in artikel
5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen.
c. de aangewezen inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 6, zesde
lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 11
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt
als werkgever beschouwd in de gevallen, bedoeld in de artikelen 7, onderdeel a,
8, onderdelen a en c, 8a en 8c, onderdelen a en c.
2. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b,
8, onderdeel b, en 8c, onderdeel b wordt als werkgever beschouwd degene, die
door Onze Minister als werkgever wordt aangewezen.
3. Ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
de uitkering of toeslag, bedoeld in de artikelen genoemd in het eerste lid,
vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies en de
inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12,
teneinde deze uitkering of toeslag door diens tussenkomst te doen uitbetalen,
treedt voor de toepassing van het eerste lid, deze in de plaats van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het
voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.
4. Indien een eigenrisicodrager de uitkering, bedoeld in
artikel 8, onderdeel a, ingevolge artikel 63a betaalt of de uitkering op grond
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bedoeld in artikel 8a, eerste
lid, ingevolge artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
betaalt, treedt deze eigenrisicodrager als werkgever in de plaats van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het
voortbestaan van de dienstbetrekking met die eigenrisicodrager.
5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de
door de werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het derde lid, nadere
regels worden gesteld.
Artikel 11a
[Vervallen per
01-01-2011]
Artikel 12
Onze Minister kan,
in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, in afwijking van het
bepaalde in de artikelen 9 en 10 een ander dan de aldaar bedoelde personen
aanwijzen als werkgever met betrekking tot:
a. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning
geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten
tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die
ander;
b. degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de
arbeid bijstaat;
c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel
als beroep een tak van sport beoefent.
Artikel 13
De werkgever is
verplicht de werknemer gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem bij
of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem bij
of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van
die bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de
arbeidstijd kan geschieden.
§ 4. Het loon
Artikel 14
1. Deze wet verstaat onder loon het loon in de zin van
hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
2. Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld
genoten, wordt, voor zover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder
van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.
Artikel 15
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van
deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat
de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het
tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de
ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is
ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt
is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer
wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd
dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van
het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo
nodig afwijkende regels gesteld.
Artikel 16
1. De daglonen worden herzien met ingang van de dag waarop
en in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt
herzien.
2. Door of namens Onze Minister wordt in de Staatscourant
medegedeeld met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als
bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.
3. Een herziening van de uitkering als gevolg van een
herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is
vastgesteld.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt
de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende
uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid, heeft
plaatsgevonden.
Artikel 17
[Vervallen per
01-01-1987]
Artikel 18
[Vervallen per
01-01-1954]
Tweede afdeling.
Van de verzekering van uitkering van ziekengeld
Artikel 19
1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten
van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg
van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet
bepaalde.
2. De vrouwelijke verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot
het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of
bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet
bepaalde.
3. De vrouwelijke verzekerde heeft geen recht op ziekengeld
gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten
overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg of
een uitkering op grond van artikel 3:8 van die wet.
4. Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede
verstaan gebreken.
5. Ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft
als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 wordt onder ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van
werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor
zijn arbeid zijn. In afwijking van de eerste zin wordt indien de verzekerde de
arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand
gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht onder
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot
het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere
arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.
Artikel 19aa
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen
werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van
arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als
bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak
heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat
na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van
ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het
bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in
artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van
ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten
hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft de
verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de
dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te
verdienen.
3. Op de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die op of na
de dag waarop het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is
verstreken met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen per uur, is
het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing tot zes maanden na de dag
waarop hij met arbeid meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur ging
verdienen.
4. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in
het eerste lid, worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld,
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of
indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering
in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid,
3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde
personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid
verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid
gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde
kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een
verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig
onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden
worden afgezien.
2. Bij het vaststellen van het percentage van het
maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen wordt, zo mogelijk, rekening
gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing
gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Indien de
verzekerde arbeid verricht of laatst heeft verricht waarvoor de werkgever
loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt,
in verband met een verminderde loonwaarde van de verzekerde, wordt bij het
vaststellen van het percentage van het maatmaninkomen, dat de verzekerde ten
gevolge van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid ten hoogste in
staat is te verdienen rekening gehouden met deze omstandigheid.
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid,
wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met
zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en artikel 19aa, eerste en
vijfde lid, nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
5. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te
stellen algemene maatregel van bestuur, dan wel de vaststelling van een
ministeriële regeling op basis van een dergelijke algemene maatregel van
bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide
Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
6. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, maakt de
verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die
de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan
verdienen kunnen ondersteunen.
Artikel 19a
1. Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de
periode dat hij niet in Nederland woont.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de
verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van
een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan.
3. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste
lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan, wordt betrokkene vanaf de dag:
a. dat hij in Nederland woont; of
b. dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is
getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht
is geworden, op grond waarvan recht op ziekengeld kan bestaan; weer als
verzekerde aangemerkt indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld
in de artikelen 19 en 19aa, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op
heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende
periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid,
met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan
bepaald worden dat de verzekerde of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid
gedurende de periode dat de verzekerde niet in Nederland woont recht heeft op
ziekengeld indien hij:
a. werkzaamheden verricht in het algemeen belang; of
b. in Curaçao, Aruba, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius of Saba woont.
5. Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een
verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op
ziekengeld kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
Artikel 19b
1. Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de
periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze
vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Indien de eerste dag van de
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid is gelegen in een periode dat
de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, ontstaat geen recht op
ziekengeld.
2. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste
lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat hij
in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde aangemerkt, indien hij op die dag
aan de overige voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa, voldoet. Deze
verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op
ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan
wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van
vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van
minder dan vier weken opvolgen.
4. Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede lid
is van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.
5. De verzekerde ten aanzien van wie artikel 19c, eerste
lid, op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming van toepassing is, heeft,
in afwijking van het eerste lid, geen recht op ziekengeld vanaf de dag dat de
vrijheidsontneming ingaat.
Artikel 19c
1. De verzekerde die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging
van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft geen recht op
ziekengeld.
2. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste
lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat hij
zich niet langer aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel onttrekt weer als verzekerde aangemerkt, indien
hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa,
voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van
het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29,
vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen
van deze wet.
Artikel 19d
Geen recht op
ziekengeld heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij bij
ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of
bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het
Burgerlijk wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel
76a, eerste lid, van deze wet en die recht heeft op een uitkering op grond van
hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien van
wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een verkorte wachttijd
heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 19e
1. De verzekerde die een uitreiziger is, heeft geen recht op
ziekengeld.
2. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste
lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat
niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland
bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel m, weer als verzekerde aangemerkt, indien hij
op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa,
voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van
het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29,
vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen
van deze wet.
Hoofdstuk I. Van de
verzekerden
Artikel 20
De werknemers in de
zin van deze wet zijn verzekerd.
Artikel 21
In afwijking van
artikel 20 wordt voor de toepassing van de tweede afdeling, hoofdstuk II en van
artikel 64, de werknemer niet als verzekerde beschouwd voor zover hij werknemer
is als bedoeld in artikel 8a of werknemer is als bedoeld in artikel 8c, onderdeel
a, voor zover hij gelijkgestelde is als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdeel b, onder 2, van de Wet arbeid en zorg.
Artikel 22
[Vervallen per
01-07-1967]
Artikel 23
[Vervallen per
01-07-1967]
Artikel 24
[Vervallen per
01-01-1954]
Artikel 25
[Vervallen per
01-07-1967]
Artikel 26
[Vervallen per
01-07-1967]
Artikel 26a
[Vervallen per
01-01-2018]
Artikel 27
[Vervallen per
01-07-1967]
Artikel 28
1. De verzekerde is bij ongeschiktheid tot het verrichten
van zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig wordt
geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen arts, zich op last
van de arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen
inrichting, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken
om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.
2. De voor de verzekerde aan een geneeskundig onderzoek
verbonden kosten worden aan hem door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen vergoed. Door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kunnen dienaangaande regels worden gesteld.
Hoofdstuk II. Van
het ziekengeld
Artikel 29
1. Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen
29a, 29b en 29d wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit
hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te
verrichten:
a. recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het
derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk
ontbreekt;
b. recht heeft op bezoldiging als bedoeld in artikel 76a, eerste lid,
dan wel indien het recht op die bezoldiging op grond van artikel 76a, derde of
zevende lid, of artikel 76b, eerste, tweede of derde lid, geheel of
gedeeltelijk ontbreekt.
De eerste zin is
niet van toepassing op de werknemer waarvan de werkgever het loon niet voldoet
omdat hij verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61 van de
Werkloosheidswet gedurende de periode dat de voor de werknemer rechtens
geldende opzegtermijn langer duurt dan de opzegtermijn, bedoeld in artikel 64,
eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet.
2. Het ziekengeld wordt uitgekeerd over iedere dag van
ongeschiktheid tot werken, doch over maximaal vijf dagen per kalenderweek en
niet over zaterdagen en zondagen. In de eerste kalenderweek wordt in afwijking
van het bepaalde in de eerste zin het ziekengeld uitgekeerd over zaterdag en
zondag, doch over maximaal vijf dagen per kalenderweek, indien de zaterdag of
zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, met dien verstande dat:
1°. als de zaterdag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering
van ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag;
2°. als de zaterdag en zondag aantoonbaar werkdagen zouden zijn
geweest, uitkering van ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag en zondag;
3°. als de zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering
van ziekengeld plaatsvindt over de zondag.
Het ziekengeld
wordt uitgekeerd aan:
a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4
of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de
ongeschiktheid tot werken;
b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag
van de ongeschiktheid tot werken;
c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3,
binnen het op grond van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak eindigt,
vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is
geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot
werken;
d. de verzekerde die:
1°. op grond van artikel 7, onderdeel a, als werknemer wordt beschouwd,
vanaf de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken of
zo veel eerder als de uitkering, bedoeld in dat onderdeel, eindigt op grond van
artikel 20, eerste lid, onderdeel a of b, van de Werkloosheidswet;
2°. op grond van artikel 7, onderdeel b, als werknemer wordt beschouwd,
vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
e. de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot
werken;
f. de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig artikel 29a;
g. de werknemer, bedoeld in de artikelen 29b en 29d.
3. Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de
eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de
werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden
aangemerkt.
4. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd op en na de dag waarop
de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste
lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt, indien de eerste dag van
ongeschiktheid tot werken is gelegen voor die leeftijd alsmede over de periode
waarover de verzekerde een uitkering op grond van artikel 3:7, tweede lid, 3:9
of 3:10, tweede en derde lid van de Wet arbeid en zorg ontvangt.
5. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van
104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de
eerste dag van de ongeschiktheid tot werken met dien verstande dat het tijdvak
zes weken bedraagt indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken is
gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in
artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt.
Voor het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde tijdvak worden tijdvakken
van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan
aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap
of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van
de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs
niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. In de gevallen
waarin de tweede volzin toepassing vindt, worden gedurende de desbetreffende
periode van 104 weken onderscheidenlijk zes weken de eerste twee dagen van de
ongeschiktheid tot werken, waarover op grond van het tweede lid, onderdelen a,
b en c, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, slechts eenmaal in aanmerking
genomen.
6. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd voor zover de
verzekerde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, artikel 29a, artikel 29b of
artikel 29d, door toepassing van artikel 629, derde lid, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek geen recht heeft op loon dan wel op grond van artikel 76b,
tweede lid, geen recht heeft op bezoldiging.
7. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a
tot en met c, en onderdeel d, onder 2°, bedraagt 70% van het dagloon van
verzekerde. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, onder 1°,
wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 47, eerste lid, onderdeel b, en
47a van de Werkloosheidswet, hierbij zijn de bepalingen met betrekking tot
dagloon, maandloon en inkomen van artikel 1b van de Werkloosheidswet en de
daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing. Bij deze
vaststelling blijft artikel 31, tweede lid, buiten toepassing met dien
verstande dat het loon, bedoeld in artikel 30, tweede lid, aangemerkt wordt als
inkomen als bedoeld in artikel 47 respectievelijk artikel 47a van de
Werkloosheidswet.
8. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e,
wordt gesteld op het dagloon.
9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
nadere regels stellen met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.
10. Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vijfde lid,
wordt ten aanzien van een verzekerde als bedoeld in artikel 29, tweede lid,
onderdelen a, b of c, die laatstelijk in dienstbetrekking stond tot een
eigenrisicodrager, verlengd:
a. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later
wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;
b. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen of artikel 71b, derde lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
11. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd over de periode,
gedurende welke de verzekerde, bedoeld in het tiende lid, onderdeel a, zonder
deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64,
eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later indient dan
in dat artikel is voorgeschreven.
12. Het tweede lid, onderdeel a, b of c, is niet van
toepassing indien onderdeel e of g van dat lid van toepassing is.
13. Het tweede lid, onderdeel d, is niet van toepassing
indien onderdeel e of f van dat lid van toepassing is.
14. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, onder
1°, worden perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan
aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap
of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van
de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs
niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 29a
1. De vrouwelijke verzekerde heeft, indien zij, voorafgaand
aan de dag waarop zij recht heeft op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste
lid, 3:8, tweede lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg,
ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar
oorzaak vindt in de zwangerschap recht op ziekengeld ter hoogte van haar
dagloon vanaf de eerste dag waarop die ongeschiktheid bestaat.
2. De vrouwelijke verzekerde die in de periode, waarin zij
recht had kunnen hebben op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8,
tweede lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg doch die
uitkering nog niet is aangevangen, wegens ziekte ongeschikt is tot het
verrichten van haar arbeid, heeft recht op ziekengeld ter hoogte van haar
dagloon. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de
ongeschiktheid tot werken.
3. De vrouwelijke verzekerde heeft geen recht op ziekengeld
over perioden waarover zij uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8,
eerste lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg geniet.
4. Nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7,
eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg
is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt
is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt
in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld
ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste
gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de
eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is
geëindigd.
5. Artikel 29, vijfde lid, blijft buiten toepassing ten
aanzien van de vrouwelijke verzekerde die, op grond van het tweede of vierde
lid van dit artikel, recht heeft op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon.
6. De artikelen 29g en 30 blijven buiten toepassing ten
aanzien van de vrouwelijke verzekerde die op grond van het eerste of tweede lid
recht heeft op ziekengeld.
Artikel 29b
1. De werknemer:
a. die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld
in artikel 3, 4 of 5, recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen,
b. van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op
de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen of van het tijdvak, bedoeld in artikel 24,
eerste lid, 25, negende lid, of 26, tweede lid, tweede zin, van die wet of na
afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, elfde lid, onderdeel a, van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel
29, tiende lid, onderdeel a, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a,:
1°. minder dan 35% arbeidsongeschikt is,
2°. alsmede op de eerste dag van elf weken voorafgaand aan die dag geen
dienstbetrekking meer had of geen dienstbetrekking had met een andere werkgever
dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever
reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd,
3°. niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende
arbeid bij de eigen werkgever, en
4°. binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat
verrichten bij een werkgever,
c. die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en in
verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden
bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs
arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, of
d. die geen werknemer is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a,
achttien jaar is of ouder en in verband met ziekte of gebrek een belemmering
ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf
jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten,
heeft vanaf de
eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden
van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf
jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
2. De werknemer:
a. die voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4
of 5, recht had of heeft gehad op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of
arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten,
b. die een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever als
bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening,
c. wiens dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, is
aangevangen voordat zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning
op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
ontstond, omdat die dienstbetrekking is aangevangen voordat hij achttien jaar
werd,
d. die onmiddellijk voorafgaande aan zijn dienstbetrekking met een
werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet
sociale werkvoorziening, een dienstbetrekking had als bedoeld in artikel 2 van
de Wet sociale werkvoorziening of een dienstbetrekking had, die is aangewezen
op grond van artikel 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen of een nog geldende indicatiebeschikking had op grond van artikel
11 van de Wet sociale werkvoorziening, zoals dat artikel luidde op
31 december 2014,
e. die, voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3,
4 of 5 die is aangevangen op of na 1 januari 2015, een persoon is die met
ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en
wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de
Participatiewet naar een dienstbetrekking is of werd toegeleid of een persoon
is ten behoeve van wie loonkostensubsidie wordt verstrekt op grond van artikel
10d, tweede lid, van de Participatiewet, en van wie door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is vastgesteld dat hij niet in
staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2,
onderdeel c, van de Participatiewet, dan wel van wie door het college van
burgemeester en wethouders in overeenstemming met de eisen gesteld aan een
loonwaardevaststelling op grond van artikel 10d, eerste of tweede lid, van de
Participatiewet een loonwaarde is vastgesteld die bij voltijdse arbeid minder
bedraagt dan het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van
de Participatiewet, of
f. die arbeid verricht in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel
10b, eerste lid, van de Participatiewet, niet zijnde een werknemer als bedoeld
in onderdeel e
heeft vanaf de
eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden
van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van
de dienstbetrekking. Het recht op ziekengeld van de werknemer, bedoeld in
onderdeel c, ontstaat niet eerder dan zijn recht op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het recht op ziekengeld
van de werknemer, bedoeld in onderdeel e, ontstaat niet eerder dan het moment
waarop hij een arbeidsbeperkte wordt als bedoeld in artikel 38b, eerste of
tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
3. Op de werknemer, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d,
e en f, zijn het eerste lid, onderdelen c en d, niet van toepassing.
4. De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien van wie een
dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, bij diens werkgever wordt
voortgezet nadat dat recht is vastgesteld, heeft vanaf de eerste dag van zijn
ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid
tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na vaststelling
van het recht op uitkering.
5. Het ziekengeld, bedoeld in het eerste, tweede en vierde
lid, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.
6. In afwijking van het vijfde lid wordt het ziekengeld in
het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken van
de werknemer, bedoeld in artikel 3, op verzoek van de werkgever gesteld op het
dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de
aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn,
indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht. Indien de
werknemer op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek over
de eerste twee dagen van het tijdvak, bedoeld in de eerste zin, geen recht op
loon heeft, wordt, in afwijking van de eerste zin, het ziekengeld over elk van
deze dagen gesteld op de hoogte van het ziekengeld op de dag direct volgend op
die twee dagen. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken zijn de tweede en
derde zin van artikel 29, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
7. Indien de werknemer, bedoeld in het tweede lid, werkzaam
is op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale
werkvoorziening, wordt het dagloon, bedoeld in het vijfde en zesde lid,
verminderd met het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte
subsidiebedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.
8. Dit artikel is niet van toepassing indien de werknemer
werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale
werkvoorziening.
9. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
ten aanzien van het tweede lid.
10. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
verstrekt op verzoek van de werknemer of de persoon die verwacht een
dienstbetrekking met een werkgever te zullen aangaan een verklaring of de
aanvrager naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid, onderdeel c of
d.
11. Het bepaalde in het tweede en derde lid inzake het tweede
lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing op een arbeidsbeperkte als
bedoeld in:
a. artikel 38b, eerste lid, onderdelen d, e en f, van de Wet
financiering sociale verzekeringen;
b. artikel 38b, tweede lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen.
12. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een
werknemer als bedoeld in het tweede lid of arbeidsbeperkte als bedoeld in het
elfde lid tevens verstaan de persoon die niet langer aan de voorwaarden op
grond van het tweede of elfde lid voldoet en als arbeidsbeperkte wordt
beschouwd op grond van artikel 38b, zesde lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen voor zover het betreft zijn perioden van ongeschiktheid tot
werken wegens ziekte die zijn aangevangen voordat zijn opname in de registratie
van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d, eerste lid, van die wet, eindigt.
Artikel 29c
Indien ten aanzien
van een werknemer als bedoeld in de artikelen 29b en 90 van deze wet bij
aanvang van het dienstverband wordt vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekte of
een gebrek die respectievelijk dat maakt dat hij binnen de in artikel 29b,
eerste en vierde lid, van deze wet bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang
van de dienstbetrekking respectievelijk na vaststelling van het recht op
uitkering een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten,
wordt die termijn van vijf jaar voor afloop daarvan verlengd, indien op dat
moment de ziekte of het gebrek dan wel het verhoogde risico op ernstige
gezondheidsklachten naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen nog bestaat.
Artikel 29d
1. De werknemer die is geboren voor 8 juli 1954 en die
onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4
of 5, welke is aangevangen vóór het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, en
gedurende ten minste 52 weken recht had op een uitkering op grond van hoofdstuk
II van de Werkloosheidswet, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid
tot werken wegens ziekte recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid
tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van
zijn dienstbetrekking. Voor het bepalen van de perioden van ongeschiktheid tot
werken wegens ziekte is artikel 29, vijfde lid, tweede en derde zin, van overeenkomstige
toepassing. De uitbetaling van het ziekengeld, bedoeld in de eerste zin, vindt
niet eerder plaats dan de eerste dag van de veertiende week van de
ongeschiktheid tot werken.
2. Het ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 70%
van het dagloon van de werknemer.
3. In afwijking van het tweede lid wordt het ziekengeld in
het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken
wegens ziekte van de werknemer, bedoeld in artikel 3, op verzoek van de
werkgever gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet
meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de
werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou
zijn gebracht.
4. Dit artikel is niet van toepassing indien de werknemer
werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 of 7 van de
Wet sociale werkvoorziening.
5. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in
het eerste lid, worden onderbrekingen van het recht op uitkering op grond van
de Werkloosheidswet van ten hoogste vier weken gelijkgesteld met perioden
waarin de werknemer recht had op een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet.
6. De werknemer die is geboren voor 1 januari 1962 en
die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3,
4 of 5, welke is aangevangen in de periode van 1 januari 2018 tot en met
31 december 2019, gedurende ten minste 52 weken recht had op een uitkering
op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, heeft vanaf de eerste dag
van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte recht op ziekengeld over
perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de
vijf jaren na aanvang van zijn dienstbetrekking.
7. Met uitzondering van de eerste volzin van het eerste lid,
zijn het eerste tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing op het
zesde lid.
Artikel 29e
1. Als het gaat om een werknemer waarvoor de werkgever
loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, eerste of tweede lid, van
de Participatiewet ontvangt en de werknemer recht heeft op ziekengeld als
bedoeld in de artikelen 29, tweede lid, onderdeel e, 29a, 29b, of
29d, wordt het ziekengeld vermenigvuldigd met de voor die werknemer
vastgestelde loonwaarde, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel g,
van de Participatiewet.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt:
a. indien de voor de werknemer vastgestelde loonwaarde lager is dan
30 procent, de loonwaarde gesteld op 30 procent;
b. indien de loonkostensubsidie, met toepassing van artikel 10d,
eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet wordt verstrekt zonder dat
de loonwaarde is vastgesteld, de loonwaarde gesteld op 50 procent.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Artikel 29f
[Dit artikel treedt
niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2014/216.]
1. Het arbeidsverleden, bedoeld in artikel 29e, wordt
berekend door samentelling van:
a. het aantal kalenderjaren, gelegen in de periode vanaf en met
inbegrip van 1998 tot en met het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar
waarin de dag is gelegen waarop het recht op ziekengeld op grond van deze wet
is ontstaan, waarover de werknemer aantoont over 52 of meer dagen per jaar loon
te hebben ontvangen; en
b. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin
de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
2. Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de
berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien volgens de
informatie als bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat jaar over 52 of
meer dagen loon heeft ontvangen.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a,
worden met dagen waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a. dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en
strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering of met een uitkering op grond van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen voor zover deze uitkering wordt toegekend naar
een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend
over periodes waarin de verzekerde slechts in staat is om met arbeid ten
hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van
hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van
dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.
4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a,
worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht
heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet
of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j,
van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van
socialezekerheidsstelsels (PbEU L166) voor een tot zijn huishouden behorend
kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet
heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of
meer dagen loon is ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt
aangemerkt als verzorgend persoon.
5. In afwijking van het vierde lid worden over de periode
tot 1 januari 2005, waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op
grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere
gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van
Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels
(PbEU L166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van
dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld
met, en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005
tot 1 januari 2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin
over 52 of meer dagen loon is ontvangen.
6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a,
worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip
van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een
persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling
voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op artikel 44, eerste lid,
onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of op artikel 5,
eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, of die voldoet aan
artikel 14a van de Zorgverzekeringswet, voor de helft gelijkgesteld met
kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, tenzij hij deze
inkomsten ontvangt uit arbeid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel
e, van de Ziektewet. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in
de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze
voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als
verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid.
7. Het vierde, vijfde en zesde lid vinden geen toepassing
indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan
een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake
werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of op de
loongerelateerde uitkering op grond van hoofdstuk 7 van deze wet.
8. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt
onder:
a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a,
worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer
onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is
ontvangen.
10. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als loon
beschouwd een uitkering:
a. op grond van de Werkloosheidswet, met uitzondering van een
uitkering op grond van hoofdstuk IV van die wet;
b. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts
in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen
per uur;
c. op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; of
d. die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als
bedoeld in onderdeel a, b of c.
11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld:
a. ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid;
b. op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, dagen waarover, anders
dan bedoeld in het negende lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld
met dagen waarover loon is ontvangen.
Artikel 29g
1. De verzekerde die ziekengeld ontvangt is verplicht in
voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid
te behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, is
de verzekerde die ziekengeld ontvangt in elk geval verplicht:
a. zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts
op te volgen indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het
re-integratiebedrijf in opdracht van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te
belemmeren;
b. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn
inschakeling in de arbeid, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van passende
arbeid;
c. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan
persoonsgebonden voorzieningen die het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen verstrekt voor verkrijging van mogelijkheden tot het
verrichten van passende arbeid en zo nodig trachten die aanpassing en die
voorzieningen te verkrijgen;
d. mee te werken aan het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld
in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en
het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
e. te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van
aanpak en het re-integratieplan, bedoeld in onderdeel d.
Artikel 29h
1. In afwijking van de artikelen 29, achtste lid, en 29a,
eerste, tweede en vierde lid, wordt het ziekengeld van degene die laatstelijk
verzekerd was op grond van artikel 7, onderdeel a, of 8c, onderdeel a, en recht
had op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste
lid, van de Wet arbeid en zorg omdat zij als werknemer werd aangemerkt omdat
zij verzekerd was op grond van artikel 7, onderdeel a, vastgesteld
overeenkomstig artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet,
met dien verstande dat de factor 0,7 op 1 wordt gesteld als het recht op
ziekengeld is gebaseerd op artikel 29, tweede lid, onderdeel e of f. Hierbij
zijn de bepalingen met betrekking tot het dagloon, maandloon en inkomen van
artikel 1b van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen van
overeenkomstige toepassing. Bij deze vaststelling blijft artikel 31, tweede
lid, buiten toepassing met dien verstande dat het loon, bedoeld in artikel 30,
tweede lid, aangemerkt wordt als inkomen als bedoeld in artikel 47 van de
Werkloosheidswet.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene
die recht heeft op ziekengeld omdat hij laatstelijk verzekerd was op grond van
artikel 8 en dat ziekengeld werd berekend op grond van het eerste of dit lid.
Artikel 30
1. De zieke werknemer is verplicht:
a. passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid
wordt gesteld;
b. in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen; en
c. geen eisen te stellen in verband met door hem te verrichten arbeid
die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
2. Weigert de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld
zonder deugdelijke grond de arbeid, bedoeld in het eerste lid, te verrichten,
dan wordt het loon dat hij zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel
verricht had, beschouwd als inkomen als bedoeld in artikel 31, eerste lid.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de
in het eerste lid bedoelde werknemer verplichten zich als werkzoekende te laten
registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, indien hem daartoe het
recht toekomt op grond van artikel 30b van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de
door hem daartoe aangewezen deskundige kunnen degene aan wie ziekengeld is toegekend
voorschriften geven in het belang van een behandeling of van genezing dan wel
voorzover dit voortvloeit uit de taak, bedoeld in artikel 30 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tot behoud, herstel en
bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
5. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste lid
wordt, gedurende de eerste periode van zes maanden waarin recht bestaat op
ziekengeld, verstaan arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer
ziek is geworden. Na deze periode van zes maanden is alle arbeid die voor de
krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, passend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van
hem kan worden gevergd. Niet als passend wordt beschouwd arbeid op grond van
een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening of arbeid op grond waarvan men niet als werknemer in de zin van
de Werkloosheidswet wordt aangemerkt. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid,
waarbij tevens wordt bepaald op welke wijze wordt vastgesteld of arbeid
aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer ziek is geworden, alsmede in welke
gevallen een periode waarin een recht op uitkering op grond van de
Werkloosheidswet bestaat, wordt meegeteld bij de vaststelling van de periode,
bedoeld in de eerste zin.
Artikel 30aa
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de artikelen 29g en 30, eerste en tweede lid.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun
op grond van de artikelen 29g en 30, eerste lid, opgelegd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen
tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van
artikel 30, eerste lid, opgelegd.
Artikel 30a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van
herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en
terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op
grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot
een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog
bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op
grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden
vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor
dringende redenen zijn.
Artikel 30b
1. De intrekking of verlaging van een uitkering, die
voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet
eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is
bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige
toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet
gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.
2. Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen
schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
vastgesteld.
Artikel 31
1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens
inkomen geniet, is verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen
wijze mededeling te doen.
2. Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht:
p/100 x A x B/C
waarbij:
p. staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als
ziekengeld ontvangt;
A. staat voor het inkomen;
B. staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is berekend;
C. staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17,
eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met
betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat
onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens
worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet
langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen
of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig
wordt genoten.
Artikel 32
[Vervallen per
01-01-2011]
Artikel 32a
[Vervallen per
01-01-2011]
Artikel 33
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als
bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede
hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. Het ziekengeld dat onverschuldigd aan de werkgever is
betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de
werkgever teruggevorderd, indien de werkgever het ziekengeld op grond van
artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in
mindering heeft kunnen brengen op het loon.
3. In afwijking van het eerste lid kan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of
van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt
teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met
de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking
hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet
aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één
keer aflost.
4. De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde
termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31,
eerste lid, of 49.
5. De in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn
is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de
beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk
van terugvordering af te zien.
7. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
8. In afwijking van het eerste lid kan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze
Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug
te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven
gaat.
Artikel 33a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de
onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid,
invorderen bij dwangbevel.
2. Artikel 45g is van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie
jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen lager
vaststelt.
Artikel 33b
Bij ministeriële
regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van
tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd
is betaald.
Artikel 34
1. In afwijking van artikel 33, eerste lid, kan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op verzoek van de werknemer,
besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere
terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de werknemer niet zal kunnen
voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand
verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met
betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde
vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot
stand zal komen;
c. een naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand
is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel
48 van de Wet op het consumentenkrediet;
d. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet
concurrentieverstorend werkt; en
e. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt
overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een
vordering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet nakomen
door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 31, en hiervoor een
boete als bedoeld in artikel 45a is opgelegd, dan wel met betrekking tot het
niet naleven van die verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek
van Strafrecht.
3. Het besluit tot het afzien van terugvordering of van
verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de werknemer
gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een
schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het
eerste lid;
b. de werknemer zijn schuld aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking
van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit
artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te
werken aan schuldregelingen.
Artikel 34a
Een vordering van
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als bedoeld in de artikelen 33
en 34 is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in
artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 35
1. Na het overlijden van degene, aan wie ziekengeld is
toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, ziekengeld in de vorm
van een overlijdensuitkering uitbetaald:
a. aan de langstlevende van de echtgenoten;
b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon,
aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke
betrekking stond;
c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b
bedoelde personen, aan degenen met wie de overledene in gezinsverband leefde.
2. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van het
ziekengeld over één maand doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend
naar de hoogte van dat ziekengeld op de dag of laatstelijk voor de dag van
overlijden van degene aan wie het ziekengeld is toegekend.
3. In verband met het overlijden van degene aan wie
ziekengeld is toegekend, is artikel 29, vierde lid, niet van toepassing.
4. De overlijdensuitkering wordt ambtshalve of op verzoek
aan de rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitbetaald.
5. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens
uitbetaald.
6. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd
met het bedrag aan ziekengeld dat, over na het overlijden gelegen dagen, reeds
is uitbetaald.
7. De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag.
Artikel 36
1. In de gevallen, waarin op de dag van het overlijden van
de verzekerde of van degene die verzekerd is geweest, nog geen ziekengeld is
toegekend omdat aan het overlijden geen periode van arbeidsongeschiktheid
voorafging of artikel 29, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, van toepassing
was, dient de uitbetaling als bedoeld in artikel 35, eerste lid, plaats te
vinden, alsof hem met ingang van de dag na het overlijden ziekengeld is
toegekend.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt onder degene
die verzekerd is geweest uitsluitend verstaan degene die, ware hij niet
overleden, doch arbeidsongeschikt geworden, nog aanspraak op ziekengeld had
kunnen ontlenen aan artikel 46.
Artikel 37
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is
bevoegd verzekerden bij ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens
ziekte op te roepen en te ondervragen op plaats, dag en uur, door hem te
bepalen.
2. Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt,
mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in
de gevallen en volgens regels, door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen vast te stellen.
Artikel 38
1. De werkgever van de verzekerde die bij ongeschiktheid tot
het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op
bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, doet, uiterlijk op de eerste
dag nadat de ongeschiktheid van die werknemer 42 weken heeft geduurd, aangifte
van die ongeschiktheid bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De
werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor
het bepalen van het tijdvak van 42 weken worden tijdvakken van ongeschiktheid
tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan
vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een
periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van 42 weken blijven
perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond
van artikel 3:7, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten
beschouwing.
2. Onverminderd het eerste lid doet de werkgever van de
verzekerde, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, aangifte van de
ongeschiktheid tot werken van die verzekerde aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, op de laatste dag van de dienstbetrekking. Indien
tussen de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken en de laatste dag,
bedoeld in de eerste zin, ten minste zes weken is gelegen stelt de werkgever,
die geen eigenrisicodrager is, uiterlijk op die laatste dag van de
dienstbetrekking in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag op en
verstrekt de werkgever hiervan een afschrift aan de werknemer. De werknemer
verstrekt op diens verzoek het reïntegratieverslag aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen
tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455 indien de werkgever de
verplichting, bedoeld in het eerste lid, of in de eerste zin van het tweede
lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, achtste tot
en met elfde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Dit artikel is, met uitzondering van de tweede, derde en
vierde zin van het tweede lid en het zesde en zevende lid, niet van toepassing
op de verzekerde, die aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29,
tweede lid, onderdeel e, f of g, en de werkgever van die verzekerde. Bij de
toepassing van het zesde en zevende lid wordt voor «de behandeling van de
aangifte, bedoeld in het tweede lid» gelezen «de beoordeling, bedoeld in de
vierde zin van het tweede lid».
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de aangifte van de ongeschiktheid tot het verrichten
van arbeid, bedoeld in het eerste lid, en met betrekking tot het tweede lid.
6. Indien bij de behandeling van de aangifte, bedoeld in het
tweede lid, blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag
op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever een termijn
waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
7. Indien bij de behandeling van de aangifte, bedoeld in het
tweede lid, blijkt dat de werknemer zijn verplichting tot het verstrekken van
het reïntegratieverslag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
niet of niet volledig is nagekomen, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
aan de werknemer een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt
onderscheidenlijk aangevuld.
8. Indien een aanvraag tot verkorte wachttijd als bedoeld in
artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of een
verzoek om verlenging van het tijdvak waarin een verzekerde jegens zijn
werkgever recht heeft op loon of bezoldiging als bedoeld in artikel 24, eerste
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, wordt ingediend zonder
dat een aangifte op grond van het eerste lid heeft plaatsgevonden, wordt deze
aanvraag, respectievelijk dit verzoek, beschouwd als een aangifte op grond van
het eerste lid.
Artikel 38a
1. De verzekerde die een werkgever heeft als bedoeld in de
eerste afdeling, paragraaf 3, en die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval
van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht
dit op de tweede dag van die ongeschiktheid te melden aan zijn werkgever.
2. De werkgever meldt uiterlijk op de vierde dag:
a. waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde
melding, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de eerste
werkdag waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van
zijn arbeid, of
b. vanaf de dag waarop de vrouwelijke werknemer recht had kunnen
hebben op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, tweede
lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg doch die uitkering nog niet
is aangevangen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de eerste
werkdag waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van
haar arbeid.
3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, meldt
de werkgever de eerste werkdag waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is
tot het verrichten van zijn arbeid, uiterlijk op de eerste dag na zes weken
gerekend vanaf die eerste werkdag, indien de verzekerde aanspraak maakt op
ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, artikel 29a,
eerste lid, of artikel 29b. In afwijking van de vorige volzin meldt de
werkgever de eerste werkdag waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is
tot het verrichten van zijn arbeid op de laatste dag van de dienstbetrekking, indien
de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in de vorige zin, eindigt.
4. Indien de verzekerde na een ziekmelding als bedoeld in
het eerste lid weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij
aan de werkgever uiterlijk de tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag
waarop hij weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
5. De werkgever meldt na ontvangst van de in het vierde lid
bedoelde melding, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
uiterlijk op de tweede dag na de hersteldmelding door de verzekerde, de eerste
dag waarop die verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
6. In afwijking van het vijfde lid meldt de werkgever,
indien de verzekerde aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29,
tweede lid, onderdeel e, artikel 29a, eerste lid, of artikel 29b, de eerste
werkdag waarop de verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid niet eerder dan de ziekmelding bedoeld in het derde lid.
7. Indien de verzekerde door toepassing van artikel 629,
derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geen recht heeft op loon dan
wel op grond van artikel 76b, tweede lid, geen recht heeft op bezoldiging,
meldt de werkgever dit aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455 indien de werkgever de
verplichting, bedoeld in het tweede, derde, vijfde, zesde of zevende lid, niet
of niet behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, achtste tot en met
elfde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
9. Indien de werkgever de melding, bedoeld in het tweede of
derde lid, niet tijdig doet, kent het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen het ziekengeld met terugwerkende kracht toe over de
verstreken periode, doch ten hoogste over een jaar.
Artikel 38aa
1. In afwijking van artikel 38, tweede lid, en artikel 38a,
tweede lid, onderdeel a, is de termijn voor het doen van de aangifte of melding
aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de ongeschiktheid tot
werken van een verzekerde voor een eigenrisicodrager:
a. uiterlijk zes weken na de laatste dag van het dienstverband indien
de verzekerde aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede
lid, onderdeel a of c, en
b. uiterlijk zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid indien de verzekerde aanspraak maakt op ziekengeld
op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel b.
2. De eigenrisicodrager, bedoeld in het eerste lid, meldt,
na ontvangst van de melding van de verzekerde dat deze weer in staat is tot het
verrichten van zijn arbeid, aan het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen,
uiterlijk op de tweede dag na de hersteldmelding door de verzekerde, de eerste
dag waarop die verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
Deze melding wordt door de eigenrisicodrager niet eerder gedaan dan de melding
bedoeld in het eerste lid.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455 indien de eigenrisicodrager de
verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet of niet behoorlijk is
nagekomen. De artikelen 45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g, vierde lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38ab
1. Indien de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld
geen werkgever heeft als bedoeld in de eerste afdeling, paragraaf 3, is deze in
geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte
verplicht dit op de tweede dag van die ongeschiktheid te melden aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2. Indien de verzekerde, na een ziekmelding als bedoeld in
het eerste lid weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij
aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk de tweede dag
van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid.
Artikel 38b
1. Op verzoek informeert de werknemer zijn werkgever over
zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van artikel 29b of 29d. De
eerste zin is niet van toepassing gedurende de eerste twee maanden na aanvang
van zijn dienstbetrekking.
2. Indien de werkgever de melding, bedoeld in artikel 38a,
tweede of derde lid, niet binnen de in die artikelleden genoemde termijn heeft
gedaan doordat niet duidelijk was dat de werknemer aanspraak op ziekengeld kan
maken op grond van artikel 29a of 29b, meldt de werkgever de eerste werkdag
waarop die werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan de vierde dag na
het tijdstip waarop het hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de werknemer
aanspraak op ziekengeld kan maken op grond van artikel 29a of 29b. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kent alsdan het ziekengeld met
terugwerkende kracht over de verstreken periode, doch ten hoogste over een
jaar, toe.
3. In afwijking van artikel 38a, tweede lid, meldt de
werkgever, indien een mogelijke aanspraak op grond van artikel 29d bestaat,
uiterlijk op de vierde dag nadat dertien weken van ongeschiktheid tot het
verrichten van arbeid wegens ziekte van de werknemer zijn verstreken, aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de eerste werkdag waarop die werknemer wegens ziekte
ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
4. Artikel 38a, achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing op de melding, bedoeld in het tweede en derde lid.
Artikel 39
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht
bij verzekerden van wie op grond van artikel 38, tweede lid of 38a een
aangifte van ziekte of van wie een ziekmelding is ontvangen, controle op het
bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en
hij beoordeelt bij gebleken ongeschiktheid of de werkgever zijn taak met
betrekking tot verzuimbegeleiding op adequate wijze uitoefent.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt
ter uitvoering van de controle op het bestaan van ongeschiktheid tot het
verrichten van arbeid controlevoorschriften vast, die voor een of meer bepaalde
groepen van werknemers kunnen verschillen.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is
bevoegd zijn controlebevindingen mee te delen aan de werkgever tot wie de aan
controle onderworpen werknemer in dienstbetrekking staat. Het deelt de
werkgever op diens verzoek mee of een bepaalde, tot hem in dienstbetrekking
staande werknemer volgens de gegevens die het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen ter beschikking staan geschikt is tot het verrichten
van zijn arbeid.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt
het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld
in artikel 19aa, vast, en controleert of de verzekerde, bedoeld in artikel
19aa, eerste lid, recht heeft op ziekengeld.
Artikel 39a
1. Indien bij de behandeling van de aangifte of de
beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder
deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van de tweede zin van dat lid of
artikel 71a, eerste, tweede, of vijfde lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel de krachtens het zevende lid van dat
artikel gestelde regels of op grond van artikel 25, eerste, tweede, of vijfde
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel de krachtens het
zevende lid van dat artikel gestelde regels, niet of niet volledig nakomt of
onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verhaalt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op die werkgever het ziekengeld,
alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die
niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de
inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, dat zal worden betaald over een door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen tijdvak. Dit
tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de
dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de
werkgever de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen of regels niet is
nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak
bedraagt ten hoogste 52 weken. Indien binnen het door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen vastgestelde tijdvak een periode van ongeschiktheid tot
werken gedurende een periode van vier weken of meer wordt onderbroken door
geschiktheid tot werken, wordt het ziekengeld over de periode van
ongeschiktheid tot werken die is gelegen na die vier weken of meer weken, niet
verhaald op de werkgever, bedoeld in de eerste zin. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het
in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze
Minister.
2. Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer
bestaat, wordt voor de toepassing van het eerste lid onder werkgever verstaan
de rechtsopvolger van die werkgever. De eerste zin is niet van toepassing met
betrekking tot de rechtsopvolger na faillissement.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de
in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld.
Artikel 39b
1. Een beschikking tot verhaal van uitkering, premies en
vergoeding als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, wordt niet meer gegeven
indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar zijn
verstreken, waarin zij zijn betaald of afgedragen.
2. Uitkeringen, premies en vergoedingen die niet zijn
ingevorderd binnen tien jaren na het geven van de beschikking tot verhaal,
worden niet meer ingevorderd.
3. De rechtsvordering tot terugbetaling van een
onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van uitkering, premies en
vergoeding verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het
kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal is gegeven.
Artikel 39c
De vordering van
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens verhaal als bedoeld in
artikel 39a, eerste lid, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en
gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen
287 en 288, onderdeel a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek.
Artikel 39d
[Vervallen per
01-03-1996]
Artikel 40
1. Indien de degene aan wie ziekengeld is toegekend,
aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Wet
langdurige zorg en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd
is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het ziekengeld
tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene aan wie het ziekengeld
is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het Zorginstituut
Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
2. Indien aan degene aan wie ziekengeld is toegekend, een
maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor beschermd
wonen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015, en hij op grond van die wet hiervoor een bijdrage is
verschuldigd, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het
ziekengeld tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie
het ziekengeld is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het
CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, dat
voor de gemeente de bijdrage int.
3. Indien degene, aan wie ziekengeld is toegekend, in een
inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van de desbetreffende
inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om het ziekengeld aan die
inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere
voorwaarden in te willigen.
4. Indien het eerste of tweede lid toepassing vindt, heeft
de in het derde lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van het ziekengeld
dat niet aan de in het tweede of derde lid genoemde instantie wordt uitbetaald.
5. Een herziening van de betaling op grond van het eerste of
tweede lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt
plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Artikel 41
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort
de betaling van het ziekengeld op indien degene aan wie ziekengeld is toegekend
een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld
in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De betaling van het ziekengeld wordt hervat indien
betrokkene daartoe een aanvraag indient en het het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of
verblijf houdt.
Artikel 42
1. Is van de aanvrager of ontvanger van ziekengeld bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een adres in Nederland bekend,
terwijl in de basisregistratie personen ambtshalve is opgenomen dat hij is
vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem de afwijkende registratie in
de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan te laten
maken.
2. Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie
niet is beëindigd of als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het
college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de
gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van het ziekengeld aan
de persoon, aan wie het ziekengeld is toegekend, op.
3. De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat
de persoon, bedoeld in het tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of
dat een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4. Indien het onderzoek van het college van burgemeester en
wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de
basisregistratie personen ambtshalve opgenomen blijft met gegevens over het
vertrek uit Nederland, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
de betaling van het ziekengeld op tot verblijf in het buitenland kan worden
vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is
opgenomen.
Artikel 43
De verzekerde, aan
wie een ontheffing wegens gemoedsbezwaren als bedoeld in artikel 64 van de Wet
financiering sociale verzekeringen is verleend, komt geen ziekengeld toe.
Artikel 44
[Vervallen per
01-01-2011]
Artikel 45
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert
het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
a. indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn geneeskundige
hulp inroept en niet zich gedurende het gehele verloop van de ziekte onder
behandeling blijft stellen of indien hij de voorschriften van de behandelende
arts niet opvolgt;
b. indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken zich
schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of
nalaat voldoende mee te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te
verkrijgen;
c. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te
geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen om te verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek
door een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen
deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben;
d. indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38a,
eerste lid, of in artikel 38ab, eerste lid, niet opgevolgd heeft;
e. indien de verzekerde zich niet houdt aan de in artikel 39, tweede
lid, bedoelde controlevoorschriften;
f. indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot werken bij de
uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen onderscheidelijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten toepassing wordt gegeven aan artikel 88 van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen in verband met het niet naleven van de artikelen
27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, of vijfde lid, 28, eerste lid, 29 of
30, eerste of tweede lid, van laatstgenoemde wet, artikel 25 of 28, onderdeel a
of b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 45 of 46,
onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen,
artikel 3:37 of 3:38, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten onderscheidelijk artikel
2:67 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband
met het niet naleven van de artikelen 2:7, tweede lid, onderdelen a tot en met
c, en zesde lid, 2:8, eerste lid, 2:31 of 2:32, tweede lid, van
laatstgenoemde wet;
g. indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk
heeft veroorzaakt;
h. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 55, tweede
lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet
behoorlijk is nagekomen;
i. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 31,
eerste lid, of 49 niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen
Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de
Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen.
Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen
van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;
k. indien de verzekerde een hem op grond van de artikelen 29g of 30
opgelegde verplichting niet nakomt, tenzij artikel 30, tweede lid, van
toepassing is;
l. indien de verzekerde zonder redelijke gronden niet meewerkt aan
een scholing of opleiding die wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in
de arbeid;
m. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond weigert of heeft
geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen
die erop gericht zijn om de verzekerde in staat te stellen passende arbeid te
verrichten, dan wel indien bij de behandeling van de aangifte of de
beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de verzekerde zonder
deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht;
n. indien de verzekerde zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld
in artikel 38, tweede lid, derde zin;
o. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt
aan het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid,
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of het re-integratieplan,
bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen tenzij de belanghebbende de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt;
p. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in
het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, of in het re-integratieplan, bedoeld in artikel
30a, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
niet of niet behoorlijk is nagekomen tenzij de belanghebbende de in
artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde
leeftijd heeft bereikt;
q. indien de verzekerde die recht heeft op arbeidsondersteuning op
grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten op grond
van artikel 2:39, vierde lid, van die wet geen inkomensvoorziening ontvangt;
r. indien de verzekerde zich niet onthoudt van zeer ernstige
misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en
instanties en jegens de eigenrisicodrager en de bedrijfsarts of arbodienst van
de eigenrisicodrager tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt
afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de
gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk
geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet
tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, 38,
tweede lid, derde zin, of 49, indien het niet tijdig nakomen van de
verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag
verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een
voorschrift als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, tenzij het
niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee
jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige
waarschuwing is gegeven.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien
voor dezelfde gedraging:
a. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd;
b. een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de
Werkloosheidswet wordt opgelegd, of
c. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de
Werkloosheidswet wordt opgelegd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
7. Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
j, wordt mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond
heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging
van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
8. Indien aan de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid,
onderdeel d, aanhef en onder 1°, in de eerste dertien weken van zijn
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een maatregel
op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet is opgelegd, wordt
de beschikking waarbij die maatregel is opgelegd vanaf de eerste dag van de
veertiende week van zijn ongeschiktheid of zoveel eerder als de uitkering op
grond van de Werkloosheidswet eindigt op grond van het bepaalde in artikel 20,
eerste lid, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, geacht gebaseerd te
zijn op het eerste lid.
Artikel 45a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of
niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in
artikel 31, eerste lid, of 49. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld
in artikel 31, eerste lid, of 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld
en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete
ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden,
bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49, niet of niet behoorlijk zijn
medegedeeld en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke
boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het
brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of
49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag
van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven
van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk
nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de
artikelen 31, eerste lid of 49, in situaties die bij algemene maatregel
van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de
datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of
49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is
ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met
overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van
vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere
bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid
wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld
in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van deze wet, 12 van de
Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 12, eerste lid, van de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 27, eerste lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid
genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding,
bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende
redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is
verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke
boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de
bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet
bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de
bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.
13. Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien voor
dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van
de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
14. Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een
bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove
schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete
is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging als
bedoeld in het zesde lid is begaan, is het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke
boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te
schelden bij medewerking aan een schuldregeling. Artikel 34, eerste, derde
en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
15. Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het veertiende
lid, wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete
is opgelegd herzien indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding
wederom een overtreding is begaan wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in het
zesde lid.
Artikel 45b
[Vervallen per
01-07-2009]
Artikel 45c
[Vervallen per
01-01-2013]
Artikel 45d
[Vervallen per
01-07-2009]
Artikel 45e
[Vervallen per
01-07-2009]
Artikel 45f
[Vervallen per
01-01-2013]
Artikel 45g
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
verrekent de bestuurlijke boete en een eerdere bestuurlijke boete wegens
eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 45a, vijfde lid, met een
uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere
werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet,
die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die
degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
3. De Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente
betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een
machtiging nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd een uitkering ontvangt
op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de
Paticipatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid
komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze
bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van
artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van
toezending per post aan de persoon aan wie de boete is opgelegd.
5. Zolang de verzekerde zijn verplichting, bedoeld in
artikel 45a, negende lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking
van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot
verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de
schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met
475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel
4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een
bestuurlijke boete bij dwangbevel.
Artikel 45h
[Vervallen per
01-01-2017]
Artikel 45i
Indien het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde de uitkering van
ziekengeld op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk
heeft geweigerd dan wel hem een bestuurlijke boete heeft opgelegd, stelt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het reïntegratiebedrijf dat ten
behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de
mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in de arbeid
verricht, van die beschikking in kennis voorzover dat noodzakelijk is voor de
uitvoering van de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf.
Artikel 45j
Indien voor het
vaststellen van het recht op ziekengeld op grond van deze wet, in het kader van
een ziekmelding voor de toekenning van ziekengeld op grond van deze wet, naar
het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een medisch
onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven
eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op ziekengeld op grond van deze
wet buiten beschouwing, voor zolang het recht op ziekengeld niet kan worden
vastgesteld.
Artikel 46
1. Degene die binnen vier weken na het einde van zijn
verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij
verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking
als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op
ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.
2. Voor de vaststelling van het bedrag van het ziekengeld
wordt de ongeschiktheid tot werken geacht te zijn ingetreden in de
kalenderweek, waarin de verzekering is geëindigd.
3. De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt niet toe
aan:
a. degene die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a,
eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, of in verband met
artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b niet verzekerd is;
b. degene, die ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid
aanspraak heeft op uitkering bij ziekte; en
c. degene die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen of op een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers.
4. De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt mede toe,
voor zover het betreft de toepassing van artikel 29a, aan de vrouw, wier
bevalling waarschijnlijk is, onderscheidenlijk wier bevalling plaatsvindt
binnen een tijdsverloop van tien weken na het einde van haar verplichte
verzekering.
5. Voor de toepassing van dit artikel is ongeschikt tot
werken degene, die ongeschikt is tot het verrichten van de arbeid, waarmede hij
in zijn onderhoud placht te voorzien.
6. In afwijking van het vijfde lid wordt, voor degene die
uitsluitend verzekerd is geweest op grond van artikel 8, onderdeel a,
indien artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van
toepassing is geweest, als ongeschikt tot werken aangemerkt de ongeschiktheid,
bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onderdeel b.
Artikel 47
[Vervallen per
01-07-2009]
Artikel 47a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt
geen voorschot indien onzekerheid bestaat over het recht op loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het recht op bezoldiging
op grond van artikel 76a, eerste lid.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort
de betaling van ziekengeld op of schorst de betaling, indien het van oordeel is
of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere ziekengelduitkering bestaat;
c. de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger een verplichting
als bedoeld in artikel 30, 31, 45 of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
3. Indien een reïntegratiebedrijf aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld dat het gegronde
vermoeden bestaat dat een persoon aan wie ziekengeld is toegekend, onvoldoende
medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het
reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een
besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de
betaling van het ziekengeld aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht
weken.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt
het reïntegratiebedrijf in kennis van een besluit tot opschorting of schorsing
als bedoeld in het derde lid.
Artikel 48
Voor zover betreft
het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en het verlenen van
kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige
gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de betaling
aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 49
De verzekerde is
verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek
of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen,
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn
op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem
toegekende ziekengelduitkering. Deze verplichting geldt niet indien die feiten
en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen
worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek
aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling
aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 50
1. Het ziekengeld is:
a. onvervreemdbaar;
b. niet vatbaar voor verpanding of belening.
2. Volmacht tot ontvangst van het ziekengeld, onder welke
vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel,
is nietig.
Artikel 51
Het Rijk is niet
aansprakelijk voor het doen van uitkeringen of de verstrekking van bijdragen
als bedoeld in artikel 59.
Artikel 52
Bij de vaststelling
van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak
kan maken ter zake van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, houdt de
rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet heeft.
Artikel 52a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft
voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband
met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde naar
burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het
bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet
naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk
aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon
jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.
2. De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het
eerste lid in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. De in het eerste lid bedoelde aansprakelijke is eveneens
verplicht tot vergoeding van de door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager gemaakte redelijke kosten ter
nakoming van de verplichtingen tot inschakeling in de arbeid van de verzekerde,
die op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager
rusten op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de daarop berustende
bepalingen. De aansprakelijke kan hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de
verzekerde ten dienste zou hebben gestaan.
4. De werkgever en het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen verstrekken elkaar op verzoek informatie, die
noodzakelijk is voor de uitoefening van het regresrecht. Bij deze informatieverstrekking
worden persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer, verwerkt.
Artikel 52b
1. Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van
de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de
verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot
schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot
dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht
verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de ongeschiktheid tot
werken is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever
onderscheidenlijk verzekerde.
2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt mede als
werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.
Artikel 52c
1. Het ziekengeld wordt betaald zonder dat dit bij
beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan
een beschikking geen behoefte bestaat.
2. Het ziekengeld wordt beëindigd zonder dat dit bij
beschikking is vastgesteld indien sprake is van een spontane werkhervatting.
Indien de belanghebbende binnen een redelijke termijn om een beschikking
verzoekt, dan wordt deze zo spoedig mogelijk alsnog verstrekt.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt
het ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, binnen zes weken na indiening van de
aanvraag.
Artikel 52d
Artikel 29b, eerste
lid, onderdeel b, tweede, negende en tiende lid, zoals dat luidde op de dag
voor inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van de Invoeringswet
Participatiewet blijft van toepassing op de werknemer, wiens dienstbetrekking
is aangevangen voor de dag van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van
die wet.
Hoofdstuk IIA.
Reïntegratie-instrumenten
Artikel 52e.
Proefplaatsing
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de
eigenrisicodrager kunnen, in het kader van de bevordering van de inschakeling
in de arbeid, toestemming verlenen aan de persoon aan wie ziekengeld is
toegekend, om op een proefplaats bij een werkgever gedurende maximaal zes
maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten.
2. Tijdens het verrichten van werkzaamheden op een
proefplaats wordt het ziekengeld niet ingetrokken of herzien.
3. De onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats zijn:
a. werkzaamheden, waartoe de persoon, bedoeld in het eerste lid, met
zijn krachten en bekwaamheden in staat is;
b. werkzaamheden, waarbij de werkgever, bij wie de proefplaatsing
geschiedt, een aansprakelijkheidsverzekering ten behoeve van de persoon,
bedoeld in het eerste lid, heeft afgesloten;
c. werkzaamheden, die de persoon, bedoeld in het eerste lid, niet
reeds eerder onbeloond op een proefplaats bij die werkgever of diens
rechtsvoorganger heeft verricht; en
d. werkzaamheden waarbij er, naar het oordeel van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een reëel uitzicht is op een op
de onbeloonde werkzaamheden aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of
grotere omvang voor ten minste 6 maanden.
4. Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid,
wegens ziekte worden onderbroken, wordt de periode van onderbreking, voor de
toepassing van dat lid buiten beschouwing gelaten.
5. In afwijking van artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is
de persoon die onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in het
eerste of tweede lid verricht, voor de duur van de proefplaatsing niet
verplicht passende arbeid te verkrijgen.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.
Artikel 52f. Nadere
regels m.b.t. aanvraag proefplaatsing
Bij ministeriële
regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag van
toestemming als bedoeld in artikel 52e.
Hoofdstuk III. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Artikel 53
In de uitvoering
van deze wet wordt voorzien door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
Artikel 54
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt
een ziekengeldreglement vast.
2. Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten,
welke strijdig zijn met deze wet en de daarop berustende bepalingen of met de
statuten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten
inzake hogere, langere of andere uitkeringen dan deze wet vaststelt dan wel
bepaalt.
Artikel 55
1. De werknemer is verzekerd bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
2. Voor de toepassing van deze wet gelden aaneensluitende
verzekeringen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als één
verzekering.
Artikel 56
[Vervallen per
01-01-2002]
Artikel 57
[Vervallen per
01-01-1994]
Artikel 58
[Vervallen per
29-12-1995]
Artikel 59
Bij algemene
maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat in bij die maatregel aan te
wijzen gevallen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
bevoegdheid wordt verleend, te bepalen, dat aan een of meer bij hem verzekerde
groepen van werknemers, met inachtneming van bij die maatregel te stellen
regels, behalve het in deze wet geregelde ziekengeld andere uitkeringen worden
gedaan of bijdragen worden verstrekt voor een of meer sociale fondsen.
Artikel 60
De uitkeringen op
grond van deze wet komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, het
Uitvoeringsfonds voor de overheid, het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de
Werkhervattingskas, genoemd in de artikelen 93, 106, 112 en 113a van de Wet
financiering sociale verzekeringen.
Artikel 61
1. In afwijking van artikel 60 komen de uitkeringen op grond
van deze wet ten aanzien van overheidswerknemers en degenen die op grond van
artikel 7, artikel 8 of artikel 8a werknemer zijn wegens het ontvangen van een
uitkering uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer, ten laste
van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, bedoeld in artikel 106 van de Wet
financiering sociale verzekeringen.
2. In afwijking van het eerste lid en artikel 60 komen de
uitgaven en de kosten verbonden aan de verstrekking van uitkeringen en aan de
reïntegratie van personen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen i en
j, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op
deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke
bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, ten laste van het
Rijk.
Artikel 62
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt, volgens nadere bij
ministeriële regeling vast te stellen regels, uit de door dit instituut
gevoerde administratie aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem
ressorterende ambtenaar, gegevens omtrent het ziekteverzuim van werknemers.
Hoofdstuk IIIA. Eigenrisicodragen
door de werkgever
Artikel 63
[Vervallen per
01-01-2006]
Artikel 63a
1. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de
personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die
laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van
de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met
uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van
bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in
artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in
dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van
arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot
de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Bij de uitvoering van het eerste lid treedt de
eigenrisicodrager voor de toepassing van de artikelen 28, eerste lid, 29g,
tweede lid, 30, derde lid, 37, eerste lid, en 39, eerste en tweede lid, in de
plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eerste zin
blijft buiten toepassing voorzover noodzakelijk voor het verrichten van
werkzaamheden op grond van het vierde of vijfde lid door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. De eigenrisicodrager betaalt het door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in
artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in
dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet
betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering
verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden
gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
4. Op verzoek van een eigenrisicodrager verricht het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden als bedoeld in de
eerste zin van het eerste lid, of onderdelen hiervan. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die
voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
5. Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in
het eerste lid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede
de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de
eigenrisicodrager.
6. In afwijking van het eerste en vierde lid verricht het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden in verband met de
uitvoering van de artikelen 19aa en 19ab.
7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de
in het derde, vierde en vijfde lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt
aan de eigenrisicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing
van artikel 30b, eerste lid.
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 63b
1. De eigenrisicodrager draagt het risico, bedoeld in
artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet
financiering sociale verzekeringen, voorzover de eerste dag van ongeschiktheid
tot werken is gelegen op of na de dag waarop de werkgever eigenrisicodrager is
geworden.
2. Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt
beëindigd blijft de werkgever ten aanzien van een persoon het risico, bedoeld
in artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet
financiering sociale verzekeringen, dragen, voorzover de eerste dag van
ongeschiktheid tot werken is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen.
Indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard, of indien ten
aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing
is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het ziekengeld.
3. In geval van overgang van een onderneming in de zin van
artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een
dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever die de onderneming
overdraagt eigenrisicodrager is, gaat het risico van de betaling van ziekengeld
dat is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de
ongeschiktheid tot werken in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de
onderneming heeft overgedragen alsmede aan degene die op grond van artikel 46
van deze wet aanspraak op ziekengeld heeft en laatstelijk voor het einde van de
verzekering tot voornoemde werkgever in dienstbetrekking stond, over op de
werkgever die de onderneming verkrijgt, ook indien deze geen eigenrisicodrager
is.
4. Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld
in het derde lid overgaat, blijft het in dat lid bedoelde risico berusten bij
de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.
Artikel 63c
1. De eigenrisicodrager laat zich ter zake van de
begeleiding bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens
ziekte van de personen, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin,
bijstaan door een bedrijfsarts of arbodienst. Hetgeen bij of krachtens de
artikelen 14, tweede, vierde tot en met elfde, en vijftiende lid, 14a, 16,
eerste lid, tweede lid, onderdeel b, vierde lid, onderdeel b, en tiende lid,
van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald met betrekking tot de bedrijfsarts
of arbodienst is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor
«werkgever» wordt gelezen «de eigenrisicodrager» en voor «werknemer» «de
persoon, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, van de Ziektewet» en
dat de verplichting tot schriftelijke vastlegging door of vanwege een
overeenkomst, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet, slechts betrekking heeft op de taak, bedoeld in de
eerste zin.
2. Met het toezicht op de naleving en met de uitoefening van
specifieke handhavingsbevoegdheden ten aanzien van het eerste lid is belast de
toezichthouder, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet, respectievelijk de
aangewezen toezichthouder of ambtenaar, bedoeld in de artikelen 27, 28a, 28b,
30 en 34 van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij de uitoefening van het toezicht
op en de handhaving van het eerste lid, beschikken de toezichthouder en de
aangewezen toezichthouder of ambtenaar over dezelfde bevoegdheden als waarover
zij, ten aanzien van de artikelen, genoemd in het eerste lid, tweede zin,
beschikken in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, met dien verstande dat
in artikel 24 en de genoemde artikelen van de Arbeidsomstandighedenwet voor
«werkgever» wordt gelezen «de eigenrisicodrager» en voor «werknemer» «de
persoon, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, van de Ziektewet».
3. Het niet naleven van het eerste lid, eerste zin, en van
de in het eerste lid, tweede zin, van overeenkomstige toepassing verklaarde
artikelen 14, tweede lid, onder a tot en met f, vierde en vijfde lid, en 14a,
tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt als overtreding
aangemerkt. Het niet naleven van het van overeenkomstige toepassing verklaarde
artikel 16, tiende lid, en van de krachtens de in het eerste lid, tweede zin,
genoemde artikelen vastgestelde voorschriften voor zover het niet naleven van
die voorschriften op grond van het genoemde artikel 16, tiende lid, als
overtreding is aangemerkt, wordt als overtreding aangemerkt. De artikelen 34
tot en met 43 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn van overeenkomstige
toepassing.
4. De werkgever legt bij de aanvraag, bedoeld in artikel 40,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, een
afschrift over van de schriftelijke vastlegging, bedoeld in het eerste lid,
tweede zin.
5. Indien de eigenrisicodrager zich met betrekking tot de
begeleiding, bedoeld in het eerste lid, niet meer laat bijstaan door een
bedrijfsarts of een arbodienst meldt hij dat zo spoedig mogelijk aan de
inspecteur, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen,
en aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van
ten hoogste € 455 indien de eigenrisicodrager deze verplichting niet is
nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en vijfde lid, 45c, en 45g, vierde lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.
6. De toestemming, bedoeld in artikel 40, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan, onverminderd
het tiende lid van dat artikel, door de inspecteur, bedoeld in artikel 1 van de
Wet financiering sociale verzekeringen, zonder aanvraag van de
eigenrisicodrager met onmiddellijke ingang bij voor bezwaar vatbare beschikking
worden beëindigd, indien de eigenrisicodrager zich met betrekking tot de
begeleiding, bedoeld in het eerste lid, niet meer laat bijstaan door een
bedrijfsarts of een arbodienst.
Artikel 63d
Voor de toepassing
van dit hoofdstuk wordt de ongeschiktheid tot werken geacht niet te zijn
onderbroken, indien de tijdvakken van ongeschiktheid tot werken elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan
aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap
of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van
de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs
niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Hoofdstuk IIIb.
Verhaal ziekengeld aan AOW-gerechtigde werknemer
Artikel 63e
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt
op de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, het ziekengeld, alsmede
de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35, vermeerderd met de
verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
is betaald aan de verzekerde ten aanzien van wie de eerste dag van de
ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de
leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet heeft bereikt, met uitzondering van het ziekengeld, bedoeld in
artikel 29, tweede lid, onderdelen e, f en g.
2. Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de
onderneming overdraagt in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij
faillissement, verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in
het eerste lid bedoelde bedragen op de werkgever die de onderneming verkrijgt.
3. Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld
in het tweede lid overgaat, blijft het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de in het eerste lid bedoelde bedragen verhalen op de
werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de
in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat de kosten ter zake van de voorbereiding en het nemen van
besluiten op grond van deze wet ten aanzien van de verzekerde, bedoeld in het
eerste lid, en de kosten die voortvloeien uit het eerste, tweede en derde lid,
in rekening worden gebracht bij de werkgever, genoemd in deze leden.
Artikel 63f
1. Een beschikking tot verhaal van ziekengeld als bedoeld in
artikel 63e wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het
einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij is betaald.
2. Ziekengeld dat niet is ingevorderd binnen tien jaren na
het geven van de beschikking tot verhaal, wordt niet meer ingevorderd.
3. De rechtsvordering tot terugbetaling van een
onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van ziekengeld verjaart
door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de
beschikking tot verhaal is gegeven.
Artikel 63g
De vordering van
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens verhaal als bedoeld in
artikel 63e, eerste lid, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever
en gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de
artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek.
Hoofdstuk IV. De
vrijwillige verzekering
Artikel 64
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is
verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde tot de
vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij de pensioengerechtigde leeftijd,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft
bereikt en hier te lande woont:
a. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en te wiens
aanzien op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen,
dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan
wel dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een
dienstbetrekking aan te gaan;
b. degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland
verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van ziekte, mits:
1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer
werkzaamheden verricht in het buitenland;
2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te
nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een
dienstbetrekking aan te gaan;
c. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als
zelfstandige als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, werkzaamheden verricht of
gaat verrichten, of als echtgenoot van die zelfstandige meewerkt of gaat
meewerken in diens onderneming, indien gedurende één jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al
dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening
tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;
d. degene wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat slechts een
gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht - niet uitsluitend als
gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een
normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is - en die
uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien gedurende de
drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van zijn
vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het
bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke
gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;
e. degene, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste
lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;
f. degene wiens recht op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen is beëindigd;
g. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;
h. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien
naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;
i. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 45%, is ingetrokken;
j. degene, die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd
en tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen
of als echtgenoot van die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of
gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de
dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in
Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen
geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat
eveneens ten aanzien van de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft
bereikt, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede,
vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en
a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland
woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte
verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en
wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;
b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te
verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Buitenlandse Zaken aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten
Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie,
waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden
ondersteund;
d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking
vervult; of
e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die
worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden
verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van
een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst
of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
3. Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in
het tweede lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van
verplichte verzekering van tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.
4. Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de
lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee
Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor
hij werd uitgezonden in Nederland woonde.
Artikel 65
1. De in artikel 64, eerste lid, onderdeel c respectievelijk
d, genoemde termijn van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht
niet te zijn onderbroken:
a. indien de betrokkene gedurende niet meer dan zestig dagen niet
verzekerd is geweest;
b. gedurende de wachttijd als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel de artikelen 19, 37, 38, 39a en
39c van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
c. gedurende het tijdvak, waarover een uitkering krachtens de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen is genoten dan wel waarover een
arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering is genoten, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%.
2. De in artikel 64, eerste lid, onderdeel c respectievelijk
d, genoemde voorwaarde van een verzekeringsduur van één jaar respectievelijk
van drie jaren wordt geacht te zijn vervuld, indien de betrokkene in het genot
is van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 66
1. Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering
wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:
a. door de in artikel 64, eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde
personen binnen dertien weken na het einde van hun verplichte verzekering;
b. door de in artikel 64, eerste lid, onderdeel f, bedoelde personen
binnen dertien weken na dagtekening van de beschikking waarbij het recht op een
uitkering werd beëindigd;
c. door de in artikel 64, eerste lid, onderdelen g, h en i, bedoelde
personen binnen dertien weken na de dagtekening van de beschikking, waarbij de
arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk werd toegekend, herzien of
ingetrokken.
d. door de in artikel 64, eerste lid, onderdeel j, bedoelde persoon:
binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden als zelfstandige of
zijn werkzaamheden als echtgenoot van de zelfstandige in diens bedrijfs- of
beroepsuitoefening, een aanvang hebben genomen;
e. door de in artikel 64, tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon:
binnen dertien weken na de dag, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;
f. door de in artikel 64, tweede lid, onderdelen b, c en e bedoelde
persoon: binnen dertien weken na de dag van zijn vertrek naar het buitenland
dan wel, indien de in artikel 64, tweede lid, onderdeel c, bedoelde
werkzaamheden worden verricht in Nederland, binnen dertien weken na de dag
waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen;
g. door de in artikel 64, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon:
binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een
aanvang hebben genomen.
2. De in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde personen
worden geacht een verzoek om toelating binnen dertien weken na de dagtekening
van de beschikking te hebben gedaan, indien dit verzoek geschiedt binnen vier
weken na de dag, waarop zij redelijkerwijze hebben kunnen kennis nemen van die
beschikking.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is
bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige
verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet of de daarop
berustende bepalingen gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen,
indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan
worden in verzuim te zijn geweest.
4. De vrijwillige verzekering vangt aan:
a. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede
lid, onderdeel a, bedoelde persoon: op de dag na die, waarop de verplichte
verzekering is geëindigd;
b. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdelen d, e en j, bedoelde
persoon: op de dag van ontvangst van zijn verzoek om toelating;
c. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdeel f, bedoelde persoon:
op de dag met ingang waarvan het recht op een uitkering krachtens de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen is beëindigd;
d. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdelen g, h en i, bedoelde
persoon: op de dag met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering
krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt toegekend,
herzien of ingetrokken;
e. voor de in artikel 64, tweede lid, onderdelen b, c en e bedoelde
persoon: op de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in
artikel 64, tweede lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in
Nederland, op de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen;
f. voor de in artikel 64, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon:
op de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben
genomen.
Artikel 67
[Vervallen per
01-01-2002]
Artikel 67a
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beëindigt de vrijwillige
verzekering:
a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door
hem te bepalen datum;
b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in
artikel 64, tweede lid, onderdeel a, is verstreken;
c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel
64, tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillige verzekerde niet langer
geacht kan worden inkomsten te verkrijgen wegens eindiging van die
werkzaamheden dan wel inkomsten te derven in geval van ziekte
d. met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde verplicht
verzekerd wordt ingevolge deze wet;
e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle
kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald; of
f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor
toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 64, tweede lid.
Artikel 68
1. De persoon, die om toelating tot de vrijwillige
verzekering verzoekt, bedoeld in artikel 64, eerste en tweede lid, bepaalt bij
de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien
verstande dat:
a. dit niet meer kan bedragen dan het in artikel 17, eerste lid, van
de Wet financiering sociale verzekering bedoelde bedrag met betrekking tot een
loontijdvak van een dag, eventueel verhoogd of verlaagd op grond van artikel 18
van die wet;
b. dit niet meer kan bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in
geval van ziekte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen derft; en
c. dit, ingeval naast de vrijwillige verzekering een vrijwillige
verzekering als bedoeld in hoofdstuk III van de Werkloosheidswet is afgesloten,
gelijk is aan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige
werkloosheidsverzekering.
2. De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering
wordt berekend naar het in het eerste lid bedoelde dagloon.
Artikel 69
1. De vrijwillig verzekerde heeft recht op ziekengeld,
indien hij wegens ziekte, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot het
verrichten van hem passende arbeid.
2. De vrouwelijke verzekerde heeft geen recht op ziekengeld
gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten
overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg of
een uitkering op grond van artikel 3:8 van die wet.
Artikel 70
1. Het ziekengeld van de vrijwillig verzekerde die bij
ongeschiktheid tot werken wegens ziekte geen aanspraak kan maken op betaling
van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of
bezoldiging als bedoeld in artikel 76a, eerste lid, wordt uitgekeerd vanaf de
derde dag van de ongeschiktheid tot werken.
2. Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de
verzekerde.
Artikel 71
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking
tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen
met betrekking tot:
a. de toelating tot de vrijwillige verzekering;
b. het einde van de vrijwillige verzekering; en
c. het dagloon, bedoeld in artikel 68, eerste lid.
Artikel 72
Met betrekking tot
het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk zijn, met inachtneming van de
wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert, de overige bepalingen van
deze wet en de ter uitvoering van die bepalingen genomen besluiten, voor zoveel
nodig, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in het bij of
krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet is afgeweken.
Derde afdeling.
Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in
cassatie
§ 1. Algemeen
Artikel 72a
In afwijking van
artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is de werkgever geen
belanghebbende bij een besluit van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen over het verzekerd zijn op grond van deze wet als
bedoeld in artikel 72c, eerste lid.
Artikel 72b
[Vervallen per
23-11-2018]
Artikel 72c
1. Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het
verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geeft de beschikking binnen
dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. Een beschikking die uitsluitend betrekking heeft op het
al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken, waarvoor
geen beoordeling als bedoeld in artikel 19ab, eerste lid, nodig is, wordt
gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, de aangifte van de
ongeschiktheid of van de ziekmelding aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, bedoeld in de artikelen 29a, vierde lid, 38, tweede
lid, 38a, tweede en derde lid, 38aa, eerste lid, en 38ab, eerste lid.
3. Indien een beschikking als bedoeld in het eerste of
tweede lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit
schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder vermelding van een zo kort
mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 72d
[Vervallen per
01-01-2013]
Artikel 73
Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de
behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische
beoordeling ten grondslag ligt.
Artikel 73a
1. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking
waaraan een verzekeringsgeneeskundige of arbeidskundige beoordeling als bedoeld
in artikel 19ab, eerste lid, ten grondslag ligt, beslist het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 7:10,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zeventien weken of,
indien het advies vraagt aan een deskundige die niet onder zijn
verantwoordelijkheid werkzaam is, binnen eenentwintig weken, gerekend vanaf de
dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is
verstreken.
2. Indien in verband met het geven van een beslissing op
bezwaar een in het buitenland wonende persoon is opgeroepen en om die reden de
beslissing op bezwaar niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn gegeven
kan worden, wordt de beslissing, in afwijking van artikel 7:10, derde lid, van
de Algemene wet bestuursrecht, verdaagd met ten hoogste zes maanden en wordt de
aanvrager van deze verdaging schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 73b
Het bezwaar of
beroep van een werkgever tegen de in artikel 63a, derde lid, bedoelde
betaling dan wel tegen het verhaal, bedoeld in artikel 63e, eerste lid,
dan wel tegen de opslag of korting, bedoeld in artikel 38, derde of vierde
lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan niet zijn gegrond op de
grief, dat een uitkering op grond van deze wet ten onrechte of tot een te hoog
bedrag is vastgesteld.
Artikel 74
In afwijking van
artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken gerekend
vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken.
§ 2. Medische
besluiten
Artikel 75
Voor de toepassing
van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. medische beschikking: een beschikking waaraan een beoordeling van
medische gegevens ten grondslag ligt;
b. werknemer: de persoon op wiens medische gegevens de beoordeling
betrekking heeft;
c. werkgever: de belanghebbende bij een medische beschikking, die niet
de werknemer is.
Artikel 75a
[Vervallen per
01-01-2022]
Artikel 75b
1. De inzage in, dan wel kennisname of toezending van
stukken die medische gegevens bevatten, is voorbehouden aan de bedrijfsarts of
de arbodienst van de eigenrisicodrager dan wel aan een gemachtigde van de
eigenrisicodrager of van de werkgever die advocaat of arts is dan wel daarvoor
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bijzondere toestemming
heeft gekregen.
2. De gemachtigde, bedoeld in het eerste lid, treedt in de
plaats van de eigenrisicodrager of van de werkgever bij de voorbereiding van
een medische beschikking voorzover betrekking hebbend op medische gegevens.
3. De arbodienst of de bedrijfsarts dan wel de gemachtigde,
bedoeld in het eerste lid, treedt in de plaats van de eigenrisicodrager bij:
a. het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift; en
b. de behandeling van een bezwaar;
voorzover
betrekking hebbend op medische gegevens.
4. Artikel 7:4, tweede, vierde en zesde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht is niet van toepassing op stukken of inlichtingen die
medische gegevens bevatten.
Artikel 75c
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vermeldt
de motivering van een medische beschikking, voorzover betrekking hebbend op
medische gegevens, in een aparte bijlage.
2. De bijlage wordt behalve aan de werknemer uitsluitend
verstrekt aan de bedrijfsarts of de arbodienst van de eigenrisicodrager dan wel
aan de gemachtigde van de eigenrisicodrager of van de werkgever, bedoeld in
artikel 75b.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een
rapport of een advies van een arts of een psycholoog, waarnaar bij de
motivering van een medische beschikking wordt verwezen.
Artikel 75d
Bij de bekendmaking
van een medische beschikking wordt gewezen op de artikelen 75b, 75c en 75e.
Artikel 75e
De gronden van het
bezwaar of beroep, bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de
Algemene wet bestuursrecht, worden in een aparte bijlage vermeld voorzover ze
betrekking hebben op medische gegevens.
Artikel 75f
1. Indien artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet
bestuursrecht is toegepast, vindt in afwijking van artikel 8:62, eerste lid,
van die wet het onderzoek ter zitting, voorzover betrekking hebbend op medische
gegevens, met gesloten deuren plaats, tenzij de bestuursrechter ambtshalve of
op verzoek van een van de partijen bepaalt dat het onderzoek openbaar is.
2. In de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56 van de
Algemene wet bestuursrecht, wordt mededeling gedaan van het eerste lid.
Artikel 75g
Artikel 75f is van
overeenkomstige toepassing bij de behandeling van het hoger beroep en bij de
behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening.
§ 3. Geschillen van
geneeskundige aard
Artikel 75j
Deze paragraaf is
van toepassing op geschillen van geneeskundige aard over het al dan niet bestaan
of voortbestaan van ongeschiktheid tot werken.
Artikel 75k
In afwijking van
artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het
indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j twee
weken, tenzij het geschil betrekking heeft op een beoordeling als bedoeld in
artikel 19ab.
Artikel 75l
1. In afwijking van artikel 7:4, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden in een geschil als bedoeld in artikel
75j nog tijdens het horen nadere stukken indienen.
2. In afwijking van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, en met inachtneming van de overige artikelen van deze
paragraaf, worden in een geschil als bedoeld in artikel 75j het bezwaarschrift
en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken:
a. voorafgaand aan het horen aan belanghebbenden gezonden, dan wel
b. ten minste twee dagen voorafgaand aan de hoorzitting voor
belanghebbenden ter inzage gelegd.
§ 4. Beroep in
cassatie
Artikel 75m
1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan
ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of
verkeerde toepassing van de artikelen 1, derde tot en met zevende lid, 2 tot en
met 12 en 14, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen.
2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het
beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in
belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van
Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.
Vierde afdeling.
Aanspraak op bezoldiging en reïntegratieverplichtingen overheidspersoneel
Artikel 76
Deze afdeling is
van toepassing op personen die:
a. anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van
staat, provincie, gemeente, waterschap of enig ander publiekrechtelijk lichaam;
en
b. op grond van de Kaderwet dienstplicht de militaire dienst
vervullen dan wel die op grond van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst
zijn verplicht tot het verrichten van vervangende dienst.
Artikel 76a
1. Bij verhindering wegens ongeschiktheid als gevolg van
ziekte, zwangerschap of bevalling om de dienst te verrichten of het ambt te
vervullen bestaat ten aanzien van de werkgever jegens wie de persoon, bedoeld
in artikel 76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het
verrichten van arbeid, gedurende een tijdvak van 104 weken aanspraak op 70% van
de bezoldiging, bedoeld in de toepasselijke rechtspositieregeling, dan wel van
hetgeen daarmee overeenkomt, voorzover deze bezoldiging niet meer bedraagt dan
hetgeen overeenkomt met het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de
Wet financiering sociale verzekeringen. De aanspraak bedraagt de eerste 52
weken echter minimaal het bedrag van het minimumloon dat voor betrokkene zou gelden
indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op hem van toepassing zou
zijn. De eerste twee volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing voorzover in
verband met ziekte, zwangerschap of bevalling ook na ontslag aanspraak bestaat
op betaling van bezoldiging of van hetgeen daarmee overeenkomt.
2. Is bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, op een
andere wijze dan naar tijdruimte vastgesteld, dan is deze afdeling van
toepassing, met dien verstande dat als bezoldiging wordt beschouwd de gemiddelde
bezoldiging die betrokkene, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende
die tijd had kunnen verdienen.
3. Van het eerste lid kan bij algemeen verbindend
voorschrift ten nadele van betrokkene slechts in zoverre worden afgeweken dat
betrokkene voor de eerste twee dagen van het in het eerste lid bedoelde tijdvak
van 104 weken onderscheidenlijk het in het achtste lid, eerste volzin, bedoelde
tijdvak van zes weken geen aanspraak heeft op bezoldiging of hetgeen daarmee
overeenkomt.
4. In afwijking van het eerste lid heeft de vrouwelijke
werknemer de in dat lid bedoelde aanspraak niet gedurende de periode dat zij
zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig artikel 3:1, tweede en
derde lid, van de Wet arbeid en zorg.
5. Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden
perioden waarin betrokkene wegens ongeschiktheid ten gevolge van ziekte,
zwangerschap of bevalling verhinderd is om zijn dienst te verrichten of zijn
ambt te vervullen, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van
minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt
genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en
zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te
vloeien uit dezelfde oorzaak.
6. Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid,
wordt verlengd:
a. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later
wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven.
b. met de duur van de verlenging van het tijdvak waarin recht bestaat
op loon of bezoldiging op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen dan wel met de duur van de verlenging van de
wachttijd, bedoeld in artikel 19, zevende lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering; en
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71a, negende lid, van de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
7. Het eerste lid is niet van toepassing op
zakgeldgenietenden.
8. In afwijking van het eerste lid bestaat de in dat lid
bedoelde aanspraak gedurende een tijdvak van zes weken voor de persoon, bedoeld
in artikel 76, die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Indien de ongeschiktheid als
gevolg van ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer
de in de vorige volzin bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum
het in die volzin genoemde tijdvak, voor zover het totale tijdvak waarin
aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit
Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt niet
meer bedraagt dan 104 weken.
Artikel 76b
1. Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald
dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, niet bestaat indien:
a. de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven is
voorgesteld, dat reden voor verhindering niet kan worden aangenomen;
b. de ziekte door opzet van de betrokkene is veroorzaakt, tenzij hem
daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
c. de verhindering het gevolg is van een ziekte of gebrek waarover
betrokkene bij het aangaan van de arbeidsverhouding opzettelijk valse
inlichtingen aan de werkgever jegens wie de persoon, bedoeld in artikel 76,
krachtens publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van
arbeid, heeft verstrekt.
2. Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald
dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, vervalt wanneer en voor
zolang betrokkene:
a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de
bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige of, na
voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet
verschijnt;
b. weigert de volledige medewerking te verlenen aan een geneeskundig
onderzoek, een observatie of een maatregel in het belang van het behoud, het
herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid, tenzij de maatregel een
ingreep van heelkundige aard mocht zijn;
c. zonder voldoende gronden nalaat zich onder behandeling van een
geneeskundige te stellen of blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de
voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien
verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een
ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
d. zich zodanig gedraagt dat zijn genezing wordt belemmerd of
vertraagd;
e. tijdens de verhindering dienst te verrichten, voor zichzelf of
derden arbeid verricht tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee
gelijk te stellen geneeskundige in het belang van zijn genezing wenselijk wordt
geacht;
f. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige of een
daarmee gelijk te stellen geneeskundige bepaalde tijdstip en in de door deze
bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen,
door deze als geldig erkende reden heeft opgegeven;
g. weigert passende arbeid te verrichten welke door het bevoegd gezag
wordt opgedragen en waartoe hij door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee
gelijk te stellen geneeskundige in staat wordt geacht;
h. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de
werkgever, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, of een door hem aangewezen
deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop
gericht zijn de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
i. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25,
tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 71a,
tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3. Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald
dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, geheel of ten dele
vervallen kan worden verklaard indien betrokkene de voor hem terzake van
afwezigheid tijdens ziekte gestelde voorschriften overtreedt.
4. Algemeen verbindende voorschriften waarin geen speciale
regeling is getroffen voor de aanspraken bij ziekte op bezoldiging of hetgeen
daarmee overeenkomt gelden voor de toepassing van 76a, derde lid, als
voorschriften waarbij van artikel 76a, eerste lid, wordt afgeweken.
5. Het tweede lid, onderdeel i, is niet van toepassing
indien de betrokkene de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 76c
De aanspraak,
bedoeld in artikel 76a, eerste lid, wordt verminderd met:
a. het bedrag van de vergoeding of uitkering welke betrokkene
ontvangt krachtens een wettelijk voorgeschreven verzekering;
b. het bedrag van bezoldiging of het loon, door betrokkene in of
buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht
gedurende de tijd dat hij zijn dienst had kunnen verrichten of zijn ambt had
kunnen vervullen, zo hij daartoe wegens ziekte niet verhinderd was geweest.
Artikel 76d
Indien betrokkene
voor de aanvang van zijn dienstbetrekking of ambtsvervulling een overeenkomst
had gesloten tot verzekering van de geldelijke gevolgen van verhindering tot
werken wegens ziekte, mag hij die overeenkomst voorzover hij daaraan rechten
kan ontlenen die gelijkwaardig zijn aan die welke voor hem uit deze afdeling
voortvloeien, voor het vervolg, echter niet eerder dan met ingang van de
aanvang van de dienstbetrekking of ambtvervulling opzeggen. De door betrokkene
vooruitbetaalde premie wordt door de verzekeraar naar gelang van het opgezegde
gedeelte van de overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25% van
het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.
Artikel 76e
1. De werkgever jegens wie de persoon, bedoeld in artikel
76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van
arbeid, bevordert ten aanzien van de werknemer, die in verband met
ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te
verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat
de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de
werkgever, bedoeld in de eerste volzin, geen andere passende arbeid voorhanden
is, bevordert die werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens
hem recht op loon heeft op grond van deze afdeling, artikel 71a, negende lid,
van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende lid,
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de inschakeling van de
werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever, tenzij
de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in
het eerste lid, is de werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin,
verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te
verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met
ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te
verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te
verrichten.
3. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in
het eerste lid, stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin,
in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak op als bedoeld in
artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en
artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, tenzij
de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Het plan van aanpak wordt met
medewerking van de werknemer regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
4. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste en tweede
lid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de
werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke,
geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
5. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin,
en degene, door wie de werkgever zich op grond van artikel 14 van de
Arbeidsomstandighedenwet laat bijstaan, verstrekken een re-integratiebedrijf
als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
gegevens voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de door de
werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, aan dit bedrijf opgedragen
werkzaamheden, alsmede het burgerservicenummer van de persoon wiens
inschakeling in de arbeid door dat re-integratiebedrijf wordt bevorderd. Het
re-integratiebedrijf verwerkt deze gegevens slechts voor zover dat noodzakelijk
is voor deze werkzaamheden en gebruikt slechts met dat doel dat
burgerservicenummer bij die verwerking.
6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de
eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, en de
personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die
laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, gedurende de periode dat de
eigenrisicodrager aan die personen ziekengeld moet betalen.
Vijfde afdeling.
Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Hoofdstuk I.
Strafbepalingen
Artikel 77
Hij, die niet
voldoet aan een der verplichtingen, omschreven in artikel 13 wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie,
bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 78
[Vervallen per
01-03-1996]
Artikel 79
[Vervallen per
01-07-2000]
Artikel 80
[Vervallen per
01-07-2000]
Artikel 81
[Vervallen per
01-07-2009]
Artikel 82
[Vervallen per
30-04-1988]
Artikel 83
De bij of krachtens
deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel 84
[Vervallen per
01-07-1967]
Hoofdstuk II.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 85
De termijnen van
het ziekengeld, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag der
betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.
Artikel 86
[Vervallen per
01-01-2018]
Artikel 86a
Ten aanzien van de
verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid wegens ziekte is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel IX, onderdelen A en B, van de Wet wijziging WW-stelsel, blijven de
artikelen 29, tweede lid, onderdeel d, en 36, eerste lid, van toepassing zoals
deze luidden op of voor dat tijdstip, en blijft artikel 29, twaalfde lid,
buiten toepassing.
Artikel 86b
De artikelen 19a,
derde lid, 19b, tweede lid, 33, eerste lid, 44 en 47a, tweede lid, onderdeel c,
zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet
harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving, blijven van
toepassing op de persoon wiens eerste werkdag waarop door hem wegens ziekte
niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt, is gelegen voor
of op die dag.
Artikel 86c
[Vervallen per
01-01-2021]
Artikel 86d
De artikelen 38a en
38b, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel VIII, onderdelen L en M, van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging
socialezekerheidswetgeving, blijven van toepassing met betrekking tot een
werknemer wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid wegens ziekte was gelegen voor of op die dag.
Artikel 86e
Artikel 29e is niet
van toepassing indien de ziekmelding, bedoeld in artikel 38a, tweede en
derde lid, of artikel 38b, derde lid, is gedaan voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel XXXIII, onderdeel B, van de Verzamelwet
SZW 2022.
Artikel 87
Artikel 29, zevende
lid, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel XXXIII, onderdeel C,
onder 1, van de Verzamelwet SZW 2019, blijft van toepassing op ZW-uitkeringen
waar reeds inkomen uit of in verband met opleiding of scholing op de uitkering
in mindering wordt gebracht, voor zover het inkomen meer bedraagt dan de
vergoeding, bedoeld in artikel 1 van de Regeling vrijlating vergoedingen
scholing Werkloosheidswet.
Artikel 87a
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat in afwijking van artikel 29, eerste lid, ziekengeld wordt
uitgekeerd aan verzekerden die in dienstbetrekking staan tot bij of krachtens
die maatregel te bepalen werkgevers.
2. Artikel 88 is van overeenkomstige toepassing.
3. De werkgever kan een verzekeringsovereenkomst met
betrekking tot zijn verplichting tot doorbetaling van loon als bedoeld in 629,
eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bezoldiging als bedoeld in
artikel 76a, eerste lid opzeggen met ingang van de dag dat de algemene
maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, te zijnen aanzien in werking
treedt, of, indien de opzegging later geschiedt, met ingang van de dag waarop
deze de verzekeraar bereikt. In het geval dat de premie is vooruitbetaald wordt
deze door de verzekeraar naar evenredigheid aan de werkgever terugbetaald.
4. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene
maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de
plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der
Staten-Generaal.
Artikel 87b
[Vervallen per
01-01-2018]
Artikel 87c
1. Artikel 19a is niet van toepassing op de persoon op wie
dat artikel als gevolg van de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de
voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee
gelijk te stellen situatie van toepassing zou worden, zolang deze persoon
blijft wonen in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding
als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging
woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op
ziekengeld.
2. Onze Minister deelt mede ten aanzien van welk land, met
inbegrip van de dag waarop, een verdrag als bedoeld in het eerste lid
buitenwerking is getreden dan wel de voorlopige toepassing van een verdrag of
een daarmee gelijk te stellen situatie als bedoeld in het eerste lid is
beëindigd.
Artikel 88
1. Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van
geldelijke gevolgen van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, gesloten door
degene, die verplicht verzekerd wordt, vervalt met ingang van de dag, waarop de
verzekeraar van de verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden
ontvangt, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend,
gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze wet geregelde verplichte
verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar vóór de dag,
waarop de betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met
ingang van die dag.
2. De premie, welke degene, wiens verzekering krachtens het
bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft
vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen
gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent
van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.
Artikel 89
De Algemene
termijnenwet is niet van toepassing op de in deze wet gestelde termijnen van
uitkering van geldelijke schadeloosstelling alsmede op de termijnen, gesteld in
de artikelen 6, tweede lid, onderdelen a en c, 29, vijfde lid, 35 en 46, eerste
en vierde lid.
Artikel 90
1. Als werknemer in de zin van artikel 29b, eerste lid,
wordt, naast de werknemers bedoeld in dat lid, eveneens aangemerkt de persoon
die voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de
Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
arbeidsgehandicapte was op grond van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de dag waarop
dat artikel vervalt op grond van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voor de duur van:
a. zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en vijf jaar na die periode
voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
b. de toekenning van de voorziening en vijf jaar na die periode voor
de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
c. de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking op grond van de
Wet sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel
2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten;
d. vijf jaar na de beëindiging van zijn dienstbetrekking op grond van
de Wet sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat
artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten;
e. vijf jaar na de herindicatiebeschikking op grond van de Wet
sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2,
eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
f. vijf jaar na beëindiging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering
of de eindiging van de voorziening, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid,
onderdeel b van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten voor de
arbeidsgehandicapte, bedoeld in het tweede lid van dat artikel;
g. vijf jaar na de dag waarop, in verband met ziekte of gebrek een
belemmering bij het verkrijgen of verrichten van arbeid is ontstaan voor de
arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, derde of vierde lid, van de Wet
op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, geldt geen
duurbeperking voor de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet Werk en
inkomen naar arbeidsvermogen arbeidsgehandicapte was op grond van zijn recht op
een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Artikel 91
Artikel 29b, zoals
dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van
de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
blijft van toepassing op de werknemer die op of voor die dag recht had op
ziekengeld op grond van dat artikel. Het ziekengeld, bedoeld in de eerste
volzin, wordt niet betaald na de periode waarover de werknemer op grond van
artikel 29b, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel
1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, recht had.
Artikel 91a.
Overgangsrecht no risk polis i.v.m. gewijzigd loonsanctiesysteem
[Vervallen per
01-01-2018]
Artikel 92
Geen recht op
ziekengeld heeft de persoon die belanghebbende is als bedoeld in artikel 1 van
de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen.
Artikel 93
1. De artikelen 19, vijfde lid, 29, zesde lid, 30, vijfde en
zesde lid, en 38ab zijn niet van toepassing met betrekking tot het recht op
ziekengeld van personen die voor de dag van de inwerkingtreding van de Wet van
12 december 2007, houdende regels tot bevordering van de activering van
personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Stb.
2007, 553) recht hadden op ziekengeld.
2. Ten aanzien van personen die voor de inwerkingtreding van
de Wet van 12 december 2007, houdende regels tot bevordering van de activering
van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet
(Stb. 2007, 553) recht hadden op ziekengeld zijn met betrekking tot dat recht
de artikelen 29a, zesde lid, 38a, 45, eerste lid, en 72c, tweede lid, zoals
deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de in het eerste lid
bedoelde wet van toepassing.
Artikel 94
In gedingen
aangevangen voor het van toepassing worden van artikel 52a, derde lid, bepaalt
de rechter op verzoek van een van de partijen of ambtshalve een termijn
waarbinnen partijen de gelegenheid wordt geboden hun stellingen en conclusies
voor zover nodig aan te passen aan artikel 52a, derde lid. Stelt de rechter
partijen tot een zodanige aanpassing in de gelegenheid, dan staat tegen die
beslissing geen rechtsmiddel open; wijst de rechter een daartoe strekkend
verzoek af, dan staat een rechtsmiddel daartegen slechts gelijktijdig met de
einduitspraak open.
Artikel 95
[Vervallen per
01-01-2018]
Artikel 96
[Vervallen per
01-01-2018]
Artikel 97
Ten aanzien van
verzekerden die aanspraak maken op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede
lid, onderdeel e, f of g, wier eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten
van hun arbeid wegens ziekte is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel C, onder 2, van de Wet wijziging verrekening inkomsten
met ziekengeld en de werkgevers van die verzekerden is artikel 38, vierde lid,
zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C,
onder 2, van de Wet wijziging verrekening inkomsten met ziekengeld, van
toepassing.
Artikel 98
[Vervallen per
01-07-2014]
Artikel 99
[Vervallen per
01-03-2015]
Artikel 100
1. Artikel 19aa is niet van toepassing op de verzekerde
wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen
voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Wet
beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. De artikelen 19a,
derde lid, onderdeel b, 19b, tweede lid, en 19c, tweede lid, zoals deze
artikelen luidden op de dag voor inwerkingtreding van die wet blijven van
toepassing op de verzekerde, bedoeld in de eerste zin.
2. Op de verzekerde, wiens eerste dag van ongeschiktheid tot
het verrichten van arbeid is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel E, van de Wet beperking ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid vangnetters is artikel 29g niet van toepassing en blijft
artikel 30, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel F, van die wet, van toepassing.
Artikel 101
Artikel 19aa is
niet van toepassing op de verzekerde die:
a. verzekerd is op grond van artikel 16 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering; of
b. recht heeft op toekenning of heropening van een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 19a, 20, 43a
onderscheidenlijk 47, 47a of 47b van die wet.
Artikel 102
1. De artikelen 15 en 16 en de daarop berustende bepalingen
en artikel 29, zevende lid, zoals deze luidden voor 1 juli 2015 blijven
van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens eerste dag van
werkloosheid op grond van de Werkloosheidswet is gelegen voor die
inwerkingtreding mits het recht op ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede
lid, is ontstaan voor de omzetting, bedoeld in artikel 130z, tweede lid, of
130aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet.
2. Artikel 29h is niet van toepassing met betrekking tot de
werknemer wiens eerste dag van werkloosheid op grond van de Werkloosheidswet is
gelegen voor 1 juli 2015, mits het recht op ziekengeld, bedoeld in artikel
29, tweede lid, is ontstaan voor de omzetting, bedoeld in artikel 130z, tweede
lid, of 130aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet.
3. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.
Artikel 103
1. Artikel 30, vijfde en zesde lid, en de daarop berustende
bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de datum waarop artikel XXVIII,
onderdeel B, van de Wet werk en zekerheid inwerking is getreden, blijven van
toepassing op een recht op uitkering waarvan de eerste ziektedag is gelegen
voor de dag van inwerkingtreding.
2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.
Artikel 104
1. In afwijking van het in de artikelen 29, vijfde lid, en
76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de
werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft
genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde
leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum voor de toepassing van
artikel 76a, derde en achtste lid, de in het eerste lid genoemde tijdvak,
voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
3. Indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid
wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor het op grond van het eerste lid
vast te stellen tijdstip blijft het in het eerste lid genoemde tijdvak van
dertien weken gelden.
4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet
eerder vastgesteld, dan nadat:
a. Onze Minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken) in de praktijk
gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide
kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en
b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen
van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 105
1. Het in artikel 76a, eerste lid, genoemde tijdvak van 104
weken blijft gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III,
onderdeel F, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd van
toepassing op de werknemer:
a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de
in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde
leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd
bereikt, en
b. die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet
na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip verhinderd
is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens ongeschiktheid
als gevolg van ziekte.
2. Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van
zes maanden, geldt het in artikel 104 genoemde tijdvak van dertien weken
voor zover het totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld
in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van
hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.
Artikel 106
Artikel 63e is niet
van toepassing voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is
gelegen voor de datum van inwerkingtreding van artikel III,
onderdeel D, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel 107
Artikel 4, eerste
lid, onderdeel e, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding
van artikel XXXII, onderdeel Da, van de Verzamelwet SZW 2018, blijft van
toepassing op een recht op uitkering op grond van deze wet of op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet arbeid en zorg dat is
ontstaan voor de inwerkingtreding van artikel XXXII, onderdeel Da, van de
Verzamelwet SZW 2018.
Artikel 108
Deze wet wordt
aangehaald als: Ziektewet.
Lasten en bevelen,
dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle
Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo,
den 5den Juni 1913
WILHELMINA.
De Minister van
Landbouw, Nijverheid en Handel,
A. S. TALMA.
Uitgegeven den negenden Juni 1913.
De Minister van Justitie ad interim,
HEEMSKERK.
Waarschuwing!
De hierboven weergegeven versie is een momentopname. Zie hiervoor de geldigdheidsdatum bovenaan de regeling.
De regeling kan ondertussen gewijzigd zijn. De meest actuele versie, vandaag geldig, is te vinden op de officiële website van de overheid:
Deze website wordt mogelijk gemaakt door
De RechtenSite.nl - Het juridische startpunt
De belangrijkste wetten per rechtsgebied
Wij hebben per rechtsgebied de belangrijkste wetten in een overzicht gezet, zodat u alles snel online kunt vinden. Ook verdragen, koninklijke besluiten en andere regels vindt u hier.Advocatuur
Arbeidsrecht
Bank- en effechtenrecht
Belastingrecht (Fiscaal recht)
Bestuursrecht
Burgerlijk procesrecht
Consumentenrecht
Europees recht
Faillisementsrecht
Familierecht
Gezondheid en letselschade
Huurrecht
IE (Intellectueel Eigendom)
IT (Informatietechnologie)
Mediarecht en Reclamerecht
Merkenrecht
Milieurecht
Notarieel recht
Octrooirecht
Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Privacy en persoonsgegevens
Sociale zekerheid en zorg
Staatsrecht
Strafrecht en strafprocesrecht
Telecommunicatierecht
Vervoersrecht (Transportrecht)
Verzekeringsrecht
Vreemdelingenrecht
Via WettenSite.nl worden dagelijks honderden wetteksten opgezocht. Onder onze bezoekers vallen vele juristen, advocaten, notarissen en meer. Maar ook veel rechtenstudenten, economie-studenten, MER-studenten. Ook burgers en bedrijven als rechtzoekenden vinden ons. Een grote doelgroep. Vraag gerust vrijblijvend naar onze mogelijkheden om te adverteren of om sponsor te worden. Uw banner of advertentie kan op onze website staan. Zie onze pagina over adverteren voor alle opties en meer informatie.
Voor vragen, opmerkingen, aanvullingen, linkruil, sponsoring of suggesties kunt u ons e-mailen op info[at]wettensite.nl