Wij WILHELMINA, bij de gratie
Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of
hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging
genomen hebben, dat het wenschelijk is het octrooirecht voor uitvindingen
voor het Rijk in Europa en voor de koloniën en bezittingen in andere
werelddeelen te regelen:
Zoo is het, dat Wij den Raad
van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK I. OMSCHRIJVINGEN.
HET BEGRIP OCTROOI. ONDERWERPEN WAARVOOR EN PERSONEN AAN WIE OCTROOI
WORDT VERLEEND
Artikel 1
1. In deze Rijkswet en de daarop
berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Europees Octrooiverdrag: het op 5
oktober 1973 te München tot stand gekomen Verdrag inzake de verlening van
Europese octrooien (Trb. 1975, 108 en 1976, 101);
Europees octrooi: een
krachtens het Europees Octrooiverdrag verleend octrooi, voor zover dat
voor het Koninkrijk is verleend;
Samenwerkingsverdrag: het op 19
juni 1970 te Washington tot stand gekomen Verdrag tot samenwerking inzake
octrooien (Trb. 1973, 20);
internationale aanvrage: een
ingevolge het Samenwerkingsverdrag ingediende aanvrage, waarin het
Koninkrijk is aangewezen en waaruit blijkt dat de aanvrager voor het
Koninkrijk een overeenkomstig deze Rijkswet verleend octrooi wenst te
verkrijgen.
2. Op besluiten en andere
handelingen krachtens deze wet is de Algemene wet bestuursrecht niet van
toepassing.
Artikel 1A
Aan hem, die een nieuw
voortbrengsel of een nieuwe werkwijze heeft uitgevonden, wordt op zijn
aanvrage octrooi verleend.
Artikel 2
1. Voortbrengselen
of werkwijzen worden alleen dan niet als nieuw aangemerkt, wanneer zij
reeds deel uitmaken van de stand van de techniek.
2. De stand van
de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de dag van indiening van
de aanvrage door een beschrijving of op enige andere wijze openbaar
toegankelijk is geworden.
3. Tot de stand
van de techniek behoort tevens de inhoud van eerder ingediende
octrooiaanvragen, die op of na de in het tweede lid bedoelde dag
overeenkomstig artikel 22C ter inzage worden gelegd of, indien die
terinzagelegging nog niet had plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 25
worden openbaar gemaakt.
4. Tot de stand
van de techniek behoort voorts de inhoud van Europese octrooiaanvragen
als bedoeld in het Europees Octrooiverdrag en van internationale
aanvragen als bedoeld in artikel 158, eerste en tweede lid, van dat
Verdrag, waarvan de datum van indiening, die geldt voor de toepassing van
artikel 54, tweede en derde lid, van dat Verdrag, ligt vóór de in het
tweede lid bedoelde dag, en die op of na die dag zijn gepubliceerd op
grond van artikel 93 van dat Verdrag onderscheidenlijk van artikel 21 van
het Samenwerkingsverdrag, mits het Koninkrijk in de gepubliceerde
aanvrage is aangewezen.
5. Voor de
toepassing van dit artikel blijft buiten beschouwing al hetgeen binnen
zes maanden vóór de dag van indiening van een octrooiaanvrage openbaar
toegankelijk is geworden als direkt of indirekt gevolg van hetzij een
kennelijk misbruik ten opzichte van de aanvrager of diens
rechtsvoorganger, hetzij de omstandigheid, dat de aanvrager of diens
rechtsvoorganger op een van overheidswege gehouden of erkende
internationale tentoonstelling in de zin van het Verdrag inzake
Internationale Tentoonstellingen, ondertekend te Parijs op 22 november
1928, zoals dat is gewijzigd, laatstelijk bij Protocol van 30 november 1972
(Trb. 1973, 100), het betrokken voortbrengsel heeft tentoongesteld
of de betrokken werkwijze aanschouwelijk heeft gemaakt.
6. De erkenning
van overheidswege van tentoonstellingen in Nederland geschiedt door Onze
Minister van Economische Zaken en die van tentoonstellingen in de
Nederlandse Antillen of Aruba door de Regering van het betrokken land.
Artikel 2A
1. Datgene
waarvoor octrooi wordt aangevraagd, wordt geacht te zijn uitgevonden,
wanneer het vóór de dag van indiening voor een deskundige, gegeven de
stand van de techniek, niet voor de hand lag.
2. Voor de
toepassing van dit artikel wordt de inhoud van de in artikel 2, derde en
vierde lid, bedoelde octrooiaanvragen buiten beschouwing gelaten.
Artikel 3
1. Een
uitvinding is slechts vatbaar voor octrooi, wanneer zij strekt tot
verkrijging van enige uitkomst op welk gebied van de nijverheid ook,
daaronder begrepen de landbouw.
2. Niettemin
wordt geen octrooi verleend voor planten- of dierenrassen, alsmede voor
werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van
planten of dieren, met uitzondering van microbiologische werkwijzen en
hierdoor verkregen voortbrengselen.
Artikel 4
[Vervallen.]
Artikel 5
Geen octrooi wordt verleend
voor voortbrengselen of werkwijzen, waarvan het openbaar worden strijdig
zou zijn met de openbare orde of de goede zeden.
Artikel 5A
Elke aanvrage om octrooi mag
slechts op een enkele uitvinding betrekking hebben of op een groep van
uitvindingen, die zodanig onderling verbonden zijn, dat zij op een enkele
algemene uitvindingsgedachte berusten. Nadere voorschriften dienaangaande
kunnen bij algemene maatregel van Rijksbestuur worden vastgesteld.
Artikel 6
Onverminderd de artikelen 9,
10 en 11, wordt de aanvrager als uitvinder beschouwd.
Artikel 7
1. Hij, die in
een der landen, aangesloten bij de Internationale Unie tot bescherming
van de industriële eigendom, overeenkomstig de in dat land geldende
wetten, of hij, die, overeenkomstig de tussen twee of meer der voornoemde
landen gesloten verdragen, octrooi of een gebruikscertificaat dan wel
bescherming van een gebruiksmodel heeft aangevraagd, geniet gedurende een
termijn van twaalf maanden na de dag dier aanvrage binnen het Koninkrijk
een recht van voorrang ter verkrijging van octrooi voor datgene, waarvoor
door hem de in de aanhef bedoelde bescherming werd aangevraagd. Het
voorgaande vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem, die een
uitvinderscertificaat heeft aangevraagd, indien de betrokken wetgeving de
keus laat tussen verkrijging van zodanig certificaat of een octrooi.
2. Onder
aanvrage in de zin van het eerste lid wordt iedere aanvrage verstaan,
waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het
verdere lot van die aanvrage.
3. Indien de
rechthebbende meer aanvragen voor hetzelfde onderwerp heeft ingediend,
komt voor het recht van voorrang slechts de eerst ingediende in
aanmerking. Niettemin kan het recht van voorrang ook berusten op een
later ingediende aanvrage ter verkrijging van bescherming in hetzelfde land,
mits de eerst ingediende aanvrage vóór de indiening van de latere
aanvrage is ingetrokken, vervallen of afgewezen zonder ter kennis van het
publiek te zijn gebracht en zonder rechten te hebben laten bestaan en
mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor de inroeping van een
recht van voorrang. Indien een recht van voorrang berustend op een later
ingediende aanvrage is ingeroepen, zal de eerst ingediende aanvrage niet
meer als grondslag kunnen dienen voor de inroeping van een recht van
voorrang.
4. De voorrang
heeft voor de toepassing van de artikelen 2, tweede, derde en vierde lid,
en 2A ten gevolge, dat de aanvrage waarvoor dit recht bestaat, wordt
geacht te zijn ingediend op de dag van indiening van de aanvrage, waarop
het recht van voorrang berust.
5. De voorrang
kan niet worden geweigerd op grond van het feit, dat de aanvrager beroep
doet op meer dan één recht van voorrang, zelfs niet wanneer de rechten
van voorrang uit verschillende landen afkomstig zijn. Evenmin kan de
voorrang worden geweigerd op grond van het feit dat datgene, waarvoor
octrooi wordt gevraagd, elementen bevat, waarvoor in de conclusies van de
aanvrage in het land van oorsprong geen rechten werden verlangd, mits de
tot deze laatste aanvrage behorende stukken het betrokken voortbrengsel
of de betrokken werkwijze voldoende nauwkeurig aangeven.
6. Hij, die van
het recht van voorrang wil gebruik maken, moet daarop schriftelijk beroep
doen bij de indiening van de aanvrage of binnen drie maanden daarna,
onder vermelding van de datum van indiening van de aanvrage, waarop hij
zich beroept, en van het land, waarin of waarvoor deze werd ingediend;
binnen zestien maanden na indiening van de aanvrage, waarop hij zich
beroept, moet hij het nummer opgeven van die aanvrage. Ten slotte moet hij
de door de Octrooiraad vast te stellen bewijzen overleggen voor een door
die Raad te bepalen tijdstip.
7. Het recht van
voorrang vervalt, wanneer daarop niet bij de aanvrage of binnen drie
maanden daarna beroep is gedaan, alsmede, wanneer de daarvoor gevorderde
bewijzen niet vóór het daarvoor gestelde tijdstip worden overgelegd.
Artikel 8
[Vervallen.]
Artikel 8A
1. De aanvrager
kan zijn reeds ingediende aanvrage splitsen door voor een gedeelte van de
inhoud daarvan een afzonderlijke aanvrage in te dienen. Deze aanvrage
wordt, behalve voor wat de toepassing van de artikelen 22, eerste lid,
22A, zesde lid, en 22C, derde lid, betreft, geacht te zijn ingediend op
de dag van indiening van de oorspronkelijke aanvrage.
2. Splitsing van
een aanvrage als gevolg van een beslissing van een afdeling van de
Octrooiraad, dat de aanvrage in strijd is met het bij of krachtens
artikel 5A bepaalde, moet geschieden binnen drie maanden, nadat zodanige
beslissing onherroepelijk is geworden. Splitsing van de aanvrage op eigen
initiatief van de aanvrager is mogelijk tot uiterlijk zes maanden na de
indiening van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 22J, en daarna
met schriftelijke toestemming van de Octrooiraad.
Artikel 9
De aanvrager heeft geen
aanspraak op octrooi, voor zover de inhoud zijner aanvrage aan hetgeen
reeds door een ander vervaardigd of toegepast werd of wel aan
beschrijvingen, tekeningen of modellen van een ander, zonder diens
toestemming, ontleend is. Deze laatste behoudt, voor zoveel hetgeen
ontleend werd voor octrooi vatbaar is, zijn aanspraak op octrooi. Voor de
toepassing van artikel 2, derde en vierde lid, op het onderwerp van een
aanvrage, ingediend door degene aan wie ontleend is, blijft de door de
ontlener ingediende aanvrage buiten beschouwing.
Artikel 10
1. Ingeval het
voortbrengsel of de werkwijze, waarvoor octrooi wordt aangevraagd, is
uitgevonden door iemand, die in dienst van een ander een betrekking
bekleedt, welker aard medebrengt, dat hij zijn bijzondere kennis aanwende
tot het doen van uitvindingen van dezelfde soort als die, waarop de
octrooiaanvrage betrekking heeft, heeft de werkgever aanspraak op
octrooi. Voor de toepassing van artikel 2, derde en vierde lid, op het
onderwerp van een aanvrage, ingediend door de in de vorige volzin
bedoelde werkgever, blijft een door de niet-gerechtigde ingediende
aanvrage buiten beschouwing.
2. Ingeval de
uitvinder niet geacht kan worden in het door hem genoten loon of in een
bijzondere door hem te ontvangen uitkering vergoeding te vinden voor het
gemis aan octrooi, is de werkgever verplicht, hem een in verband met het
geldelijk belang der uitvinding en met de omstandigheden, waaronder zij
plaats had, billijk bedrag toe te leggen. Indien de werkgever en de
uitvinder omtrent dat bedrag niet tot overeenstemming kunnen komen,
kunnen zij zich schriftelijk wenden tot de Octrooiraad met het verzoek,
dat het bedrag door deze worde vastgesteld. De Octrooiraad voldoet aan
dat verzoek. Aan zijn met redenen omklede beslissing zijn partijen
gehouden. Maken de werkgever en de uitvinder niet van deze bevoegdheid
gebruik, dan is artikel 56 van toepassing. Elk vorderingsrecht van de
uitvinder krachtens deze bepaling vervalt na verloop van drie jaren
sedert de dagtekening van het octrooi.
3. Elk beding,
waarbij van het in het vorige lid bepaalde wordt afgeweken, is nietig.
Artikel 11
Indien een voortbrengsel of
een werkwijze is uitgevonden door verscheidene personen, die volgens een
afspraak tezamen hebben gewerkt, hebben zij gezamenlijk aanspraak op
octrooi.
Artikel 12
[Vervallen.]
Artikel 12A
1. Hij die de
uitvinding heeft gedaan, waarvoor octrooi is gevraagd, doch op grond van
artikel 10, eerste lid, of op grond van een overeenkomst, gesloten met de
aanvrager of diens rechtsvoorgangers, geen aanspraak op octrooi kan doen
gelden, heeft het recht in het octrooi als de uitvinder te worden
vermeld.
2. Elk beding,
waarbij van het vorige lid wordt afgeweken, is nietig.
HOOFDSTUK II. WIJZE WAAROP
OCTROOI WORDT VERLEEND
Afdeling I. De Octrooiraad en het
Bureau voor de industriële eigendom
Artikel 13
De aanvragen om octrooi worden
gericht tot, en octrooi wordt verleend door de Octrooiraad.
Artikel 14
1. Er is in
Nederland een Bureau voor de industriële eigendom. Het Bureau is een
instelling van Nederland. Het dient, voor zoveel de octrooien betreft,
voor het Koninkrijk als centrale bewaarplaats, als bedoeld in artikel 12
van het Unieverdrag tot bescherming van de industriële eigendom (Stb.
1948, I 539). De Octrooiraad maakt deel uit van het Bureau.
2. De
Octrooiraad wordt verdeeld in:
a. een centrale afdeling;
b. aanvraagafdelingen;
c. afdelingen van beroep;
d. bijzondere afdelingen.
Een aanvraagafdeling of een
bijzondere afdeling kan uit één lid bestaan.
3. De
voorzitter, een of meer ondervoorzitters en de andere leden van de Raad
worden door Ons benoemd en ontslagen. Alvorens hun ambt te aanvaarden
legt de Voorzitter in Onze handen, en leggen de leden in handen van de
Voorzitter een belofte af, van welke de inhoud bij algemene maatregel van
bestuur wordt vastgesteld.
4. De Voorzitter
van de Octrooiraad is tevens Directeur van het Bureau.
5. Waar in deze
Rijkswet wordt gesproken van het Bureau voor de industriële eigendom,
wordt daarmede, tenzij anders blijkt, bedoeld het bij het eerste lid
ingestelde Bureau.
Artikel 15
1. De verdere
inrichting en de wijze van werken van de Octrooiraad worden met
inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk bij algemene maatregel
van bestuur geregeld.
2. In de in het
vorige lid bedoelde algemene maatregel worden onder andere geregeld:
a. het aantal ondervoorzitters
en leden van de Octrooiraad;
b. de wijze van samenstelling
en de bevoegdheid der afdelingen om werkzaamheden te verrichten, aan de
Octrooiraad opgedragen;
c. de wijze van vervanging van
de Voorzitter;
d. de wijze, waarop
aanvragers, opposanten en andere belanghebbenden, zomede getuigen en
deskundigen ter uitvoering van deze Rijkswet zullen worden opgeroepen en
gehoord, en de aan deze beide laatste categorieën van personen toe te
kennen geldelijke vergoeding;
e. ingevolge deze Rijkswet te
houden registers en de wijze, waarop andere stukken dan aanvragen om
octrooi in die registers zullen worden ingeschreven;
f. de eisen, waaraan andere
stukken dan aanvragen om octrooi, welke krachtens deze Rijkswet in
registers zijn in te schrijven hebben te voldoen;
g. [Vervallen.]
h. de wijze, waarop van
registers van de Octrooiraad door het publiek kennis kan worden genomen;
i. de tijdstippen, waarop het
Bureau voor de industriële eigendom ten dienste van de uitvoering van
deze Rijkswet voor het publiek zal zijn opengesteld.
3. Bij algemene
maatregel van Rijksbestuur worden de bedragen bepaald, verschuldigd:
a. voor de inschrijving van
andere stukken dan aanvragen om octrooi;
b. voor de afgifte van afschriften
of uittreksels uit de registers van de Octrooiraad;
c. voor de afgifte van een
bewijs van voorrang;
d. bij verlenging van
krachtens deze Rijkswet gestelde termijnen;
e. voor de afgifte van
afschriften, als bedoeld in artikel 29, onder i.
Artikel 16
De rangorde der rechten, die
voortvloeien uit de inschrijving in registers van de Octrooiraad van
andere stukken dan aanvragen om octrooi, wordt bepaald door de datum,
waarop zodanig stuk bij de Octrooiraad ter inschrijving is ingekomen.
Artikel 17
1. De
Octrooiraad is bevoegd inschrijving in een register van een stuk, mits
geen aanvrage om octrooi, te weigeren, doch alleen dan wanneer het niet
voldoet aan de eisen, door of krachtens deze Rijkswet voor een stuk van
die soort gesteld, wanneer het niet duidelijk aangeeft het octrooi,
waarop het betrekking heeft, of wanneer een voorwaarde, door deze
Rijkswet voor de inschrijving gesteld, niet is vervuld.
2. De gronden
van de weigering worden aan hem, die de inschrijving verlangt,
schriftelijk medegedeeld.
3. Deze kan
omtrent die weigering op de bij artikel 55 bepaalde wijze de beslissing
van de rechter inroepen.
4. Hij, die zich
door de inschrijving in een register van een stuk, mits geen aanvrage om
octrooi, bezwaard acht, is bevoegd op de in artikel 55 omschreven wijze
aan de rechter te verzoeken die inschrijving krachteloos te verklaren.
Artikel 17A
1. Indien de
aanvrager of de octrooihouder dan wel de houder van een Europees octrooi,
ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid,
niet in staat is geweest een termijn ten opzichte van het Bureau voor de
industriële eigendom, de Octrooiraad of het bureau bedoeld in artikel 58
in acht te nemen, wordt op zijn verzoek de vorige toestand hersteld,
indien het niet in acht nemen van de termijn ingevolge deze Rijkswet
rechtstreeks heeft geleid tot het verlies van enig recht of rechtsmiddel.
2. Het eerste
lid is niet van toepassing op het niet indienen van de octrooiaanvrage
binnen de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn en op het niet in
acht nemen van de hierna in het derde lid bedoelde termijn.
3. Het verzoek
moet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een jaar na afloop van de
niet in acht genomen termijn, schriftelijk bij de Octrooiraad worden
ingediend. Gelijktijdig met het verzoek moet de verzuimde handeling
alsnog worden verricht. Het verzoekschrift moet met redenen zijn omkleed
en door de verzoeker of diens schriftelijk gemachtigde zijn ondertekend.
Indien de verzoeker niet in het Koninkrijk of indien het een Europees
octrooi betreft binnen Nederland woont, is hij verplicht in Nederland
domicilie te kiezen bij een gemachtigde. Bij de indiening van het
verzoekschrift moet een bij algemene maatregel van Rijksbestuur te
bepalen bedrag worden betaald.
4. Over het verzoek
beslist een daartoe samen te stellen bijzondere afdeling van de
Octrooiraad, de verzoeker gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. De
beslissing is met redenen omkleed en wordt onverwijld door de Octrooiraad
aan de verzoeker schriftelijk medegedeeld. Ten aanzien van zodanige
beslissing is artikel 24A van overeenkomstige toepassing.
5. De
Octrooiraad tekent het herstel in de openbare registers aan en geeft
daarvan kennis in het in artikel 25 bedoelde blad, indien van het gevolg
van het niet in acht nemen van de termijn eveneens kennis was gegeven.
6. Degene, die
in het tijdvak, gelegen tussen het verlies van het recht of rechtsmiddel
en het herstel in de vorige toestand, begonnen is met de vervaardiging of
toepassing binnen het Koninkrijk of, indien het een Europees octrooi
betreft, binnen Nederland, in of voor zijn bedrijf van datgene, waarvoor
tengevolge van het herstel octrooi is verleend of in stand is gebleven,
dan wel een begin van uitvoering heeft gegeven aan zijn voornemen
daartoe, blijft niettegenstaande het octrooi bevoegd de in artikel 30,
eerste lid, bedoelde handelingen te verrichten. Artikel 32, tweede en
vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18
1. De
Octrooiraad en zijn afdelingen zijn bevoegd getuigen en deskundigen te horen.
Ieder, die als getuige is opgeroepen en in Nederland woonachtig is, is
verplicht aan die oproeping gevolg te geven, in handen van de Voorzitter
van de Octrooiraad of van de afdeling de eed of de belofte af te leggen,
dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen, en
getuigenis af te leggen, behoudens verschoning in de gevallen, bedoeld in
artikel 191, tweede en vierde lid, van het Nederlandse Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering. De deskundigen zijn verplicht hun taak
onpartijdig en naar beste weten te verrichten. De Octrooiraad en zijn
afdelingen kunnen hun de verplichting tot geheimhouding opleggen.
2. De
Octrooiraad en zijn afdelingen zijn verder bevoegd de verschijning van
belanghebbenden, die in Nederland woonachtig zijn, in persoon te
gelasten.
3. Als centrale
instantie, belast met het ontvangen van rogatoire commissies van het
Europees Octrooibureau, bedoeld in regel 99 van het bij het Europees
Octrooiverdrag behorende Uitvoeringsreglement, wordt voor Nederland
aangewezen de Voorzitter van de Octrooiraad.
4. Als
instanties, bevoegd tot de uitvoering van de in het derde lid bedoelde
rogatoire commissies, worden aangewezen de Octrooiraad en zijn
afdelingen. Het eerste en tweede lid zijn bij die uitvoering van
toepassing.
Artikel 18A
Bij algemene maatregel van
bestuur worden voorschriften vastgesteld betreffende de toelating als
gemachtigde bij de Octrooiraad, alsmede voorschriften inzake de
uitoefening van het beroep van gemachtigde en het toezicht op de wijze
van uitoefening van dat beroep. Daarbij kan de met toezicht belaste
colleges de bevoegdheid worden verleend getuigen en deskundigen op te
roepen en te horen en in Nederland woonachtige getuigen de verplichting
worden opgelegd om te verschijnen, de daarbij omschreven eed of belofte
af te leggen en getuigenis af te leggen, behoudens het recht van
verschoning op de gronden vermeld in de artikelen 217-219 van het
Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Voorts worden voor deze gevallen
voorschriften gegeven betreffende de oproeping van de getuigen en
deskundigen en hun verhoor.
Artikel 19
Alle stukken, gericht tot en
uitgaande van de Octrooiraad, zijn vrij van zegel en van de formaliteit
van registratie.
Artikel 19A
Indien het Bureau voor de
industriële eigendom gedurende de laatste dag van enige ingevolge deze
Rijkswet door of jegens de Octrooiraad in acht te nemen termijn is
gesloten, wordt die termijn voor de toepassing van deze Rijkswet verlengd
tot het einde van de eerstvolgende dag, waarop het Bureau wederom is
geopend.
Artikel 19B
1. De
Octrooiraad treedt op als ontvangend bureau in de zin van artikel 2,
onder (xv), van het Samenwerkingsverdrag en verricht zijn werkzaamheden
uit dien hoofde met inachtneming van de bepalingen van dat Verdrag.
2. Bij algemene
maatregel van Rijksbestuur worden het bedrag en de vervaldatum
vastgesteld van de toezendingstaks, bedoeld in Regel 14.1 van het bij het
Samenwerkingsverdrag behorende Reglement, en het bedrag van de taks
bedoeld in Regel 20.9 van dat Reglement. Bij algemene maatregel van
bestuur kunnen voorts verdere regelen worden gesteld ten aanzien van
onderwerpen waarover het ontvangend bureau ingevolge genoemd Reglement
bevoegd is voorschriften te geven.
Artikel 19C
De Octrooiraad treedt op als
aangewezen bureau in de zin van artikel 2, onder (xiii), van het
Samenwerkingsverdrag, indien de aanvrager ingevolge Hoofdstuk I van dat
Verdrag het Koninkrijk heeft aangewezen en uit de aanvrage blijkt, dat
hij voor het Koninkrijk een overeenkomstig deze Rijkswet verleend octrooi
wenst te verkrijgen.
Artikel 19D
De Octrooiraad treedt op als
gekozen bureau in de zin van artikel 2, onder (xiv), van het
Samenwerkingsverdrag, indien het Koninkrijk door de aanvrager ingevolge
Hoofdstuk II van dat Verdrag is gekozen en de Octrooiraad tevens als aangewezen
bureau als bedoeld in artikel 19C optreedt.
Afdeling II. Van de verlening
van octrooi
Artikel 20
1. De aanvrage
om octrooi moet vergezeld zijn van een beschrijving van de uitvinding en
evenals deze beschrijving in de Nederlandse taal zijn gesteld. De
Octrooiraad kan op grond van bijzondere omstandigheden voor een door hem
te bepalen termijn ontheffing verlenen van het voorschrift, dat de
aanvrage en de beschrijving in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld.
2. Indien niet
aan deze voorschriften is voldaan, worden de ingediende bescheiden niet
als een aanvrage om octrooi beschouwd.
Artikel 21
Bij de aanvrage is een bewijs
over te leggen, dat een bedrag, waarvan de hoegrootheid nader bij
algemene maatregel van Rijksbestuur wordt vastgesteld, bij het Bureau
voor de industriële eigendom is gestort.
Artikel 21A
Eerst bij inzending van het
bewijs, dat een bedrag, dat ingevolge deze Rijkswet of het
octrooireglement geëist wordt, is gestort, worden de aanvrage en de
andere stukken, waarvoor het bedrag verschuldigd is, geacht te zijn
ingediend.
Artikel 22
1. Op de
aanvrage wordt de datum, waarop zij bij de Octrooiraad is ingediend,
alsmede een volgnummer vermeld. Onverwijld wordt de aanvrager een
ontvangstbewijs verstrekt, vermeldende die datum en dat nummer.
2. De aanvragen
worden, in de volgorde waarin zij genummerd zijn en met aanhaling van het
nummer, in een register ingeschreven.
Artikel 22A
1. De aanvrage
om octrooi moet:
a. de naam en de woonplaats
van de aanvrager vermelden;
b. de naam en de woonplaats
vermelden van degene, die de uitvinding heeft gedaan, tenzij deze heeft
verklaard op vermelding als uitvinder in het octrooi geen prijs te
stellen;
c. door de aanvrager of zijn
schriftelijk gemachtigde zijn ondertekend;
d. een korte aanduiding
bevatten van datgene, waarop de uitvinding betrekking heeft;
e. vergezeld zijn van een
beschrijving van de uitvinding, die aan het slot in een of meer
conclusies een omschrijving geeft van datgene, waarvoor uitsluitend recht
wordt verlangd;
f. vergezeld zijn van een uittreksel.
2. Het
uittreksel is alleen bedoeld als technische informatie; het kan in het
bijzonder niet dienen voor de uitlegging van de omvang van de gevraagde
bescherming en voor de toepassing van artikel 2, derde lid, en artikel
51, tweede lid.
3. De aanvrage
moet voorts, evenals de beschrijving van de uitvinding, tekeningen en het
uittreksel, voldoen aan de overige, bij algemene maatregel van bestuur te
stellen, vormvoorschriften.
4. Ter zake van
de aanvrage moet voorts een bij algemene maatregel van Rijksbestuur te
bepalen bedrag worden betaald voor iedere bladzijde van de beschrijving,
tekeningen en het uittreksel, zoals deze met inachtneming van de in het
eerste en derde lid bedoelde voorschriften zijn ingericht. Dit bedrag
wordt, tenzij artikel 22C, tweede of derde lid, toepassing vindt,
teruggegeven na intrekking van de aanvrage uiterlijk een maand voor
afloop van de in het eerste lid van dat artikel bedoelde termijn.
5. Indien de
aanvrager niet in het Koninkrijk woont, is hij verplicht in Nederland
domicilie te kiezen bij een gemachtigde, welke keuze, behoudens
schriftelijk ter kennis van de Octrooiraad te brengen wijziging van het
gekozen domicilie, wordt geacht van kracht te blijven ook na de verlening
van het octrooi. Heeft die wijziging van domiciliekeuze plaats na de
verlening van het octrooi, dan behoeft degene, bij wie domicilie gekozen
wordt, geen gemachtigde te zijn.
6. Indien bij de
indiening van de aanvrage niet is voldaan aan het bij of krachtens dit
artikel bepaalde, geeft de Octrooiraad hiervan binnen een maand kennis
aan de aanvrager, onder opgave van de voorschriften waaraan niet is
voldaan. De aanvrage vervalt, indien na verloop van vijf maanden na de
indiening niet alsnog, zonder enige verder gaande wijziging, aan de
opgegeven voorschriften is voldaan.
Artikel 22B
1. De
beschrijving van de uitvinding moet duidelijk en volledig zijn; de aan
het slot daarvan gegeven omschrijving moet nauwkeurig zijn. De
beschrijving moet zo nodig van daarmede overeenstemmende tekeningen
vergezeld zijn, desverlangd door modellen, monsters en proefnemingen
worden toegelicht, en overigens van zodanige aard zijn, dat de uitvinding
daaruit door een deskundige kan worden begrepen en aan de hand van die
beschrijving toegepast.
2. In het geval
dat een uitvinding betreffende een microbiologische werkwijze of een door
een dergelijke werkwijze verkregen voortbrengsel het gebruik omvat van
een micro-organisme dat niet openbaar toegankelijk is en dat niet zodanig
kan worden beschreven dat de uitvinding door een deskundige kan worden
toegepast, wordt de beschrijving, voor zover deze dat micro-organisme
betreft, nochtans aangemerkt van zodanige aard te zijn dat de uitvinding
door een deskundige aan de hand daarvan kan worden toegepast, indien een
cultuur van het micro-organisme uiterlijk op de dag van indiening van de
aanvrage is gedeponeerd bij een bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen instelling en indien voorts voldaan is aan bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorschriften inzake
identificatie en beschikbaarheid van het micro-organisme.
3. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen nadere vormvoorschriften en nadere
voorschriften voor de inrichting van de beschrijving en tekeningen worden
gegeven.
Artikel 22C
1. Zo spoedig
mogelijk na verloop van achttien maanden na de indiening of, indien het
een aanvrage betreft waarvoor een beroep is gedaan op een of meer rechten
van voorrang, na de eerste datum van voorrang geeft de Octrooiraad van de
aanvrage kennis in het in artikel 25 bedoelde blad en legt hij de
aanvrage met de beschrijving, tekeningen en het uittreksel ter inzage bij
het Bureau voor de industriële eigendom.
2. Indien de
aanvrager schriftelijk daarom verzoekt, geschieden de in het eerste lid
bedoelde handelingen zo spoedig mogelijk na dat verzoek.
3. Ten aanzien
van een nieuwe aanvrage als bedoeld in artikel 8A geschieden de in het
eerste lid bedoelde handelingen zo spoedig mogelijk na de indiening dier
aanvrage, doch niet eerder dan ten aanzien van de oorspronkelijke
aanvrage.
4. Dit artikel
vindt geen toepassing, indien de Octrooiraad van oordeel is, dat het
openbaar worden van het voortbrengsel of de werkwijze, waarvoor octrooi
is gevraagd, strijdig zou zijn met de openbare orde of de goede zeden.
Artikel 22D
1. Ter zake van
een aanvrage moet, zolang daarop geen octrooi is verleend, twee jaar na
de indiening op de laatste dag der maand waarin deze heeft plaatsgevonden
of ingevolge artikel 8A geacht wordt te hebben plaatsgevonden en verder
elk volgend jaar op die dag een bij algemene maatregel van Rijksbestuur
te bepalen bedrag bij het Bureau voor de industriële eigendom worden
betaald. Voor een aanvrage ingediend ingevolge artikel 8A wordt de eerste
betaling eerst verschuldigd na het tijdstip van werkelijke indiening. Bij
betaling na de vervaldag zijn verhogingen verschuldigd, waarvan de
hoegrootheid nader bij algemene maatregel van Rijksbestuur wordt
vastgesteld.
2. De aanvrage
dan wel een inmiddels daarop verleend octrooi vervalt, wanneer de in het
eerste lid bedoelde bedragen niet binnen zes maanden na de vervaldag zijn
betaald. Betaling niet meer dan zes maanden vóór de vervaldag is
toegelaten. De Octrooiraad tekent het verval in de openbare registers
aan, geeft daarvan kennis in het in artikel 25 bedoelde blad en stelt een
derde, die een nog niet afgehandeld verzoek als bedoeld in artikel 22I,
tweede of tiende lid, of artikel 22J, eerste lid, heeft gedaan, van het
verval op de hoogte.
3. Indien op de
vervaldag niet is betaald, herinnert de Octrooiraad de aanvrager binnen
veertien dagen schriftelijk aan de betaling. Indien drie maanden na de
vervaldag niet is betaald, zendt de Octrooiraad een afschrift van deze
herinneringsbrief aan allen, die blijkens in de openbare registers ingeschreven
stukken ter zake van de aanvrage rechten hebben verkregen of
rechtsvorderingen hebben ingesteld. Op het ontbreken van de
herinneringsbrief kan in rechte geen beroep worden gedaan.
Artikel 22E
1. De intrekking
van een ter inzage gelegde of openbaar gemaakte aanvrage heeft tegenover
derden geen gevolg:
a. zolang
geen vier maanden na de terinzagelegging onderscheidenlijk de
openbaarmaking van de aanvrage zijn verstreken;
b. zolang
niet onherroepelijk is beslist op een krachtens artikel 22G ingediend
verzoekschrift onderscheidenlijk een krachtens artikel 25 ingediend en op
artikel 9, 10 of 11 gegrond bezwaarschrift;
c. zolang
niet onherroepelijk is beslist op rechtsvorderingen ter zake van de
aanvrage, die blijkens in de openbare registers van de Octrooiraad
ingeschreven stukken zijn ingesteld.
2. Wanneer
krachtens een onherroepelijke beslissing als bedoeld in het eerste lid,
onder b of c, de aanspraak op octrooi toekomt of mede
toekomt aan een ander dan de aanvrager, wordt de intrekking geacht niet
te zijn geschied.
3. De
Octrooiraad tekent een intrekking in de openbare registers aan en geeft
daarvan kennis in het in artikel 25 bedoelde blad, zodra die intrekking
tegenover derden gevolg heeft.
Artikel 22F
1. Een ieder kan
aan de Octrooiraad schriftelijk mededeling doen van gegevens betreffende
een ter inzage gelegde aanvrage. De Octrooiraad deelt deze gegevens mede
aan de aanvrager, voor zover zij niet van deze afkomstig zijn.
2. Indien de in
artikel 22A, eerste lid, onder b, bedoelde vermelding van de uitvinder
onjuist is, of door een ander dan de uitvinder is verklaard dat op
vermelding als uitvinder in het octrooi geen prijs wordt gesteld, kunnen
de aanvrager en de uitvinder gezamenlijk de Octrooiraad schriftelijk
verzoeken ter zake de nodige verbeteringen aan te brengen. Het verzoek
kan gedaan worden uiterlijk totdat de in artikel 25, eerste lid, gestelde
voorwaarden voor openbaarmaking zijn vervuld en dient in voorkomend geval
vergezeld te zijn van de schriftelijke toestemming van de ten onrechte
als uitvinder aangemerkte persoon.
Artikel 22G
1. Een
rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 9, 10 of 11 kan na de
terinzagelegging van de aanvrage, doch uiterlijk vier maanden na de
kennisgeving in het in artikel 25 bedoelde blad van een verzoek als
bedoeld in artikel 22J, op grond van eerstgenoemde artikelen schriftelijk
aan de Octrooiraad verzoeken te bepalen, dat de aanspraak op octrooi
geheel of gedeeltelijk aan hem of mede aan hem toekomt. Bij het indienen
van een daartoe strekkend verzoekschrift moet een bij algemene maatregel
van Rijksbestuur te bepalen bedrag worden betaald.
2. Een
verzoekschrift als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed en
door de verzoeker of zijn schriftelijk gemachtigde ondertekend. Indien de
verzoeker niet in het Koninkrijk woont, is hij verplicht in Nederland
domicilie te kiezen bij een gemachtigde.
3. Nadat een
verzoekschrift als bedoeld in het eerste lid is ingediend, kan de
aanvrager de betrokken aanvrage niet overeenkomstig artikel 8A, eerste
lid, splitsen, wordt de termijn bedoeld in artikel 8A, tweede lid, eerste
volzin, voor zover nodig geschorst en wordt de behandeling ingevolge de
artikelen 23-24A van de aanvrage opgeschort, totdat de beslissing op het
verzoekschrift onherroepelijk is geworden. Na indiening van het
verzoekschrift stelt de Octrooiraad onverwijld een uit drie leden
bestaande bijzondere afdeling samen, die het verzoekschrift in
behandeling neemt. De afdeling beslist na de aanvrager en de verzoeker te
hebben gehoord, althans behoorlijk te hebben opgeroepen.
4. Een krachtens
het derde lid te nemen beslissing is met redenen omkleed en wordt
onverwijld door de Octrooiraad aan de aanvrager en de verzoeker
schriftelijk medegedeeld. Ten aanzien van zodanige beslissing is artikel
27 van overeenkomstige toepassing.
5. Indien is
beslist, dat de aanspraak op octrooi aan de verzoeker of mede aan de
verzoeker toekomt, treedt deze in zoverre in de plaats van de aanvrager.
Artikel 22H
1. Indien een
belanghebbende schriftelijk daarom verzoekt, kan de Octrooiraad
onverwijld een voorlopig getuigenverhoor bevelen omtrent feiten, die van
belang kunnen zijn voor een door die raad ten aanzien van een ter inzage
gelegde aanvrage te nemen beslissing. Bij het indienen van een daartoe strekkend
verzoekschrift moet een bij algemene maatregel van Rijksbestuur te
bepalen bedrag worden betaald.
2. Artikel 22G,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het verhoor
vindt plaats door een bijzondere afdeling van de Octrooiraad. De
verzoeker en, indien het verzoek is gedaan door een ander dan de
aanvrager, deze aanvrager worden in de gelegenheid gesteld bij dat
verhoor tegenwoordig te zijn.
Artikel 22I
1. Indien de
aanvrager daarom schriftelijk verzoekt, stelt de Octrooiraad een
onderzoek in naar de stand van de techniek betreffende hetgeen met
inachtneming van het bij of krachtens artikel 5A bepaalde aangemerkt moet
worden als het onderwerp van de aanvrage. Hierbij wordt rekening gehouden
met de gevraagde uitsluitende rechten in de volgorde, waarin deze in de
aanvrage voorkomen, en met de in die rechten door de aanvrager
aangebrachte wijzigingen, voor zover deze de inhoud van de aanvrage niet
wezenlijk veranderen. De Octrooiraad kan een dergelijk onderzoek
achterwege laten, indien dit wegens onduidelijkheid van de aanvrage niet
uitvoerbaar is.
2. Na de
terinzagelegging van de aanvrage kan ook een ander schriftelijk verzoeken
een dergelijk onderzoek in te stellen. Het bepaalde in het eerste lid is
op dit onderzoek van toepassing. Echter kan bij het onderzoek desgevraagd
worden afgeweken van de volgorde, waarin de uitsluitende rechten in de
aanvrage voorkomen. De verzoeker kan onder overlegging van een exploit
als bedoeld in artikel 43A, derde lid, verlangen, dat dit onderzoek in de
eerste plaats gericht wordt op het gedeelte van de octrooiaanvrage, dat
in het exploit nauwkeurig is aangegeven.
3. Op
schriftelijk verzoek van de aanvrager doet de Octrooiraad de aanvrage
onderwerpen aan een nieuwheidsonderzoek van internationaal type als
bedoeld in artikel 15, vijfde lid, onder a), van het
Samenwerkingsverdrag. Zulk een nieuwheidsonderzoek wordt aangemerkt als
een in het eerste lid bedoeld onderzoek naar de stand van de techniek.
4. Bij de
indiening van een verzoekschrift als bedoeld in het eerste, tweede of
derde lid, moet een bij algemene maatregel van Rijksbestuur te bepalen
bedrag worden betaald. Bij algemene maatregel van Rijksbestuur kan worden
bepaald in welke gevallen geen bedrag verschuldigd is of betaalde
bedragen worden teruggegeven.
5. Een verzoekschrift
als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is door de verzoeker of
zijn schriftelijk gemachtigde ondertekend. Indien de verzoeker niet in
het Koninkrijk woont, is hij verplicht in Nederland domicilie te kiezen
bij een gemachtigde.
6. De Octrooiraad
geeft van een verzoekschrift als bedoeld in het tweede lid kennis aan de
aanvrager. De raad geeft, indien of zodra de aanvrage ter inzage is
gelegd, van een verzoekschrift als bedoeld in het eerste, tweede of derde
lid kennis in het in artikel 25 bedoelde blad.
7. De aanvrager
is verplicht op verzoek van de Octrooiraad binnen een door deze te
stellen termijn een opgave te doen van de dagen waarop en de landen
waarin door hem een octrooiaanvrage voor dezelfde uitvinding werd
ingediend, de Octrooiraad schriftelijk te machtigen in deze landen
omtrent die aanvragen inlichtingen in te winnen en de bezwaren mede te
delen welke, voor zover hem bekend, in die landen tegen zijn aanvrage
zijn gerezen.
8. De
Octrooiraad kan ten behoeve van het onderzoek naar de stand van de
techniek het advies inwinnen van het Europees Octrooibureau, bedoeld in
het Europees Octrooiverdrag.
9. De
Octrooiraad deelt de aanvrager en, in het geval bedoeld in het tweede
lid, eveneens degene die het desbetreffende verzoek heeft gedaan,
schriftelijk het resultaat van het onderzoek naar de stand van de
techniek mede of, zo dit onderzoek niet is ingesteld, de reden hiervan.
Hierbij kan de Octrooiraad tevens wijzen op bezwaren te ontlenen aan de
bepalingen van deze Rijkswet, die tegen verlening van octrooi op de
aanvrage gemaakt zouden kunnen worden. De raad geeft, indien of zodra de
aanvrage ter inzage is gelegd, van deze mededeling kennis in het in
artikel 25 bedoelde blad. Mocht de aanvrage na indiening van een verzoek
als bedoeld in het tweede lid en vóór de mededeling betreffende het
onderzoek worden ingetrokken, dan geeft de raad de verzoeker hiervan
schriftelijk kennis.
10. Indien de
aanvrager of, na terinzagelegging van de aanvrage, een ander schriftelijk
daarom verzoekt, zet de Octrooiraad het onderzoek voort over enig
gedeelte van de aanvrage, ten aanzien waarvan het onderzoek in verband
met het bij of krachtens artikel 5A bepaalde niet heeft plaats gehad of
onvolledig is geweest. Bij het indienen van het verzoekschrift moet een bij
algemene maatregel van Rijksbestuur te bepalen bedrag worden betaald. Het
vierde lid, tweede volzin, en het vijfde, zesde, zevende, achtste en
negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 22J
1. Na de
mededeling betreffende het onderzoek, bedoeld in artikel 22I, negende
lid, kan de aanvrager of een ander schriftelijk aan de Octrooiraad
verzoeken een beslissing te nemen omtrent de verlening van octrooi op de
aanvrage. Bij het indienen van een daartoe strekkend verzoekschrift moet
een bij algemene maatregel van Rijksbestuur te bepalen bedrag worden
betaald.
2. Artikel 22I,
vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien het
verzoek door een ander dan de aanvrager is gedaan en de aanvrage na
indiening van dat verzoek en vóór het besluit van de aanvraagafdeling,
bedoeld in artikel 24, wordt ingetrokken, geeft de raad de verzoeker
hiervan schriftelijk kennis.
Artikel 22K
1. Een aanvrage
vervalt, indien niet binnen één jaar na de inwerkingtreding van de
Rijksoctrooiwet 1995 een verzoekschrift als bedoeld in artikel 22J is
ingediend.
2. Ingeval ten
aanzien van een aanvrage vóór het verstrijken van de in het eerste lid
bedoelde termijn een verzoek om instelling of voortzetting van een
onderzoek als bedoeld in artikel 22I, eerste, tweede of tiende lid, is
gedaan, doch van de in het negende lid van dat artikel bedoelde
mededeling betreffende het onderzoek niet ten minste vier maanden vóór
dat verstrijken kennis is gegeven in het in artikel 25 bedoelde blad,
wordt de in het eerste lid bedoelde termijn verlengd tot vier maanden na
de kennisgeving in het in artikel 25 bedoelde blad van die mededeling.
Voor de in afdeling III van dit hoofdstuk bedoelde aanvragen is in de
genoemde gevallen een verlenging van vier maanden na de dagtekening van
de mededeling inzake het onderzoek, onderscheidenlijk het aanvullende
onderzoek, van toepassing.
3. Een nieuwe
aanvrage als bedoeld in artikel 8A, die ten minste één maand vóór het
verstrijken van de krachtens het eerste of tweede lid voor de
oorspronkelijke aanvrage geldende termijn wordt ingediend, vervalt,
indien niet binnen laatstbedoelde termijn een verzoekschrift als bedoeld
in artikel 22J is ingediend, met dien verstande dat het tweede lid van
overeenkomstige toepassing is.
4. Een nieuwe
aanvrage als bedoeld in artikel 8A, die minder dan één maand vóór het
verstrijken dan wel na het verstrijken van de krachtens het eerste of
tweede lid voor de oorspronkelijke aanvrage geldende termijn wordt
ingediend, vervalt, indien niet binnen één maand na de indiening een
verzoek om instelling van een onderzoek als bedoeld in artikel 22I,
eerste of tweede lid , is gedaan en vervolgens niet binnen vier maanden
na de kennisgeving in het in artikel 25 bedoelde blad van de in artikel
22I, negende lid, bedoelde mededeling betreffende het onderzoek een
verzoekschrift als bedoeld in artikel 22J is ingediend.
5. De
Octrooiraad tekent het verval in de openbare registers aan en geeft
daarvan kennis in het in artikel 25 bedoelde blad.
Artikel 23
1. Nadat een
verzoekschrift als bedoeld in artikel 22J is ingediend, bereidt de
Octrooiraad de in het derde lid bedoelde behandeling van de aanvrage
voor. Artikel 22I, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing.
2. Is de
Octrooiraad van oordeel, dat een aanvrage niet aan de wettelijk gestelde
eisen voldoet, dan geeft hij de aanvrager daarvan kennis onder mededeling
van de bestaande bezwaren en stelt hem in de gelegenheid tot opheffing
daarvan, hetzij door zich schriftelijk binnen een behoorlijke termijn
tegen de aangevoerde bezwaren te verweren, hetzij door aanvulling of
verbetering van de oorspronkelijke aanvrage.
3. Na voltooiing
van de in het eerste lid bedoelde voorbereiding stelt de Octrooiraad de
aanvrage met de daarop betrekking hebbende stukken in handen van een door
hem samen te stellen aanvraagafdeling, die de aanvrage in behandeling
neemt.
4. Nadat de
aanvrager door de aanvraagafdeling is gehoord, althans behoorlijk is
opgeroepen, en hem zo nodig behoorlijk gelegenheid is gegeven haar
bezwaren op te heffen, geeft zij haar beslissing zo spoedig mogelijk.
5. Alvorens
omtrent de al of niet-openbaarmaking van de aanvrage te beslissen kan de
aanvraagafdeling aan de Octrooiraad verzoeken een nader onderzoek als
bedoeld in artikel 22I, eerste lid, in te stellen.
6. Indien de
aanvrage in strijd is met het bij of krachtens artikel 5A bepaalde, wordt
dit vastgesteld in een beslissing van de afdeling. Op verzoek van de
aanvrager geschiedt dit zo spoedig mogelijk. Daartoe kan de aanvrage, op
verzoek van de aanvrager, nog tijdens de voorbereiding in handen van een
aanvraagafdeling worden gesteld. Het vierde lid en artikel 24, tweede
lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Hangende de beslissing wordt
voor het overige de behandeling van de aanvrage geschorst op verzoek van
de aanvrager of indien de aanvraagafdeling zulks dienstig oordeelt.
Artikel 24
1. Indien de
aanvraagafdeling van oordeel is, dat de aanvrage niet voor gehele of
gedeeltelijke octrooiverlening in aanmerking komt, besluit zij tot
niet-openbaarmaking. In het tegenovergestelde geval besluit zij tot
openbaarmaking.
2. Van het
besluit van de aanvraagafdeling wordt de aanvrager onverwijld kennis
gegeven, onder opgave, bij niet geheel openbaarmaking, van de gronden
waarop het besluit steunt. Indien een ander dan de aanvrager een verzoek
als bedoeld in artikel 22J, eerste lid, heeft ingediend, wordt ook aan
hem van het besluit van de aanvraagafdeling onverwijld kennis gegeven.
Artikel 24A
1. Binnen drie
maanden na de eindbeslissing kan de aanvrager in beroep komen bij de
Octrooiraad, door indiening van een met redenen omklede memorie van
grieven.
2. Indien een
beslissing als bedoeld in artikel 23, zesde lid, wordt genomen, voordat
de eindbeslissing wordt genomen, kan de aanvrager van eerstbedoelde
beslissing slechts afzonderlijk en wel binnen drie maanden in beroep
komen.
3. Over het
beroep beslist een afdeling van beroep van de Octrooiraad, de aanvrager
gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. Alvorens te beslissen kan de
afdeling van beroep aan de Octrooiraad verzoeken een nader onderzoek als
bedoeld in artikel 22I, eerste lid, in te stellen.
4. De leden, die
betrokken zijn geweest bij het onderzoek inzake de aanvrage bedoeld in
artikel 22I, eerste lid, of bij de in artikel 23, eerste lid, bedoelde
voorbereiding van de behandeling van de aanvrage dan wel deel hebben
uitgemaakt van de aanvraagafdeling, mogen geen deel uitmaken van de in
het vorige lid bedoelde afdeling van beroep.
5. Van een
besluit van een afdeling van beroep wordt de aanvrager onverwijld kennis
gegeven onder opgave van de gronden waarop het besluit steunt.
Artikel 24B
[Vervallen.]
Artikel 25
1. De
Octrooiraad maakt een aanvrage openbaar, indien geen beroep meer
openstaat of de aanvrager van zijn recht van beroep afstand heeft gedaan
en zodra door de aanvrager een bewijs is overgelegd, dat een bedrag,
waarvan de hoegrootheid nader bij algemene maatregel van Rijksbestuur
wordt vastgesteld, bij het Bureau voor de industriële eigendom is
gestort, door vermelding van de daartoe strekkende besluiten in een door
dat Bureau uit te geven blad. Binnen veertien dagen na de verschijning
van dit blad doet de raad van de openbaarmaking van de aanvrage onder
doorlopend nummer aantekening in een daartoe bestemd openbaar register.
De aanvrage wordt geacht te zijn ingetrokken, indien het bewijs van
storting niet is overgelegd, na een besluit tot openbaarmaking van een
aanvraagafdeling, op de dag dat het besluit in gewijsde gaat, of na een
dergelijk besluit van een afdeling van beroep, binnen één maand na dat
besluit.
2. Tegelijk met
de verschijning van het blad, waarin het besluit tot openbaarmaking is
vermeld, geeft de Octrooiraad de bij de aanvrage behorende beschrijving
en tekeningen uit in de vorm waarin tot openbaarmaking is besloten.
3. Binnen een
termijn van vier maanden na de dagtekening van het in het eerste lid
bedoelde blad kan door een ieder tegen de verlening van het aangevraagde
octrooi bezwaar worden gemaakt door inzending bij de Octrooiraad van een
met redenen omkleed bezwaarschrift, dat duidelijk naam en woonplaats van
hem, door wie bezwaar wordt gemaakt, moet vermelden, en door deze of
diens schriftelijk gemachtigde ondertekend moet zijn. De gemachtigde
vertegenwoordigt de opposant voor de gehele behandeling van het
bezwaarschrift, behoudens vervanging of herroeping. Indien de opposant
niet in het Koninkrijk woont, is hij verplicht in Nederland domicilie te
kiezen bij een gemachtigde. De bezwaren moeten gegrond zijn op de
bepalingen dezer Rijkswet en kunnen, voor zover zij een rechtstreeks
belanghebbende als bedoeld in artikel 9, 10 en 11 betreffen, slechts door
deze worden ingesteld.
4. Hij die
ingevolge artikel 12A het recht heeft in het octrooi als de uitvinder te
worden vermeld, kan de Octrooiraad schriftelijk verzoeken, hetzij dat hij
in het te verlenen octrooi als de uitvinder wordt vermeld, hetzij dat de
in de openbaar gemaakte aanvrage opgenomen vermelding van een persoon als
de uitvinder wordt verbeterd of weggelaten in het te verlenen octrooi.
Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 26
1. Zijn bezwaar-
of verzoekschriften als bedoeld in artikel 25 of 32 ingekomen, dan worden
deze gesteld in handen van de aanvraagafdeling, die over de
openbaarmaking heeft geoordeeld. De aanvraagafdeling wordt tot drie leden
aangevuld, indien zij uit één lid bestond. Deze afdeling beslist na
afloop van de in artikel 25, derde lid, bedoelde termijn en na aanvrager,
opposanten en verzoekers gehoord of althans behoorlijk opgeroepen te
hebben, omtrent de gehele of gedeeltelijke verlening van het octrooi en
over de verzoeken. Indien in een verzoekschrift, als bedoeld in artikel
25, vierde lid, wordt verzocht de in de openbaar gemaakte aanvrage
opgenomen vermelding van een persoon als de uitvinder in het te verlenen
octrooi te verbeteren of weg te laten, beslist de aanvraagafdeling niet
dan na ook degene, die als de uitvinder is vermeld, gehoord, althans
behoorlijk opgeroepen te hebben.
2. Indien tegen
de verlening van een octrooi bezwaar is gemaakt op grond, dat de opposant
aanspraak heeft op octrooi overeenkomstig artikel 9 of artikel 10, of
aanspraak heeft op een aandeel in het octrooi overeenkomstig artikel 11,
hetzij voor de gehele inhoud der oorspronkelijke aanvrage, hetzij voor
zodanig deel als vatbaar is voor een zelfstandig octrooi, kan de afdeling
treden in een onderzoek van dat bezwaar; bevindt zij dit gegrond, zo
verleent zij het aangevraagde octrooi geheel of gedeeltelijk aan de
opposant, of kent zij hem het aandeel in het octrooi toe, waarop hij
aanspraak heeft, een en ander voor zover de opposant het verlangen
daartoe vóór de beslissing aan de Octrooiraad heeft kenbaar gemaakt. Deze
beslissing staat een vordering krachtens artikel 53 niet in de weg.
3. Het door de
afdeling genomen besluit, dat met redenen moet zijn omkleed, wordt
onverwijld aan de aanvrager, de opposanten en de verzoekers schriftelijk
medegedeeld.
4. Zijn in de in
artikel 25, derde lid, bedoelde termijn geen bezwaar- of verzoekschriften
als bedoeld in artikel 25 of 32 ingekomen, dan wordt het octrooi geacht
te zijn verleend in de vorm, waarin de aanvrage is openbaar gemaakt.
Artikel 27
1. Binnen drie
maanden na de eindbeslissing kunnen de aanvrager, de opposanten, de
verzoekers en degene, die als de uitvinder in de openbaar gemaakte
aanvrage vermeld is, in beroep komen door indiening bij de Octrooiraad
van een met redenen omklede en door hen of hun schriftelijk gemachtigde
ondertekende memorie van grieven.
2. Over het
beroep beslist, de aanvrager, de opposanten, de verzoekers en degene, die
als de uitvinder in de openbaar gemaakte aanvrage vermeld is, gehoord,
althans behoorlijk opgeroepen, een afdeling van beroep van de
Octrooiraad. Omtrent de samenstelling en het besluit dier afdeling geldt
hetgeen in artikel 24A is bepaald.
Artikel 28
1. Het octrooi,
verleend op een openbaar gemaakte aanvrage, verkrijgt als dagtekening en
begint, onverminderd het bepaalde bij artikel 44, te werken de dag na
die, waarop de in artikel 25, derde lid, bedoelde termijn is verlopen,
zonder dat bezwaar- of verzoekschriften zijn ingediend, of, zo die wel
zijn ingediend, de dag na die, waarop de in artikel 27 bedoelde termijn
is verlopen, zonder dat beroep is ingesteld, van het instellen van beroep
door alle daartoe bevoegden is afstand gedaan of wel na ingesteld beroep
de dag na die, waarop het octrooi door een afdeling van beroep is
verleend.
2. Binnen
veertien dagen na die dag doet de Octrooiraad van de verlening van het
octrooi aantekening in het in artikel 25, eerste lid, bedoelde register
en maakt hij daarvan zodra mogelijk melding in het in die bepaling
bedoelde blad. Tegelijk met de verschijning van het blad geeft de raad de
bij de aanvrage behorende beschrijving en tekeningen in de vorm, waarin
daarop octrooi is verleend, bij wege van octrooischrift uit.
3. Binnen
veertien dagen na de dagtekening van het in het vorige lid bedoelde blad
wordt door de Octrooiraad aan hem, wie octrooi is verleend, een bewijs
van zijn recht verstrekt.
4. Van de
afwijzing van een aanvrage doet de Octrooiraad, nadat daartegen geen
beroep meer openstaat of wel tot afwijzing door de raad na ingesteld
beroep is besloten, eveneens binnen veertien dagen aantekening in het in
artikel 25, eerste lid, bedoelde register en maakt de raad zodra mogelijk
melding in het in die bepaling bedoelde blad.
Artikel 28A
1. Na de terinzagelegging
van de aanvrage of, indien deze eerder plaatsvindt, na de openbaarmaking
overeenkomstig artikel 25 van de aanvrage kan een ieder desverlangd
kennis nemen van alle op de aanvrage of het daarop verleende octrooi
betrekking hebbende stukken die de Octrooiraad hebben bereikt of die de
raad aan de aanvrager of aan derden heeft doen uitgaan in het kader van
de bepalingen van deze Rijkswet.
2. Van stukken
als in het eerste lid bedoeld, die betrekking hebben op een aanvrage die
nog niet ter inzage is gelegd, kan alleen met toestemming van de
aanvrager kennis worden genomen. Zonder toestemming van de aanvrager kan
daarvan nochtans kennis worden genomen, indien de betrokkene aantoont dat
de aanvrager zich tegenover hem heeft beroepen op zijn aanvrage. Het in
de vorige volzinnen bepaalde geldt niet ten aanzien van de in afdeling
III van dit hoofdstuk bedoelde octrooiaanvragen.
3. Geen kennis
kan worden genomen van de verklaring, bedoeld in artikel 22A, eerste lid,
onder b.
Artikel 29
Nadere
voorschriften ter uitvoering van de bepalingen van deze en de volgende
afdelingen worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld; bij die
maatregel worden onder andere geregeld:
a. de eisen,
waaraan de aanvragen en de daarbij te voegen stukken hebben te voldoen;
b.
[vervallen;]
c. de wijze,
waarop de aanvragen krachtens artikel 22 in de registers van de
Octrooiraad zullen worden ingeschreven;
d. de naam,
de vorm en de wijze van uitgifte van het in artikel 25 bedoelde blad;
e. de
kennisgeving van de aanvrage en de terinzagelegging daarvan met
bijbehorende bescheiden krachtens artikel 22C;
f. de vorm
der in deze Rijkswet bedoelde verzoekschriften, bezwaarschriften en
memories van grieven, de wijze, waarop de belanghebbenden met deze in
kennis worden gesteld, en de vorm van het in artikel 28, derde lid,
bedoelde bewijs;
g.
[vervallen;]
h. in welke
gevallen van de indiening of de terinzagelegging van andere bescheiden
dan de aanvragen aantekening geschiedt in de openbare registers van de
Octrooiraad;
i. van welke
bij de aanvrage ter inzage gelegde bescheiden afschriften algemeen
verkrijgbaar worden gesteld.
Afdeling III.
Geheimhouding van de inhoud van octrooiaanvragen
Artikel 29A
1. Indien de
Octrooiraad van oordeel is, dat het geheim blijven van de inhoud van een
octrooiaanvrage in het belang van de verdediging van het Koninkrijk of
zijn bondgenoten kan zijn, geeft hij hiervan zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk vijf maanden na de indiening der aanvrage kennis aan de
aanvrager. Onze Minister van Defensie kan ten aanzien van de beoordeling
van de vraag, of zodanig belang aanwezig kan zijn, aanwijzingen geven aan
de Octrooiraad.
2. Tegelijk met
de kennisgeving zendt de Octrooiraad afschrift van die kennisgeving en
van de tot de aanvrage behorende beschrijving en tekeningen aan Onze
genoemde Minister.
3. Ingeval het
eerste lid toepassing vindt, worden de terinzagelegging en openbaarmaking
van de aanvrage opgeschort.
Artikel 29B
1. Binnen acht
maanden na de indiening van een octrooiaanvrage als bedoeld in artikel
29A deelt Onze Minister van Defensie aan de Octrooiraad mede, of de
inhoud van de aanvrage in het belang van de verdediging van het
Koninkrijk of zijn bondgenoten geheim moet blijven.
2. Een
mededeling krachtens het eerste lid in bevestigende zin heeft tot gevolg,
dat terinzagelegging en openbaarmaking van de aanvrage blijven opgeschort
tot drie jaren na die mededeling. Een mededeling in ontkennende zin heeft
tot gevolg, dat de opschorting eindigt. Het uitblijven van enige
mededeling wordt met een mededeling in ontkennende zin gelijk gesteld.
3. Onze genoemde
Minister kan de termijn van opschorting binnen zes maanden vóór het
verstrijken daarvan telkenmale met drie jaren verlengen door aan de
Octrooiraad mede te delen, dat de inhoud der aanvrage in het belang van
de verdediging van het Koninkrijk of zijn bondgenoten geheim moet
blijven.
4. Onze genoemde
Minister kan te allen tijde aan de Octrooiraad mededelen, dat de inhoud
van de aanvrage niet langer geheim behoeft te blijven. Zodanige
mededeling heeft tot gevolg, dat de opschorting eindigt.
5. Van een
mededeling krachtens het eerste, derde of vierde lid geeft de Octrooiraad
onverwijld kennis aan de aanvrager. Hij stelt deze eveneens onverwijld in
kennis van het uitblijven van een mededeling als bedoeld in het eerste of
derde lid.
6. Zolang de
opschorting niet is geëindigd, zendt de Octrooiraad op verzoek van Onze
genoemde Minister aan deze afschrift van alle terzake tussen die Raad en
de aanvrager gewisselde stukken.
7. Indien de
opschorting eindigt, geschieden niettemin de terinzagelegging en
openbaarmaking van de aanvrage, tenzij op verzoek van de aanvrager, niet
voordat drie maanden zijn verstreken.
Artikel 29C
1. De Staat
verleent degene, ten aanzien van wiens octrooiaanvrage artikel 29A of
artikel 29G is toegepast, op zijn verzoek vergoeding van schade, die hij
door toepassing van de artikelen 29A en 29B dan wel van artikel 29G heeft
geleden.
2. Het bedrag
der schadeloosstelling wordt vastgesteld na het eindigen van de
opschorting. Ingeval echter verlenging van de termijn van opschorting
krachtens artikel 29B, derde lid, heeft plaatsgevonden, wordt het bedrag
der schadeloosstelling op verzoek van de aanvrager vastgesteld in
gedeelten, waarvan het eerste betrekking heeft op de tijdsruimte vóór de
aanvang van de eerste verlenging, de volgende op de tijdsruimte tussen
twee opeenvolgende verlengingen en het laatste op de tijdsruimte vanaf de
aanvang van de laatste verlenging tot het eindigen van de opschorting; de
vaststelling geschiedt dan telkens na het verstrijken van de betrokken
tijdsruimte.
3. De
vaststelling geschiedt zo mogelijk door Onze Minister van Defensie en de
aanvrager in onderling overleg. Indien binnen zes maanden na het einde
van de tijdsruimte, waarvoor de vergoeding moet gelden, geen overeenstemming
is bereikt, is artikel 34, negende lid, met uitzondering van het omtrent
het stellen van zekerheid bepaalde, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29D
1. Indien een
aanvrager verzoekt de inhoud van een octrooiaanvrage geheim te houden in
het belang van de verdediging van een andere staat, dan wel de regering
van die staat zodanig verzoek doet, zendt de Octrooiraad, mits de
aanvrager schriftelijk heeft verklaard afstand te doen van alle
vergoeding van schade, die hij door toepassing van dit artikel zou kunnen
lijden, onverwijld afschrift van dat verzoek en van de tot de aanvrage
behorende beschrijving en tekeningen, alsmede van bedoelde
afstandsverklaring, aan Onze Minister van Defensie. In dat geval worden
de terinzagelegging en openbaarmaking van de aanvrage opgeschort. Ingeval
een afstandsverklaring ontbreekt, stelt de Octrooiraad Onze genoemde
Minister onverwijld van een en ander in kennis.
2. Binnen drie
maanden na de indiening van het verzoek kan Onze genoemde Minister, mits
hem is gebleken, dat aan de aanvrager ook door de betrokken staat
geheimhouding is opgelegd en dat deze van die staat toestemming heeft
verkregen een aanvrage onder geheimhouding in te dienen, aan de
Octrooiraad mededelen, dat de inhoud der aanvrage in het belang van de verdediging
van die staat geheim moet blijven.
3. Een
mededeling krachtens het tweede lid heeft tot gevolg, dat
terinzagelegging en openbaarmaking van de aanvrage blijven opgeschort,
totdat Onze genoemde Minister de Octrooiraad mededeelt, dat de inhoud der
aanvrage niet langer geheim behoeft te blijven. Het uitblijven van
eerstbedoelde mededeling heeft tot gevolg, dat de opschorting eindigt.
4. Artikel 29B,
zesde en zevende lid, zijn ten aanzien van een aanvrage als in het eerste
lid bedoeld van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29E
1. Ingeval Onze
Minister van Defensie van oordeel is, dat het belang van de verdediging
van het Koninkrijk vordert, dat de Staat datgene, waarvoor octrooi wordt
aangevraagd in een aanvrage, waarop artikel 29A, 29B of 29D is toegepast,
gebruikt, toepast dan wel doet gebruiken of toepassen, kan hij daartoe
overgaan na een desbetreffende mededeling aan de aanvrager. In deze
mededeling worden de handelingen, die de Staat moet kunnen verrichten of
doen verrichten, nauwkeurig omschreven.
2. De Staat
betaalt de aanvrager een vergoeding voor het gebruik of de toepassing
krachtens het eerste lid.
3. Het bedrag
van deze vergoeding wordt zo mogelijk door Onze genoemde Minister en de
aanvrager in onderling overleg vastgesteld. Indien binnen zes maanden na
de in het eerste lid bedoelde mededeling geen overeenstemming is bereikt,
is artikel 34, negende lid, met uitzondering van het omtrent het stellen
van zekerheid bepaalde, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29F
Indien de
Staat zelf houder van een octrooiaanvrage is en Onze Minister van
Defensie aan de Octrooiraad mededeelt, dat de inhoud daarvan in het
belang van de verdediging van het Koninkrijk of zijn bondgenoten geheim
moet blijven, worden de terinzagelegging en openbaarmaking der aanvrage
opgeschort, totdat Onze genoemde Minister aan de Octrooiraad mededeelt,
dat de inhoud der aanvrage niet langer geheim behoeft te blijven.
Artikel 29G
1. Een Europese
octrooiaanvrage, waarvan de inhoud - naar de aanvrager weet of
redelijkerwijs moet vermoeden - in het belang van de verdediging van het
Koninkrijk of zijn bondgenoten geheim moet blijven, moet worden ingediend
bij de Octrooiraad.
2. De
Octrooiraad zendt onverwijld afschrift van de tot de aanvrage behorende
beschrijving en tekeningen aan Onze Minister van Defensie.
3. Uiterlijk
drie weken voor het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 77,
derde lid, van het Europees Octrooiverdrag, deelt Onze genoemde Minister
aan de Octrooiraad mede, of de inhoud van de aanvrage in het belang van
de verdediging van het Koninkrijk of zijn bondgenoten geheim moet
blijven.
4. Indien een
mededeling krachtens het derde lid in ontkennende zin is gedaan of indien
een mededeling is uitgebleven zendt de Octrooiraad de Europese
octrooiaanvrage, met inachtneming van de in artikel 77, derde lid, van
het Europees Octrooiverdrag bedoelde termijn, door aan het Europees
Octrooibureau, bedoeld in dat Verdrag.
5. De
Octrooiraad geeft van enige mededeling krachtens het derde lid of van het
uitblijven daarvan onverwijld kennis aan de aanvrager.
Afdeling IV.
Omgezette Europese octrooiaanvragen
Artikel 29H
1. Een Europese
octrooiaanvrage, die voldoet aan het bepaalde in artikel 80 van het
Europees Octrooiverdrag en op grond van artikel 77, vijfde lid, of
artikel 162, vierde lid, van dat Verdrag wordt geacht te zijn ingetrokken
en die, als bijlage bij een regelmatig verzoek tot omzetting in een
aanvrage om octrooi in het Koninkrijk, bij de Octrooiraad is
binnengekomen, hierna te noemen omgezette aanvrage, geldt als een tot die
raad gerichte en bij die raad ingediende aanvrage om octrooi als bedoeld
in artikel 1A. Een verzoek tot omzetting is regelmatig als het met
inachtneming van de bepalingen van het Achtste Deel, hoofdstuk I, van het
Europees Octrooiverdrag tijdig gedaan en aan de Octrooiraad doorgezonden
is.
2. De omgezette
aanvrage wordt geacht bij de Octrooiraad te zijn ingediend op de datum
van indiening, die zij ingevolge artikel 80 van het Europees
Octrooiverdrag met inachtneming van de artikelen 61 of 76 van dat Verdrag
bezit.
Artikel 29I
1. De artikelen
20, 21A, 22, eerste lid, eerste volzin, en 22A, zesde lid, zijn op de
omgezette aanvrage niet van toepassing.
2. Op de
omgezette aanvrage wordt de datum, waarop zij bij de Octrooiraad is
binnengekomen, alsmede een volgnummer vermeld.
3. Voor de
omgezette aanvrage moet het in artikel 21 bedoelde bewijs van betaling
worden overgelegd binnen een termijn van drie maanden na de in het tweede
lid bedoelde datum van binnenkomst. Indien de Europese octrooiaanvrage
niet in het Nederlands is ingediend moet binnen dezelfde termijn een
vertaling in het Nederlands van de oorspronkelijke stukken van die
aanvrage worden overgelegd. De vertaling maakt deel uit van de omgezette
aanvrage; zij moet op verzoek van de Octrooiraad binnen een door die Raad
te stellen termijn worden gewaarmerkt. De aanvrage vervalt, indien niet
tijdig is voldaan aan het in dit lid bepaalde.
4. Op de
omgezette aanvrage zijn de bij of krachtens artikel 22A gestelde
vormvoorschriften niet van toepassing indien en voor zover zij afwijken
van of een aanvulling betekenen op het bij of krachtens het Europees
Octrooiverdrag bepaalde; in dat geval zijn laatstbedoelde bepalingen op
de omgezette aanvrage van toepassing.
5. Zodra de
aanvrager heeft voldaan aan het in het derde lid bepaalde gaat de
Octrooiraad, met inachtneming van de inhoud van het vierde lid, na of de
aanvrage voldoet aan het bij of krachtens artikel 22A bepaalde en geeft,
indien dat niet het geval is, hiervan zo spoedig mogelijk kennis aan de
aanvrager, onder opgave van de voorschriften waaraan niet is voldaan. De
aanvrage vervalt indien niet binnen vier maanden na dagtekening van deze
kennisgeving alsnog, zonder enige verdergaande wijziging, aan de
opgegeven voorschriften is voldaan.
6. De in artikel
22C bedoelde kennisgeving en terinzagelegging geschieden zo spoedig
mogelijk, doch niet eerder dan nadat is vastgesteld, dat aan het bij of
krachtens artikel 22A bepaalde is voldaan of een verzuim op dit punt
tijdig is hersteld.
7. De in artikel
22D, eerste lid, bedoelde bedragen welke vervallen voor afloop van vier
maanden na de datum van binnenkomst van de omgezette aanvrage, behoeven
niet te worden betaald.
Afdeling V.
Internationale aanvragen
Artikel 29J
1. Een
internationale aanvrage, die een dagtekening van internationaal depot als
bedoeld in artikel 11 van het Samenwerkingsverdrag heeft verkregen en de
Octrooiraad heeft bereikt op de wijze en binnen de termijn als is
aangegeven in artikel 22 of, in voorkomend geval, artikel 39 van het Samenwerkingsverdrag,
geldt als een tot die raad gerichte en bij die raad ingediende aanvrage
om octrooi als bedoeld in artikel 1A.
2. Een aanvrage
als in het eerste lid bedoeld wordt geacht bij de Octrooiraad te zijn
ingediend op de dag, aangewezen door de dagtekening van het
internationale depot als bedoeld in artikel 11 van het
Samenwerkingsverdrag.
Artikel 29K
1. De artikelen
20, 21A, 22, eerste lid, eerste volzin, en 22A, zesde lid, zijn op de
internationale aanvrage niet van toepassing.
2. Op de
internationale aanvrage wordt de datum, waarop de in de artikelen 20 en
22 of 39 van het Samenwerkingsverdrag bedoelde stukken bij de Octrooiraad
zijn binnengekomen, alsmede een volgnummer vermeld.
3. Voor de
internationale aanvrage moet het in artikel 21 bedoelde bewijs van
betaling worden overgelegd binnen de termijn bedoeld in artikel 22,
eerste en tweede lid, of, in voorkomend geval, artikel 39, eerste lid,
van het Samenwerkingsverdrag. Binnen dezelfde termijn moet een vertaling
in het Nederlands van die aanvrage worden overgelegd. De vertaling maakt
deel uit van de internationale aanvrage; zij moet op verzoek van de
Octrooiraad binnen een door die Raad te stellen termijn worden
gewaarmerkt. De aanvrage vervalt, indien niet tijdig aan het in dit lid
bepaalde is voldaan.
4. De
Octrooiraad gaat zo spoedig mogelijk na, tenzij hem is gebleken dat de
aanvrage reeds is komen te vervallen uit hoofde van artikel 24 of 39,
tweede lid, van het Samenwerkingsverdrag, of is voldaan aan het bij of
krachtens artikel 22A, vierde en vijfde lid, bepaalde. Indien hieraan
niet is voldaan geeft hij hiervan zo spoedig mogelijk kennis aan de
aanvrager, onder opgave van de voorschriften waaraan niet is voldaan. De
aanvrage vervalt, indien niet binnen vier maanden na dagtekening van deze
kennisgeving alsnog aan de opgegeven voorschriften is voldaan.
5. De in artikel
22C bedoelde kennisgeving en terinzagelegging geschieden zo spoedig
mogelijk, doch niet eerder dan nadat is vastgesteld dat aan het bij of
krachtens artikel 22A, vierde en vijfde lid, bepaalde is voldaan of een
verzuim op dit punt tijdig is hersteld.
6. Indien een in
artikel 22I, eerste, tweede of tiende lid, bedoeld verzoek wordt gedaan,
zal het door de Octrooiraad in te stellen onderzoek als aanvulling dienen
op het in artikel 18 van het Samenwerkingsverdrag bedoelde verslag. Bij
algemene maatregel van Rijksbestuur kan worden bepaald wanneer en in
hoeverre zulk een aanvullend onderzoek achterwege blijft, alsmede wanneer
en in hoeverre het in artikel 22I, vierde of tiende lid, bedoelde bedrag
wordt verminderd. De in artikel 22I, negende lid, bedoelde mededeling
noemt in voorkomend geval de hoogte van het terug te betalen bedrag.
Artikel 29L
1. Beslissingen,
die de Octrooiraad als aangewezen bureau uit hoofde van artikel 25, tweede
lid, van het Samenwerkingsverdrag moet treffen, worden genomen door een
bijzondere afdeling van de Octrooiraad nadat deze de aanvrager heeft
gehoord, althans behoorlijk heeft opgeroepen.
2. De in het
eerste lid bedoelde beslissingen zijn met redenen omkleed en worden
onverwijld door de Octrooiraad aan de aanvrager medegedeeld. Ten aanzien
van deze beslissingen is artikel 24A van overeenkomstige toepassing.
3. Indien is
beslist, dat de dagtekening van het internationale depot ten onrechte is
geweigerd of de aanvrage ten onrechte als ingetrokken is beschouwd, geldt
de aanvrage als een uit hoofde van deze Rijkswet ingediende aanvrage. De
artikelen 29J en 29K zijn op een zodanige aanvrage niet van toepassing.
De aanvrage wordt geacht bij de Octrooiraad te zijn ingediend op de dag,
aangewezen door de dagtekening van het internationale depot, die had
moeten worden toegekend of is toegekend; voor de toepassing van de
artikelen 22, eerste lid, en 22A, zesde lid, wordt echter in aanmerking
genomen de dag, waarop de in artikel 25, eerste en tweede lid, van het
Samenwerkingsverdrag bedoelde stukken zijn ontvangen.
HOOFDSTUK
IIA. BEPALINGEN BETREFFENDE EUROPESE OCTROOIEN
Artikel 29M
1. Met
inachtneming van het in deze Rijkswet bepaalde hebben Europese octrooien
vanaf de dag, dat overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het Europees
Octrooiverdrag de vermelding van de verlening is gepubliceerd, in
Nederland dezelfde rechtsgevolgen en zijn zij aan hetzelfde recht
onderworpen als de overeenkomstig deze Rijkswet verleende octrooien.
2. Voor de
toepassing van de artikelen 32, eerste lid, 34, vierde lid, 47 en 52 op
Europese octrooien wordt als dag van indiening aangemerkt de datum van
indiening, die de Europese octrooiaanvrage, die tot het betrokken
Europees octrooi heeft geleid, ingevolge artikel 80 van het Europees
Octrooiverdrag met inachtneming van de artikelen 61 of 76 van dat Verdrag
bezit.
Artikel 29N
1. De
Octrooiraad doet van de overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het
Europees Octrooiverdrag bedoelde publikatie van de vermelding dat een
Europees octrooi is verleend onverwijld aantekening in het in artikel 25,
eerste lid, bedoelde register en maakt daarvan melding in het in die
bepaling bedoelde blad.
2. De
Octrooiraad doet in het in het vorige lid bedoelde register onverwijld
aantekening van het instellen van oppositie tegen een Europees octrooi,
met vermelding van de datum waarop dit geschiedde, en van beslissingen
van het Europees Octrooibureau ter zake van een oppositie. Hij maakt
daarvan melding in het in het vorige lid bedoelde blad.
Artikel 29O
De houder van
een Europees octrooi, die niet in Nederland woont, is verplicht hier te
lande domicilie te kiezen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan
de Octrooiraad, welke keuze van kracht blijft, behoudens schriftelijk ter
kennis van de Octrooiraad te brengen wijziging van het gekozen domicilie.
Indien ten tijde van de in artikel 29N, eerste lid, bedoelde aantekening
in het openbare register niet aan de hiervoren omschreven verplichting is
voldaan, geeft de Octrooiraad hiervan binnen veertien dagen kennis aan de
octrooihouder onder vermelding van de datum waarop deze aantekening is
gedaan. Het octrooi vervalt indien na verloop van drie maanden na deze
datum niet alsnog aan de in de eerste volzin omschreven verplichting is
voldaan. De Octrooiraad doet van dit verval aantekening in het eerder
bedoelde register en maakt daarvan melding in het in artikel 25, eerste
lid, bedoelde blad.
Artikel 29P
1. Degene aan
wie een Europees octrooi is verleend moet binnen een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen termijn aan de Octrooiraad een vertaling
in het Nederlands van de tekst van het octrooischrift doen toekomen.
Tevens dient een bedrag te worden betaald, waarvan de hoegrootheid en de
termijn, waarbinnen betaling moet geschieden, bij algemene maatregel van
bestuur worden bepaald. De vertaling moet zijn gewaarmerkt door een
octrooigemachtigde, die als zodanig is toegelaten op de voet van artikel
18A. De vertaling en de waarmerking daarvan moeten voldoen aan bij
algemene maatregel van bestuur te stellen vormvoorschriften.
2. Indien bij
ontvangst binnen de in het eerste lid bedoelde termijn naar het oordeel
van de Octrooiraad niet is voldaan aan de in de laatste volzin van dat
lid bedoelde vormvoorschriften, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan
de octrooihouder onder opgave van de voorschriften waaraan niet is
voldaan en van de termijn waarbinnen de geconstateerde gebreken kunnen
worden opgeheven.
3. Onverwijld na
ontvangst in behoorlijke vorm van de vertaling doet de Octrooiraad
daarvan aantekening in het in artikel 25, eerste lid, bedoelde register
en maakt daarvan melding in het in dat lid bedoelde blad.
4. Het Europees
octrooi wordt geacht van de aanvang af niet de in artikel 29M bedoelde
rechtsgevolgen te hebben gehad, indien:
a. binnen de
in het eerste lid bedoelde termijnen de vertaling niet door de
Octrooiraad is ontvangen onderscheidenlijk het krachtens dat lid
verschuldigde bedrag niet is betaald, of
b. binnen de
in het tweede lid bedoelde termijn niet alsnog aan de opgegeven
voorschriften is voldaan.
5. Indien het
Europees octrooi ingevolge het vierde lid wordt geacht van de aanvang af
niet de in artikel 29M bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad, doet de
Octrooiraad onverwijld daarvan aantekening in het in het derde lid
bedoelde register en maakt daarvan melding in het in dat lid bedoelde
blad.
6. De vorige
leden vinden overeenkomstige toepassing, indien in het Europees octrooi
tijdens de oppositieprocedure wijziging is gekomen.
7. De
octrooihouder kan te allen tijde de Octrooiraad een verbeterde vertaling
doen toekomen onder betaling van een bedrag, waarvan de hoegrootheid bij
algemene maatregel van bestuur wordt bepaald. Het eerste lid, derde en
vierde volzin, het tweede en het derde lid vinden overeenkomstige
toepassing.
8. Artikel 28A,
eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op stukken betreffende het
Europees octrooi.
Artikel 29Q
[Vervallen.]
HOOFDSTUK
III. RECHTSGEVOLGEN VAN HET OCTROOI
Afdeling I.
Rechten en verplichtingen van de octrooihouder
Artikel 30
1. Een octrooi
geeft de octrooihouder behoudens de bepalingen der artikelen 31-34B het
uitsluitend recht:
a. het
geoctrooieerde voortbrengsel in of voor zijn bedrijf te vervaardigen, te
gebruiken, in het verkeer te brengen of verder te verkopen, te verhuren,
af te leveren of anderszins te verhandelen, dan wel voor een of ander aan
te bieden, in te voeren of in voorraad te hebben;
b. de
geoctrooieerde werkwijze in of voor zijn bedrijf toe te passen of het
voortbrengsel, dat rechtstreeks verkregen is door toepassing van die
werkwijze, behalve voor zover het een voortbrengsel betreft dat ingevolge
artikel 3, tweede lid, van octrooiverlening is uitgesloten, in of voor
zijn bedrijf te gebruiken, in het verkeer te brengen of verder te
verkopen, te verhuren, af te leveren of anderszins te verhandelen, dan
wel voor een of ander aan te bieden, in te voeren of in voorraad te
hebben.
2. Het
uitsluitend recht wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het
octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot
uitleg van die conclusies.
3. Het
uitsluitend recht strekt zich niet uit over handelingen, uitsluitend
dienende tot onderzoek van het geoctrooieerde, daaronder begrepen het
door toepassing van de geoctrooieerde werkwijze rechtstreeks verkregen
voortbrengsel.
4. Is een
voortbrengsel, als in het eerste lid, onder a of b,
bedoeld, in het Koninkrijk of, indien het een Europees octrooi betreft,
in Nederland rechtmatig in het verkeer gebracht, dan handelt de
verkrijger of latere houder niet in strijd met het octrooi, door dit
voortbrengsel in of voor zijn bedrijf te gebruiken, te verkopen, te
verhuren, af te leveren of anderszins te verhandelen, dan wel voor een of
ander aan te bieden, in te voeren of in voorraad te hebben. Een
voortbrengsel, als in het eerste lid, onder a of b,
bedoeld, dat voor de dag van openbaarmaking overeenkomstig artikel 25 van
de aanvrage, welke tot het octrooi heeft geleid, of, indien het een
Europees octrooi betreft, voor de dag, waarop overeenkomstig artikel 97,
vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de
verlening van het Europees octrooi is gepubliceerd, in een bedrijf is
vervaardigd, mag niettegenstaande het octrooi ten dienste van dat bedrijf
worden gebruikt of blijven gebruikt.
Artikel 30A
1. Een Europees
octrooi wordt geacht van de aanvang af geheel of gedeeltelijk niet de in
de artikelen 30, 43B en 44A bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad naar
gelang het octrooi geheel of gedeeltelijk is herroepen tijdens een
oppositieprocedure.
2. De
terugwerkende kracht van de herroeping heeft geen invloed op:
a. een
beslissing ter zake van handelingen in strijd met het in artikel 30
bedoelde uitsluitend recht van de octrooihouder of van handelingen als
bedoeld in de artikelen 43B en 44A, die voor de herroeping in kracht van
gewijsde is gegaan en ten uitvoer is gelegd;
b. een voor
de herroeping gesloten overeenkomst, voor zover deze voor de herroeping
is uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter terugbetaling worden
geëist van op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen, en wel in de
mate als door de omstandigheden gerechtvaardigd is.
3. Voor de
toepassing van het tweede lid, onder b, wordt onder het sluiten
van een overeenkomst mede verstaan het ontstaan van een licentie op een
andere in artikel 33, tweede lid, 34A of 34B aangegeven wijze.
Artikel 31
Het
uitsluitend recht van de octrooihouder strekt zich niet uit tot:
a. het
gebruik, aan boord van schepen van andere landen, van datgene, wat het
voorwerp van zijn octrooi uitmaakt, in het schip zelve, in de machines,
het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, wanneer die
schepen tijdelijk of bij toeval in de wateren van het Koninkrijk
verblijven, onder voorbehoud dat bedoeld gebruik uitsluitend zal zijn ten
behoeve van het schip;
b. het
gebruik van datgene, wat het voorwerp van zijn octrooi uitmaakt, in de
constructie of werking van voor de voortbeweging in de lucht of te land
dienende machines van andere landen, of van het toebehoren der machines,
wanneer deze tijdelijk of bij toeval in het Koninkrijk verblijven;
c.
handelingen vermeld in artikel 27 van het op 7 december 1944 te Chicago
tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaart
(Stb. 1947, H 165), mits deze handelingen betrekking hebben op een
luchtvaartuig van een onder c van dat artikel bedoelde andere
staat dan het Koninkrijk.
Artikel 32
1. Hij, die
datgene waarvoor door een ander octrooi is gevraagd, binnen het
Koninkrijk of, indien het een Europees octrooi betreft, in Nederland
reeds in of voor zijn bedrijf vervaardigde of toepaste of aan zijn
voornemen tot zodanige vervaardiging of toepassing een begin van
uitvoering had gegeven op de dag van indiening van die aanvrage of,
indien de aanvrager een recht van voorrang geniet ingevolge artikel 7,
eerste lid, dan wel ingevolge artikel 87 van het Europees Octrooiverdrag,
op de dag van indiening van de aanvrage, waarop het recht van voorrang
berust, blijft niettegenstaande het octrooi, als voorgebruiker bevoegd de
in artikel 30, eerste lid, bedoelde handelingen te verrichten, tenzij hij
zijn wetenschap ontleend heeft aan hetgeen reeds door de octrooiaanvrager
vervaardigd of toegepast werd, of wel aan beschrijvingen, tekeningen of
modellen van de octrooiaanvrager.
2. Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van dat deel van het
aan Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba grenzende - of, indien
het een Europees octrooi betreft, van het aan Nederland grenzende -
continentaal plat, waarop het Koninkrijk soevereine rechten heeft, doch
uitsluitend voor wat betreft handelingen, gericht op en verricht tijdens
het onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen als in
artikel 44B bedoeld of het winnen daarvan.
3. Binnen de in
artikel 25, derde lid, bedoelde termijn of, indien het een Europees
octrooi betreft, binnen de in artikel 99, eerste lid, van het Europees
Octrooiverdrag bedoelde termijn kan degene, die meent voorgebruiker te
zijn, de Octrooiraad verzoeken omtrent de feitelijke handelingen, op
grond waarvan hem de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid zou toekomen,
een verklaring te verstrekken. Indien de bedoelde handelingen ten
genoegen van de Octrooiraad zijn aangetoond, verstrekt de Raad hem die verklaring.
Hierdoor staan de daarin vermelde feitelijke handelingen vast, tenzij het
tegendeel bewezen wordt. Van het verstrekken van zodanige verklaring
wordt in de openbare registers van de Octrooiraad aantekening gedaan.
4. Een verzoek
tot verkrijging van een verklaring, als in het vorig lid bedoeld, moet
met redenen zijn omkleed, duidelijk naam en woonplaats van de verzoeker
vermelden en door deze of diens schriftelijk gemachtigde ondertekend
zijn. De gemachtigde, die voldoen moet aan de voorwaarden, bij algemene
maatregel van bestuur voor de toelating als zodanig te stellen,
vertegenwoordigt de verzoeker voor de gehele behandeling van het verzoek
behoudens vervanging of herroeping. Indien de verzoeker niet in het
Koninkrijk woont, is hij verplicht in Nederland domicilie te kiezen bij
een gemachtigde.
5. Het recht in
het eerste lid bedoeld gaat alleen met het bedrijf op anderen over.
Artikel 33
1. Door een
licentie wordt van de octrooihouder de bevoegdheid verkregen, handelingen
te verrichten, die volgens artikel 30 aan anderen dan hem niet vrijstaan.
Die bevoegdheid strekt zich uit tot alle in bedoeld artikel vermelde
handelingen en geldt voor de gehele duur van het octrooi, tenzij bij de
verlening der licentie een minder omvangrijk recht is toegekend.
2. Een licentie
ontstaat door een overeenkomst, door een aanvaarde uiterste
wilsbeschikking of, overeenkomstig artikel 34, door een besluit van Onze
Minister van Economische Zaken of van de Octrooiraad. De door een
overeenkomst of aanvaarde wilsbeschikking ontstane licentie is tegenover
derden geldig, nadat de titel in de openbare registers van de Octrooiraad
is ingeschreven. Voor de inschrijving is een bij algemene maatregel van
Rijksbestuur vast te stellen bedrag verschuldigd.
3. Zo het recht
op een vergoeding voor een licentie ingevolge de bepalingen van artikel
51, achtste lid, of artikel 53, vierde lid, op een ander overgaat, wordt
door de nieuwe rechthebbenden aanspraak verkregen op een deel van de in
het geheel voor de licentie betaalde en te betalen vergoeding in
verhouding tot de tijd, gedurende welke de licentie in normale
omstandigheden nog van kracht moet blijven. Is hetgeen de licentiehouder
nog moet betalen niet voldoende om de nieuwe rechthebbende te verschaffen
wat hem toekomt, dan heeft deze voor het ontbrekende verhaal op de
vroegere.
Artikel 34
1. Onze Minister
van Economische Zaken kan, indien het algemeen belang dit naar zijn
oordeel vordert, van een octrooi een licentie van een door hem nauwkeurig
omschreven inhoud aan een door hem aangewezen persoon verlenen. Alvorens
zijn besluit te nemen onderzoekt Onze Minister, tenzij de te dezen
vereiste spoed zich daartegen verzet, of de octrooihouder bereid is de
licentie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen. Hij stelt
daartoe de octrooihouder in de gelegenheid schriftelijk en, zo deze dit
verzoekt, ook mondeling van zijn gevoelen te doen blijken. Het besluit
vermeldt de gronden waarop het berust en wordt aan de octrooihouder bij
aangetekende brief toegezonden. Bij zijn besluit kan Onze Minister de
verkrijger van de licentie het stellen van zekerheid binnen een bepaalde
termijn opleggen. Tegen het besluit staat voor de octrooihouder binnen
een maand na de verzending beroep op Ons open. Het beroep heeft
schorsende werking, tenzij het besluit van Onze Minister op grond van de
te dezen vereiste spoed anders bepaalt; wordt in laatstbedoeld geval het
besluit in beroep geheel of gedeeltelijk vernietigd, dan worden daarbij
tevens de gevolgen geregeld.
2. Indien noch
de octrooihouder, noch een ander krachtens een hem verleende licentie na
verloop van drie jaren na de dagtekening van het octrooi in het
Koninkrijk of in een andere, bij algemene maatregel van Rijksbestuur
aangewezen staat in werking heeft een inrichting van nijverheid, waarin
te goeder trouw in voldoende mate het betrokken voortbrengsel wordt
vervaardigd of de betrokken werkwijze wordt toegepast, is de
octrooihouder verplicht de voor het in werking hebben van zodanige
inrichting nodige licentie te verlenen, tenzij geldige redenen voor het
ontbreken van zodanige inrichting blijken te bestaan. Voor de houder van
een Europees octrooi ontstaat deze verplichting, indien niet na verloop
van drie jaren na de dag, dat overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van
het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de verlening van het
Europees octrooi is gepubliceerd, een inrichting van nijverheid als
hiervoor bedoeld in werking is in Nederland of in een andere, bij
algemene maatregel van Rijksbestuur aangewezen staat.
3. Het tweede
lid is niet van toepassing, indien de octrooihouder of een ander
krachtens een hem verleende licentie in dat deel van het aan Nederland,
de Nederlandse Antillen of Aruba grenzende - of, indien het een Europees
octrooi betreft, van het aan Nederland grenzende - continentaal plat,
waarop het Koninkrijk soevereine rechten heeft, in werking heeft een
inrichting van nijverheid, waarin te goeder trouw in voldoende mate
handelingen als in dat lid bedoeld worden verricht, mits die handelingen
zijn gericht op en worden verricht tijdens het onderzoek naar de
aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen als in artikel 44B bedoeld of het
winnen daarvan.
4. De
octrooihouder is te allen tijde verplicht de licentie te verlenen welke
nodig mocht zijn voor de toepassing van een octrooi verleend op een
aanvrage met een gelijke of latere dag van indiening of, indien voor de
aanvrage een recht van voorrang bestaat, voorrangsdatum; de octrooihouder
is evenwel tot verlening van een licentie welke nodig mocht zijn voor de
toepassing van een Europees octrooi eerst verplicht nadat de voor het
instellen van oppositie tegen het Europees octrooi gestelde termijn is
verstreken of een ingestelde oppositieprocedure is afgesloten. Een
zodanige licentie strekt zich niet verder uit dan noodzakelijk is voor de
toepassing van het octrooi van verkrijger. Deze is verplicht aan de
houder van het andere octrooi wederkerig licentie van zijn octrooi te
verlenen.
5. De licentie
bedoeld in het tweede of vierde lid wordt op verzoek van de
belanghebbende door de Octrooiraad verleend, zo dit college meent, dat
aan de verplichting tot het verlenen daarvan niet is voldaan. Het verzoek
tot het verlenen van een licentie als bedoeld in de eerste volzin van het
vierde lid kan ook worden gedaan door de houder van een ingevolge artikel
25, eerste lid, openbaar gemaakte octrooiaanvrage, of door de houder van
een Europees octrooi, voordat de voor het instellen van oppositie tegen
het Europees octrooi gestelde termijn is verstreken of een ingestelde
oppositieprocedure is afgesloten.
De houder van
het octrooi, waarvan licentie wordt verzocht, kan het verzoek tot het
wederkerig verlenen van een licentie als bedoeld in de laatste volzin van
het vierde lid reeds indienen vanaf het ogenblik, waarop het verzoek tot
het verlenen van een licentie van zijn eigen octrooi is gedaan. Op deze
verzoeken is het bepaalde in artikel 32, vierde lid, van overeenkomstige
toepassing. Zij worden in de openbare registers van de Octrooiraad
ingeschreven.
6. Een verzoek
als bedoeld in het voorgaande lid wordt in eerste instantie behandeld
door een bijzondere afdeling. Deze afdeling beslist na partijen te hebben
gehoord, althans behoorlijk te hebben opgeroepen. Indien het verzoek tot
het verlenen van een licentie als bedoeld in de eerste volzin van het
vierde lid overeenkomstig de tweede volzin van het vijfde lid is
ingediend en tevens tegen de betrokken aanvrage een bezwaar- of
verzoekschrift als bedoeld in artikel 25 of 32 of tegen het betrokken
Europees octrooi een verzoekschrift als bedoeld in artikel 32 is
ingekomen, zal de behandeling van het verzoek en van de genoemde bezwaar-
of verzoekschriften en van een verzoek tot het wederkerig verlenen van
een licentie als bedoeld in de laatste volzin van het vierde lid, voor
zover mogelijk in verband met het tijdstip van indiening van bedoelde
verzoeken, gezamenlijk plaatsvinden door de bijzondere afdeling. Een op
grond van de eerste volzin van het vierde lid verzochte licentie kan niet
worden verleend alvorens op de aanvrage van de verzoeker octrooi is verleend;
indien de licentie nodig mocht zijn voor de toepassing van een Europees
octrooi kan zij niet worden verleend alvorens de voor het instellen van
oppositie tegen het Europees octrooi gestelde termijn is verstreken of
een ingestelde oppositieprocedure is afgesloten. Artikel 27 is van
overeenkomstige toepassing.
7. In het met
redenen omklede besluit van de Octrooiraad wordt de verleende licentie
nauwkeurig omschreven, bij welke omschrijving van hetgeen gevraagd wordt
kan worden afgeweken. Bij zijn besluit kan de Octrooiraad de verkrijger
van de licentie het stellen van zekerheid binnen een bepaalde termijn
opleggen. Een op grond van het tweede lid verleende licentie zal
niet-uitsluitend zijn en zal niet kunnen worden overgedragen, zelfs niet
door middel van de verlening van onder-licenties, dan te zamen met het
gedeelte van de onderneming, waarin deze licentie wordt uitgeoefend. Een
op grond van het vierde lid, eerste of derde volzin, verleende licentie
vervalt niet doordat het octrooi, ten behoeve waarvan de licentie is
verleend, als gevolg van het verstrijken van de in artikel 47 bedoelde
termijn is geëindigd, dan wel doordat het octrooi geheel of gedeeltelijk
is nietig verklaard of met goed gevolg is opgeëist. Een op grond van het
vierde lid, laatste volzin, ten behoeve van een Europees octrooi
verleende wederkerige licentie vervalt niet doordat dit octrooi is
herroepen.
8. Een besluit
als bedoeld in het eerste of zevende lid wordt op verzoek van de
verkrijger in de openbare registers van de Octrooiraad ingeschreven. Is
het stellen van zekerheid opgelegd, dan heeft de inschrijving niet
plaats, voordat aan die verplichting is voldaan. Voor de inschrijving is
een bedrag, waarvan de hoegrootheid nader bij algemene maatregel van
Rijksbestuur wordt vastgesteld, verschuldigd. De licentie werkt eerst na
die inschrijving, maar dan ook tegenover hen, die na de inschrijving van
het in het vijfde lid bedoelde verzoek rechten op het octrooi hebben
verkregen. Echter werkt een ingeschreven licentie, die op grond van het
in het vierde lid bepaalde is verleend, terug tot de dag waarop het
verzoek is ingeschreven.
9. Nadat een
licentie ingevolge de voorgaande leden is verleend, kunnen partijen zich
schriftelijk wenden tot de Octrooiraad met het verzoek, dat door deze het
bedrag van de aan de octrooihouder te betalen vergoeding wordt
vastgesteld. De Octrooiraad voldoet aan dat verzoek. Aan zijn beslissing
zijn partijen gehouden. Wenden partijen zich niet met zulk een verzoek
tot de Octrooiraad en kunnen zij omtrent het bedrag der vergoeding niet
tot overeenstemming komen, dan wordt de vergoeding op vordering van de
meest gerede partij door de rechter bepaald, die de verkrijger der
licentie het stellen van zekerheid binnen een bepaalde termijn kan
opleggen, dan wel de op grond van het eerste of zevende lid bepaalde
zekerheid kan bevestigen of wijzigen.
Artikel 34A
1. Wij kunnen,
indien het belang van de verdediging van het Koninkrijk dit naar Ons
oordeel vordert, op gemeenschappelijke voordracht van Onze Minister, wie
het rechtstreeks aangaat, en van Onze Minister van Economische Zaken
bepalen, dat de Staat bevoegd is in Ons besluit nauwkeurig te omschrijven
handelingen, waartoe de houder van een door Ons aan te wijzen octrooi
ingevolge artikel 30 uitsluitend gerechtigd is, zelf te verrichten of
door anderen te doen verrichten. Deze bevoegdheid geldt voor de gehele
duur van het octrooi, tenzij in Ons besluit een kortere duur is bepaald.
2. Na het van
kracht worden van Ons besluit zal Onze Minister, wie het rechtstreeks
aangaat, zich met de octrooihouder verstaan omtrent de door de Staat aan
deze te betalen vergoeding. Indien Onze Minister hierover niet binnen zes
maanden na het van kracht worden van Ons besluit met de octrooihouder tot
overeenstemming is gekomen, is artikel 34, negende lid, met uitzondering
van het omtrent het stellen van zekerheid bepaalde, van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 34B
1. Onverminderd
artikel 33, tweede lid, eerste volzin, ontstaat een licentie door:
a. een
uitspraak van de Arbitrage-Commissie, als bedoeld in artikel 20 van het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
(Euratom) (Trb. 1957, 92);
b. een
besluit van de Octrooiraad ter uitvoering van artikel 21 van genoemd
verdrag.
2. Ten aanzien
van een licentie, ontstaan door een eindbeslissing als bedoeld in het
eerste lid, onder a, is artikel 33, tweede lid, tweede en derde
volzin, van overeenkomstige toepassing.
3. Ten aanzien
van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b, is artikel
34, vijfde lid, eerste, vierde en vijfde volzin, zesde lid, eerste,
tweede en laatste volzin, zevende en achtste lid, eerste, tweede en derde
volzin, van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van een door zodanig
besluit ontstane licentie is artikel 34, achtste lid, vierde volzin, en
negende lid, laatste volzin, van overeenkomstige toepassing.
4. Een licentie
als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de Nederlandse Antillen en
Aruba.
Artikel 35
1. Ter zake van
een octrooi moet elk jaar op de laatste dag van de maand, waarin de
aanvrage die tot octrooi heeft geleid is ingediend, of ingevolge artikel
8A geacht wordt te zijn ingediend, een bedrag worden betaald, waarvan de
hoegrootheid bij algemene maatregel van Rijksbestuur wordt bepaald. Vindt
verlening van octrooi plaats in dezelfde maand als die van de indiening
van de aanvrage, die tot het octrooi heeft geleid, dan kan het voor de
eerste maal verschuldigde bedrag worden betaald op de laatste dag van de
daarop volgende maand.
2. Ter zake van
een Europees octrooi moet elk jaar, doch eerst na afloop van het in
artikel 86, vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag bedoeld jaar, een
bedrag als in het eerste lid bedoeld worden betaald en wel op de laatste
dag van de maand, waarin de datum van indiening valt, die de Europese
octrooiaanvrage, die tot het octrooi heeft geleid, ingevolge artikel 80
van het Europees Octrooiverdrag met inachtneming van de artikelen 61 of
76 van dat Verdrag bezit. Indien het voor de eerste maal verschuldigde
bedrag zou moeten worden betaald binnen een termijn van twee maanden na
de dag waarop overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het Europees
Octrooiverdrag de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is
gepubliceerd, kan dit bedrag nog worden betaald op de laatste dag van de
maand waarin deze termijn eindigt.
3. Deze
betalingen geschieden bij het Bureau voor de industriële eigendom.
Betaling vóór de vervaldag is toegelaten.
4. Bij betaling
na de vervaldag zijn verhogingen verschuldigd, waarvan de hoegrootheid
nader bij algemene maatregel van Rijksbestuur wordt vastgesteld.
Artikel 36
[Vervallen.]
Afdeling II.
Het octrooi als deel van het vermogen
Artikel 37
1. Het octrooi
en de aanspraak op octrooi ingevolge hoofdstuk I van deze Rijkswet zijn
zowel voor wat betreft het volle recht als voor wat betreft een aandeel
daarin vatbaar voor overdracht of andere overgang.
2. De overdracht
en andere overgang van het octrooi of van het recht, voortvloeiende uit
de octrooiaanvrage, kunnen worden ingeschreven in de openbare registers
van de Octrooiraad. Voor de inschrijving is een bij algemene maatregel
van Rijksbestuur vast te stellen bedrag verschuldigd.
Artikel 38
1. De levering,
vereist voor de overdracht van het octrooi of het recht, voortvloeiende
uit een octrooiaanvrage, geschiedt bij een akte, houdende de verklaring
van de rechthebbende, dat hij het octrooi of het recht, voortvloeiende
uit de octrooiaanvrage, aan de verkrijger overdraagt, en van deze, dat
hij deze overdracht aanneemt.
2. Elk
voorbehoud, de overdracht betreffende, moet in de akte omschreven zijn;
bij gebreke daarvan geldt de overdracht voor onbeperkt.
3. De overdracht
werkt tegenover derden eerst wanneer de akte in het daarvoor bestemde
register van de Octrooiraad is ingeschreven. Tot het doen verrichten van
deze inschrijving zijn beide partijen gelijkelijk bevoegd.
4. Artikel
3.4.2.3b van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek is van toepassing.
Artikel 39
1. Indien het
octrooi aan verscheidene personen gezamenlijk toekomt, wordt hun
onderlinge verhouding beheerst door hetgeen tussen hen bij overeenkomst
is bepaald.
2. Zo er geen
overeenkomst is of zo in de overeenkomst niet anders is bepaald, heeft
ieder rechthebbende de bevoegdheid de in artikel 30 genoemde handelingen
te verrichten en tegen zulke handelingen alsmede handelingen als bedoeld
in artikel 44A, eerste en tweede lid, die onbevoegdelijk zijn verricht,
ingevolge de artikelen 43-45 op te treden, doch kan een licentie of
toestemming als bedoeld in artikel 44A, tweede lid, door de
rechthebbenden slechts met gemeen goedvinden verleend worden.
3. Voor de
betaling van de in artikel 35 genoemde bedragen zijn de rechthebbenden
hoofdelijk verbonden.
Artikel 40
1. Pandrecht op
een octrooi wordt gevestigd bij een akte en werkt tegenover derden eerst
wanneer de akte in de openbare registers van de Octrooiraad is
ingeschreven.
2. De pandhouder
is verplicht, in een door hem ondertekende verklaring, bij de Octrooiraad
ter inschrijving in te zenden, woonplaats te kiezen te ‘s-Gravenhage.
Indien die keuze niet gedaan is, geldt het Bureau voor de industriële
eigendom als gekozen woonplaats.
3. Bedingen der
pandakte, betreffende na inschrijving te verlenen licenties, gelden van
het ogenblik af, dat zij in de openbare registers van de Octrooiraad zijn
aangetekend, ook tegenover derden. Bedingen, betreffende vergoedingen
voor licenties, die op het ogenblik der inschrijving reeds waren
verleend, gelden tegenover de houder der licentie na aanzegging aan deze
bij deurwaardersexploit.
4. Akten,
waaruit blijkt, dat het pandrecht heeft opgehouden te bestaan of
krachteloos is geworden, worden in de openbare registers van de
Octrooiraad ingeschreven.
Artikel 41
1. Het beslag op
een octrooi wordt gelegd en het proces-verbaal van inbeslagneming wordt
in de openbare registers van de Octrooiraad ingeschreven met
overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het Nederlandse Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende executoriaal en conservatoir
beslag op onroerende zaken, met dien verstande dat in het proces-verbaal
van inbeslagneming in plaats van de aard en de ligging van de onroerende
zaak een aanduiding van het octrooi wordt opgenomen.
2. Een
vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling of verlening van een
licentie, tot stand gekomen na de inschrijving van het proces-verbaal,
kan tegen de beslaglegger niet worden ingeroepen.
3. De vóór de
inschrijving van het proces-verbaal nog niet betaalde
licentievergoedingen vallen mede onder een op het octrooi gelegd beslag,
nadat het ingeschreven beslag aan de houder der licentie is betekend.
Deze vergoedingen moeten worden betaald aan de notaris voor wie de
executie zal plaatsvinden, mits dit bij de betekening uitdrukkelijk aan
de licentiehouder is medegedeeld, en behoudens de rechten van derden die
de executant moet eerbiedigen. Hetgeen aan de notaris wordt betaald,
wordt tot de in artikel 42, tweede lid, bedoelde opbrengst gerekend. De
artikelen 475i, 476 en 478 van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De
inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming kan worden
doorgehaald:
a. krachtens
een schriftelijke ter inschrijving aangeboden verklaring van de
deurwaarder dat hij in opdracht van de beslaglegger het beslag opheft of
dat het beslag is vervallen;
b. krachtens
een ter inschrijving aangeboden rechterlijke uitspraak die tot opheffing
van het beslag strekt of het verval van het beslag vaststelt of
meebrengt.
5. De artikelen 504a,
507a, 538 tot en met 540, 726, tweede lid, en 727 van het
Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn in geval van
beslag op een octrooi van overeenkomstige toepassing.
Artikel 42
1. De verkoop
van een octrooi door een pandhouder of een beslaglegger tot verhaal van
een vordering geschiedt in het openbaar ten overstaan van een bevoegde
notaris. De artikelen 508, 509, 513, eerste lid, 514, tweede en derde
lid, 515 tot en met 519, en 521 tot en met 529 van het Nederlandse
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat hetgeen daar ten aanzien van hypotheken
en hypotheekhouders is voorgeschreven geldt voor de op het octrooi
rustende pandrechten en de pandhouders.
2. De verdeling
van de opbrengst geschiedt met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 551 tot en met 552 van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.
Afdeling III.
Handhaving van het octrooi
Artikel 43
1. De
octrooihouder kan zijn octrooi handhaven jegens een ieder die, zonder
daartoe gerechtigd te zijn, een der in artikel 30, eerste lid, genoemde
handelingen verricht.
2. Schadevergoeding
kan slechts worden gevorderd van hem, die de handelingen desbewust
verricht. Men wordt in elk geval geacht desbewust te hebben gehandeld,
indien de inbreuk gepleegd is na verloop van 30 dagen, nadat men bij
deurwaardersexploit op de strijd tussen de handelingen en het octrooi is
gewezen.
3. In plaats van
schadevergoeding kan worden gevorderd, dat de gedaagde veroordeeld wordt
de door de inbreuk genoten winst af te dragen en dienaangaande rekening
en verantwoording af te leggen; indien de rechter evenwel van oordeel is,
dat de omstandigheden van het geval tot zulk een veroordeling geen
aanleiding geven, zal hij de gedaagde tot schadevergoeding kunnen
veroordelen.
4. De
octrooihouder kan de vorderingen tot schadevergoeding of het afdragen van
winst ook of mede namens licentienemers of pandhouders instellen,
onverminderd de bevoegdheid van deze laatsten in een al of niet namens
hen of mede namens hen door de octrooihouder aldus ingestelde vordering
tussen te komen om rechtstreeks de door hen geleden schade vergoed te
krijgen of zich een evenredig deel van de door de gedaagde af te dragen
winst te doen toewijzen. Een zelfstandige vordering kunnen licentienemers
en pandhouders slechts instellen, en exploiten als bedoeld in het tweede
lid met het oog daarop doen uitbrengen, als zij de bevoegdheid daartoe
van de octrooihouder hebben bedongen.
5. Indien een
rechtsvordering wordt ingesteld tot handhaving van een octrooi voor een
werkwijze tot vervaardiging van een nieuw voortbrengsel, dan wordt
vermoed, dat het betrokken voortbrengsel volgens de geoctrooieerde
werkwijze is vervaardigd, tenzij door de gedaagde het tegendeel
aannemelijk wordt gemaakt. Bij de beoordeling van de vraag of een
voortbrengsel nieuw is blijft de inhoud van in artikel 2, derde en vierde
lid, bedoelde octrooiaanvragen buiten beschouwing.
Artikel 43A
1. Behoudens het
bepaalde in het vierde lid, kan de octrooihouder een redelijke vergoeding
vorderen van hem, die in het tijdvak, gelegen tussen de terinzagelegging
overeenkomstig artikel 22C van de aanvrage die tot octrooi heeft geleid
en de in artikel 25 bedoelde openbaarmaking van die aanvrage of van een
daaruit ingevolge artikel 8A afgesplitste aanvrage, handelingen heeft
verricht als vermeld in artikel 30, eerste lid, voor zover de
octrooihouder daarvoor uitsluitende rechten heeft verkregen.
2. Behoudens het
bepaalde in het vierde lid, kan de octrooihouder eveneens een redelijke
vergoeding vorderen van hem, die na de in het eerste lid bedoelde
openbaarmaking handelingen als in dat lid bedoeld heeft verricht met
voortbrengselen, die gedurende het aldaar genoemde tijdvak in het verkeer
zijn gebracht. De octrooihouder kan een zelfde vergoeding vorderen van
hem, die na de openbaarmaking ten dienste van zijn bedrijf
voortbrengselen, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a of
b, heeft gebruikt die in het in het eerste lid genoemde tijdvak in
zijn bedrijf zijn vervaardigd.
3. De in het
eerste en tweede lid bedoelde vergoeding is alleen verschuldigd voor
handelingen die zijn verricht na verloop van dertig dagen, nadat de
betrokkene bij deurwaardersexploit, waarin nauwkeurig is aangegeven welk
gedeelte van de octrooiaanvrage op die handelingen betrekking heeft, is
gewezen op het krachtens dit artikel aan de octrooihouder toekomende
recht.
4. Het krachtens
dit artikel aan de octrooihouder toekomende recht strekt zich niet uit
over handelingen verricht door een daartoe krachtens artikel 32 of
krachtens overeenkomst gerechtigde, alsmede handelingen met
voortbrengselen, die hetzij vóór de terinzagelegging van de betrokken
aanvrage om octrooi overeenkomstig artikel 22C in het verkeer zijn
gebracht, hetzij nadien door de aanvrager om octrooi of een gerechtigde
als hiervoor bedoeld.
Artikel 43B
1. De houder van
een Europees octrooi kan, behoudens het bepaalde in het vierde lid, een
redelijke vergoeding vorderen van hem, die in het tijdvak, gelegen tussen
de publikatie overeenkomstig artikel 93 van het Europees Octrooiverdrag
van de aanvrage die tot octrooi heeft geleid en de in artikel 97, vierde
lid, van dat Verdrag bedoelde publikatie van de vermelding van de
verlening van het Europees octrooi op die aanvrage of op een daaruit
ingevolge artikel 76 van dit Verdrag afgesplitste aanvrage, handelingen
heeft verricht als vermeld in artikel 30, eerste lid, voor zover de
octrooihouder daarvoor uitsluitende rechten heeft verkregen en de
handelingen worden bestreken door de laatstelijk ingediende gepubliceerde
conclusies.
2. Behoudens het
bepaalde in het vierde lid, kan de houder van een Europees octrooi
eveneens een redelijke vergoeding vorderen van hem, die na de in het eerste
lid bedoelde publikatie van de vermelding van de verlening van het
Europees octrooi handelingen als in dat lid bedoeld heeft verricht met
voortbrengselen, die gedurende het aldaar genoemde tijdvak in het verkeer
zijn gebracht. De octrooihouder kan een zelfde vergoeding vorderen van
hem, die na bedoelde publikatie ten dienste van zijn bedrijf
voortbrengselen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a of b,
heeft gebruikt die in het in het eerste lid genoemde tijdvak in zijn
bedrijf zijn vervaardigd.
3. De in het
eerste en tweede lid bedoelde vergoeding is alleen verschuldigd voor
handelingen, die zijn verricht na verloop van dertig dagen, nadat de
betrokkene bij deurwaardersexploit is gewezen op het krachtens dit
artikel aan de octrooihouder toekomende recht. Bij dit
deurwaardersexploit, waarin nauwkeurig is aangegeven welk gedeelte van de
octrooiaanvrage op die handelingen betrekking heeft, moet zijn betekend
een vertaling in het Nederlands van de conclusies zoals vervat in de
publikatie van de Europese octrooiaanvrage overeenkomstig artikel 93 van
het Europees Octrooiverdrag. Indien een Nederlandse vertaling als
hiervorenbedoeld reeds voor het uitbrengen van het deurwaardersexploit
bij het Bureau voor de industriële eigendom ter inzage is gelegd en
daarvan door dit Bureau is kennisgegeven in het in artikel 25, eerste
lid, bedoelde blad, kan de betekening van de vertaling achterwege
blijven, mits in het exploit melding wordt gemaakt van het feit van die
terinzagelegging.
4. Het krachtens
dit artikel aan de octrooihouder toekomende recht strekt zich niet uit
over handelingen verricht door een daartoe krachtens artikel 32 of
krachtens overeenkomst gerechtigde, alsmede handelingen met
voortbrengselen, die hetzij voor de in het eerste lid bedoelde publikatie
van de aanvrage overeenkomstig artikel 93 van het Europees Octrooiverdrag
in het verkeer zijn gebracht, hetzij nadien door de aanvrager om octrooi
of een gerechtigde als hiervoor bedoeld.
5. De
Octrooiraad gaat zo spoedig mogelijk over tot de in het derde lid
bedoelde terinzagelegging en bekendmaking van vertalingen die de Raad
hebben bereikt.
Artikel 44
1. Een vordering
tot verkrijging van schadevergoeding of tot het afdragen van door de
inbreuk genoten winst, als in artikel 43 bedoeld, kan ook worden gegrond
op handelingen, verricht vóór de in artikel 28, eerste lid, bedoelde
dagtekening van het octrooi, doch na de openbaarmaking overeenkomstig
artikel 25 van de aanvrage, welke tot het octrooi heeft geleid.
2. Een exploit,
als in het tweede lid van artikel 43 bedoeld, kan worden uitgebracht ten
verzoeke van hem, wiens aanvrage om octrooi overeenkomstig artikel 25 is
openbaar gemaakt, doch op wiens aanvrage nog niet definitief is beschikt.
Artikel 44A
1. De
octrooihouder kan dezelfde vorderingen als hem ten dienste staan bij de
handhaving van zijn octrooi instellen tegen iedere derde, die, in het
Koninkrijk of, als het een Europees octrooi betreft, in Nederland, in of
voor zijn bedrijf middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de
uitvinding aan anderen dan hen, die krachtens de artikelen 32-34B tot
toepassing van de geoctrooieerde uitvinding bevoegd zijn, aanbiedt of
levert voor de toepassing van de geoctrooieerde uitvinding in het
Koninkrijk of, indien het een Europees octrooi betreft, in Nederland, een
en ander mits die derde weet dan wel het gezien de omstandigheden
duidelijk is, dat die middelen voor die toepassing geschikt en bestemd
zijn.
2. Het eerste
lid geldt niet, indien het aanbieden of leveren geschiedt met toestemming
van de octrooihouder. Dat lid geldt evenmin, indien de geleverde of
aangeboden middelen algemeen in de handel verkrijgbare produkten zijn,
tenzij de derde degene aan wie hij levert aanzet tot het verrichten van
in artikel 30, eerste lid, vermelde handelingen.
3. Artikel 43,
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 44B
1. De rechten en
verplichtingen, voortvloeiende uit de artikelen 30-44A, gelden mede in,
op en boven dat deel van het aan Nederland, de Nederlandse Antillen of
Aruba grenzende - of, indien het een Europees octrooi betreft, van het
aan Nederland grenzende - continentaal plat, waarop het Koninkrijk
soevereine rechten heeft, doch uitsluitend voor wat betreft handelingen,
gericht op en verricht tijdens het onderzoek naar de aanwezigheid van
natuurlijke rijkdommen of het winnen daarvan.
2. Voor de
toepassing van het eerste lid wordt onder natuurlijke rijkdommen
verstaan: de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding
en de ondergrond, alsmede levende organismen die tot de sedentaire soort
behoren, dat wil zeggen organismen die ten tijde dat ze geoogst kunnen
worden, hetzij zich onbeweeglijk op of onder de zeebedding bevinden,
hetzij zich niet kunnen verplaatsen dan in voortdurend fysiek contact met
de zeebedding of de ondergrond.
Artikel 45
1. Hij, die
opzettelijk inbreuk maakt op het recht van de octrooihouder door het
verrichten van een der in artikel 30, eerste lid, genoemde handelingen,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of
geldboete van ten hoogste vijftienhonderd gulden.
2. Indien
tijdens het plegen van het strafbaar feit nog geen vijf jaren zijn
verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk
feit onherroepelijk is geworden, worden de in het vorige lid vermelde
maxima verdubbeld.
3. Bij
veroordeling kan door de rechter de openbaarmaking zijner uitspraak
worden gelast.
4. Indien
voorwerpen zijn verbeurd verklaard, kunnen de rechthebbenden op het
octrooi, indien zij zich binnen acht dagen, nadat het vonnis in kracht van
gewijsde is gegaan, daartoe ter griffie aanmelden, vorderen, dat die
voorwerpen hun worden afgegeven.
5. De strafbare
feiten, in dit artikel bedoeld, worden beschouwd als misdrijven.
Artikel 46
1. Hij, die
woorden of tekens in verband met enig goed aldus gebruikt, dat in strijd
met de waarheid, de indruk kan worden gevestigd, hetzij alsof voor dat
goed een bescherming is verleend of aangevraagd, hetzij alsof een
bescherming ingevolge deze Rijkswet is verleend of aangevraagd, wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden, of geldboete van ten
hoogste vijftienhonderd gulden.
2. Hij, die enig
goed, in verband waarmede woorden of tekens aldus zijn gebruikt, dat in
strijd met de waarheid, de indruk kan worden gevestigd, hetzij alsof voor
dat goed een bescherming is verleend of aangevraagd, hetzij alsof een
bescherming ingevolge deze Rijkswet is verleend of aangevraagd, verkoopt,
te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen het
Koninkrijk invoert, wordt gestraft met dezelfde straffen, als in het
vorig lid zijn bepaald.
3. De in dit
artikel strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
Artikel 45, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK IV.
DUUR VAN HET OCTROOI. OPEISING
Artikel 47
Het octrooi
blijft behoudens het bepaalde in de navolgende artikelen van kracht tot
het verstrijken van een termijn van twintig jaren te rekenen van de dag
van indiening van de aanvrage die tot het octrooi heeft geleid.
Artikel 48
1. Een octrooi
vervalt wanneer de octrooihouder afstand doet.
2. De afstand
geschiedt bij een akte, in de openbare registers van de Octrooiraad
ingeschreven en in het in artikel 25 bedoelde blad vermeld. De
inschrijving geschiedt niet zolang er personen zijn, die krachtens in die
registers ingeschreven stukken rechten op het octrooi of licenties hebben
verkregen of rechtsvorderingen het octrooi betreffende hebben ingesteld,
en deze personen tot de afstand geen toestemming hebben verleend.
Artikel 49
1. Een octrooi
vervalt van rechtswege, wanneer de in artikel 35 genoemde bedragen niet
binnen zes kalendermaanden na de daar genoemde vervaldag zijn betaald.
Van dit vervallen wordt in de openbare registers van de Octrooiraad
aantekening gedaan en in het in artikel 25 bedoelde blad melding gemaakt.
2. Artikel 22D,
derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50
[Vervallen.]
Artikel 51
1. Een octrooi
wordt nietig verklaard voor zover:
a. het
octrooi ingevolge de artikelen 1A, 2, 2A, 3 of 5 dan wel, indien het een
Europees octrooi betreft, ingevolge de artikelen 52-57 van het Europees
Octrooiverdrag niet had behoren te worden verleend;
b. het
octrooischrift niet een beschrijving bevat van de uitvinding, die, in
voorkomend geval met toepassing van artikel 22B, tweede lid, zodanig duidelijk
en volledig is dat een deskundige deze uitvinding kan toepassen;
c. het
onderwerp van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de
ingediende aanvrage, of door de inhoud van de oorspronkelijke aanvrage
indien het octrooi is verleend op een afgesplitste aanvrage dan wel op
een nieuwe Europese octrooiaanvrage die is ingediend overeenkomstig
artikel 61 van het Europees Octrooiverdrag;
d. na
openbaarmaking of na octrooiverlening uitbreiding van de
beschermingsomvang is opgetreden, of
e. de houder van
het octrooi geen aanspraak daarop had hetzij krachtens de bepalingen van
hoofdstuk I van deze Rijkswet hetzij, indien het een Europees octrooi
betreft, krachtens artikel 60, eerste lid, van het Europees
Octrooiverdrag.
2. Voor de
toepassing van het eerste lid, onder a, wordt onder de stand van
de techniek, bedoeld in artikel 54, derde lid, van het Europees
Octrooiverdrag, mede begrepen de inhoud van uit hoofde van deze Rijkswet
ingediende octrooiaanvragen, waarvan de dag van indiening voor de datum
van indiening van de desbetreffende Europese octrooiaanvrage, die voor de
toepassing van dat lid geldt, ligt, en die eerst op of na die datum
overeenkomstig artikel 22C ter inzage zijn gelegd of, indien die
terinzagelegging nog niet heeft plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 25
zijn openbaar gemaakt.
3. De
rechtsvordering tot nietigverklaring komt in de onder a-d
genoemde gevallen toe aan een ieder en in het onder e genoemde
geval aan degene, die krachtens de in dat onderdeel genoemde bepalingen
aanspraak op het octrooi heeft. Indien laatstgenoemde zelf een octrooi
voor de desbetreffende uitvinding heeft verkregen, komt de
rechtsvordering tot nietigverklaring ook toe aan licentiehouders en
pandhouders.
4. De
dagvaarding moet binnen acht dagen na haar dagtekening in de openbare
registers van de Octrooiraad worden ingeschreven. Bij gebreke van tijdige
inschrijving is de eiser verplicht de schade te vergoeden, geleden door
hen, die te goeder trouw na die termijn en vóór de inschrijving rechten,
waarop de nietigverklaring invloed uitoefent, hebben verkregen.
5. Een octrooi
wordt geacht van de aanvang af geheel of gedeeltelijk niet de in de
artikelen 30, 43A, 43B en 44A bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad
naar gelang het octrooi geheel of gedeeltelijk is nietig verklaard.
6. De
terugwerkende kracht van de nietigheid heeft geen invloed op:
a. een
beslissing ter zake van handelingen in strijd met het in artikel 30
bedoelde uitsluitend recht van de octrooihouder of van handelingen als
bedoeld in de artikelen 43A, 43B en 44A, die voor de nietigverklaring in
kracht van gewijsde is gegaan en ten uitvoer is gelegd;
b. een voor
de nietigverklaring gesloten overeenkomst, voor zover deze voor de
nietigverklaring is uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter
terugbetaling worden geëist van op grond van deze overeenkomst betaalde
bedragen, en wel in de mate als door de omstandigheden gerechtvaardigd
is.
7. Voor de
toepassing van het in het zesde lid, onder b, bepaalde wordt onder
het sluiten van een overeenkomst mede verstaan het ontstaan van een
licentie op een andere in artikel 33, tweede lid, 34A of 34B aangegeven
wijze.
8. Ingeval een
octrooi wordt nietig verklaard op grond van het eerste lid, onder e,
en degene, die krachtens de in dat onderdeel genoemde bepalingen
aanspraak op het octrooi heeft, zelf een octrooi voor de desbetreffende
uitvinding heeft verkregen, worden licenties, die te goeder trouw van het
nietigverklaarde octrooi waren verkregen vóór de inschrijving der
dagvaarding, geldig tegenover het bestaande octrooi, doch verkrijgt de
houder daarvan overeenkomstig artikel 33, derde lid, recht op de voor de
licenties verschuldigde vergoeding. De houder van het nietigverklaarde
octrooi, die bij zijn aanvrage te goeder trouw was of die het octrooi
vóór de inschrijving der dagvaarding te goeder trouw van een vroegere
houder verkreeg, blijft in dat geval ten aanzien van het bestaande
octrooi bevoegd tot toepassing van de uitvinding op de voet als
omschreven in artikel 32.
9. Zodra een
eindbeslissing aangaande een vordering tot nietigverklaring in kracht van
gewijsde is gegaan of wel de instantie is vervallen, wordt daarvan op
verzoek van de meest gerede partij in de openbare registers van de
Octrooiraad aantekening gedaan. Van een in kracht van gewijsde gegane
nietigverklaring wordt melding gemaakt in het in artikel 25 bedoelde
blad.
Artikel 52
1. Voor zover
een uit hoofde van deze Rijkswet verleend octrooi betrekking heeft op een
uitvinding, waarvoor aan dezelfde uitvinder of zijn rechtverkrijgende een
Europees octrooi is verleend, terwijl de dag van indiening of in
voorkomend geval de voorrangsdatum van de onderscheidene aanvragen om
octrooi dezelfde is, heeft eerstbedoeld octrooi, voor zover het dezelfde
uitvinding beschermt als het Europees octrooi, in Nederland niet meer de
in artikel 30, 43A en 44A bedoelde rechtsgevolgen vanaf de dag waarop:
a. de voor
het instellen van oppositie tegen het Europees octrooi vastgestelde
termijn is verstreken zonder dat oppositie is ingesteld,
b. de
oppositieprocedure is afgesloten, waarbij het Europees octrooi in stand
is gebleven, of
c. het
octrooi uit hoofde van deze Rijkswet is verleend, indien deze dag ligt na
die onder a of b bedoeld, al naar het geval.
2. Het
tenietgaan, op welke wijze ook, van het Europees octrooi op een later
tijdstip laat het bepaalde in het vorige lid onverlet.
3. Vorderingen
ter vaststelling van een in het eerste lid bedoeld verlies van
rechtsgevolg kunnen door een ieder worden ingesteld.
4. Artikel 51,
vierde lid, achtste lid, eerste volzin, en negende lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 53
1. Een octrooi
kan geheel, gedeeltelijk of voor wat betreft een aandeel daarin worden
opgeëist door degene die krachtens de artikelen 9, 10 of 11 dan wel,
indien het een Europees octrooi betreft, krachtens artikel 60, eerste
lid, van het Europees Octrooiverdrag aanspraak of mede aanspraak heeft op
dat octrooi.
2. De
dagvaarding moet in de openbare registers van de Octrooiraad worden
ingeschreven.
3. De
octrooihouder, die bij zijn aanvrage te goeder trouw was, of die het
octrooi vóór de inschrijving der dagvaarding te goeder trouw van een
vroegere houder verkreeg, blijft ten aanzien van de nieuwe octrooihouder
bevoegd tot toepassing der uitvinding op de voet als omschreven in artikel
32.
4. Te goeder
trouw vóór de inschrijving verkregen licenties blijven geldig tegenover
de nieuwe octrooihouder, die overeenkomstig de bepaling van artikel 33,
derde lid, recht verkrijgt op de voor de licenties verschuldigde
vergoeding.
5. De bepalingen
van het derde en het vierde lid zijn niet van kracht ingeval hij, die het
octrooi met goed gevolg heeft opgeëist, reeds door zelf octrooi aan te
vragen of door indiening van een bezwaarschrift zijn aanspraken had doen
gelden, en de dagvaarding, waarbij de vordering tot opeising werd
ingesteld, binnen drie maanden na de verlening van het octrooi of, indien
het een Europees octrooi betreft, na de publikatie overeenkomstig artikel
97, vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag van de vermelding van de verlening
van het Europees octrooi in de openbare registers van de Octrooiraad was
ingeschreven.
6. Pandrechten,
door een vroegere octrooihouder gevestigd, zijn alleen geldig tegenover
de nieuwe octrooihouder, indien zij te goeder trouw zijn verkregen en vóór
de inschrijving der dagvaarding gevestigd. Zij zijn nimmer tegenover deze
geldig in het geval, bedoeld in het vorige lid.
7. De vordering
in dit artikel vermeld verjaart, wanneer vijf jaren zijn verstreken na de
dagtekening van het octrooi of, indien het een Europees octrooi betreft,
na de datum, waarop overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het
Europees Octrooiverdrag de vermelding van de verlening van het Europees
octrooi is gepubliceerd; nochtans kan hij, die bij het verkrijgen van het
octrooi wist of had moeten weten, dat hij of de persoon, die het hem
overdroeg, geen aanspraak had op het octrooi, zich niet op deze verjaring
beroepen. Artikel 2006 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse
Antillen is op deze verjaring niet van toepassing.
8. Zodra een
eindbeslissing aangaande een vordering tot opeising in kracht van
gewijsde is gegaan of wel de instantie is vervallen, wordt daarvan op
verzoek van de meest gerede partij in de openbare registers van de
Octrooiraad aantekening gedaan.
HOOFDSTUK V.
BEHANDELING VAN GESCHILLEN BETREFFENDE OCTROOIEN VOOR DE RECHTER
Artikel 54
1. Voor alle
vorderingen tot nietigverklaring, vaststelling van een verlies van
rechtsgevolg of opeising van octrooien, bedoeld in onderscheidenlijk de
artikelen 51, 52 en 53, voor alle vorderingen tot opeising van Europese
octrooiaanvragen, alsmede voor alle vorderingen tot vaststelling van een
vergoeding, als in artikel 34, negende lid, 34A, tweede lid, of 34B,
derde lid, bedoeld, is in eerste aanleg uitsluitend bevoegd de arrondissements-rechtbank
te ‘s-Gravenhage.
2. De
arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage en de president van die
rechtbank in kort geding zijn in eerste aanleg in Nederland uitsluitend
bevoegd voor alle vorderingen als bedoeld in de artikelen 43, 43A, 43B en
44A, alsmede voor alle vorderingen welke worden ingesteld door een ander
dan de octrooihouder ten einde te doen vaststellen dat bepaalde door hem
verrichte handelingen niet strijdig zijn met een octrooi.
3. Bij de
behandeling ter terechtzitting van geschillen bedoeld in het eerste en
tweede lid mogen octrooigemachtigden het woord voeren onverminderd de
verantwoordelijkheid van de procureur.
4. Overigens
gelden de gewone in Nederland van kracht zijnde voorschriften betreffende
de rechtspraak.
Artikel 55
1. Hij, die de
inschrijving in een register van een stuk, mits geen aanvrage om octrooi,
aan de Octrooiraad heeft verzocht, kan zich, ingeval de inschrijving
wordt geweigerd, bij verzoekschrift wenden tot de in het vorige artikel
bedoelde rechtbank. Hetzelfde kan doen hij, die zich door de inschrijving
in een register van een stuk, mits geen aanvrage om octrooi, bezwaard
acht.
2. De rechtbank
kan, na verhoor van de verzoeker, van de Voorzitter van de Octrooiraad of
diens gemachtigde, en, zo zij het nodig acht, van andere belanghebbenden,
gelasten dat de inschrijving alsnog geschiede, of in het tweede geval de
inschrijving geheel of ten dele krachteloos verklaren, van welke
verklaring in het register melding moet worden gemaakt.
3. Het bevelschrift,
waarbij de oproeping wordt gelast, wordt door de griffier bij
aangetekende brief ter kennis van de door de rechter aangewezen personen
gebracht. De opgeroepenen kunnen zich door een bijzonder gemachtigde doen
vertegenwoordigen, doch de rechter kan verschijning in persoon gelasten.
Van het gevoelen van ieder der verschenen personen wordt in het
proces-verbaal melding gemaakt. Bij niet verschijning, zelfs van alle
opgeroepenen, kan de rechter zonder verhoor beslissen.
4. De verzoeker,
de Voorzitter van de Octrooiraad en de opgeroepen belanghebbenden kunnen
in hoger beroep komen binnen veertien dagen na de dagtekening der
beschikking. Dat beroep kan onmiddellijk worden ingesteld.
Artikel 56
1. Van alle
andere geschillen dan in de beide voorgaande artikelen bedoeld wordt
kennis genomen door de rechter die daartoe volgens de algemene regeling
der rechtspraak bevoegd is.
2. Rechtsvorderingen,
die gegrond zijn op de bepaling van artikel 10, tweede lid, worden geacht
te zijn rechtsvorderingen betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst.
3. Indien de
rechter meent, dat op de beslissing van een geschil van invloed kan zijn
een rechtsvordering, die op grond van artikel 51, 52 of 53 is of zou
kunnen worden ingesteld, kan hij de behandeling van het aanhangige geschil
met of zonder tijdsbepaling schorsen. Gelijke bevoegdheid bezit hij,
indien op de beslissing inzake zulk een rechtsvordering een uit anderen
hoofde ingestelde rechtsvordering van invloed kan zijn.
4. De rechter
kan de behandeling van een geschil ter zake van een Europees octrooi met
of zonder tijdsbepaling schorsen, indien bij het Europees Octrooibureau
tegen dat octrooi oppositie is ingesteld ingevolge artikel 99 van het
Europees Octrooiverdrag.
Artikel 57
1. De
Octrooiraad is verplicht de rechter alle inlichtingen en technische
adviezen te verstrekken, die deze tot beslissing van aan zijn oordeel
onderworpen rechtsvorderingen in zake octrooien mocht verlangen.
2. De door de
Octrooiraad ingevolge het vorige lid verstrekte adviezen hebben gelijke
waarde als die van deskundigen, als in de artikelen 221 tot en met 225
van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoeld, in
Nederland hebben.
Artikel 57A
Van alle
rechterlijke uitspraken in zake octrooirecht wordt door de griffier van
het gerecht, door hetwelk die uitspraak werd gedaan, binnen één maand
kosteloos een los afschrift gezonden aan de Octrooiraad, en, indien het
een Europees octrooi betreft, aan het Europees Octrooibureau, bedoeld in
het Europees Octrooiverdrag.
HOOFDSTUK VI.
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Artikel 58
In de
Nederlandse Antillen en in Aruba kan een Bureau voor de industriële
eigendom worden ingesteld. Deze bureaus zijn instellingen van die landen.
Artikel 59
1. De aanvragen
om octrooi van inwonenden van de Nederlandse Antillen of Aruba kunnen
worden ingediend bij het aldaar ingestelde Bureau voor de industriële
eigendom.
2. Het tijdstip
van indiening bij het betrokken Bureau geldt als tijdstip van indiening
bij de Octrooiraad.
3. Artikel 21 is
van toepassing met dien verstande, dat het ingevolge dit artikel
verschuldigde bedrag zal worden gestort bij het betrokken Bureau.
Artikel 60
Door het
betrokken Bureau wordt artikel 22 toegepast, met dien verstande, dat op
de aanvrage als tijdstip van indiening de datum, waarop zij bij het
betrokken Bureau is binnengekomen, wordt vermeld.
Artikel 61
1. Het betrokken
Bureau doet de aanvrage met bijbehorende beschrijving, tekeningen en
modellen, onder bijvoeging van een afschrift van het afgegeven
ontvangbewijs, onverwijld na de inschrijving aan de Octrooiraad toekomen,
tenzij het meent, dat een dier stukken niet voldoet aan de formele
vereisten, welke daaraan bij wettelijk voorschrift zijn gesteld.
2. In dit geval
wordt van de vermeende gebreken der aanvrage door het betrokken Bureau
aan de aanvrager schriftelijk kennis gegeven, met uitnodiging om binnen
een bepaalde termijn voor de nodige verbetering of aanvulling zorg te
dragen. Na het verstrijken van die termijn worden, onverschillig of aan
bovenvermelde uitnodiging is voldaan, de door de aanvrager ingezonden
stukken benevens een afschrift van het hem afgegeven ontvangbewijs door
het betrokken Bureau onverwijld aan de Octrooiraad toegezonden.
Artikel 62
Nadat de
aanvrage door de Octrooiraad is ontvangen, wordt deze in een register
onder doorlopend nummer ingeschreven.
Artikel 63
1. Inwonenden
van de Nederlandse Antillen of Aruba kunnen in deze Rijkswet bedoelde
verzoekschriften, bezwaarschriften en memories van grieven indienen bij
het aldaar ingestelde Bureau voor de industriële eigendom.
2. Het Bureau
geeft onverwijld van het inkomen van een verzoekschrift, bezwaarschrift
of memorie van grieven telegrafisch kennis aan de Octrooiraad en doet die
raad het ingekomen stuk toekomen.
Artikel 64
[Vervallen.]
HOOFDSTUK
VII. INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 65
[Vervallen.]
Artikel 66
[Vervallen.]
Artikel 67
[Vervallen.]
Artikel 68
[Vervallen.]
Artikel 69
1. Deze Rijkswet
is verbindend voor het gehele Koninkrijk.
2. Zij kan
worden aangehaald als “Rijksoctrooiwet”.
Artikel 70
[Vervallen.]
Artikel 71
In Nederland
kan bij de wet en in de Nederlandse Antillen en Aruba kan bij
landsverordening worden verklaard, dat de in deze Rijkswet vervatte onderlinge
regeling dient te worden beëindigd. Met ingang van het derde kalenderjaar
na dat van afkondiging van zodanige wet of landsverordening verkrijgt
deze Rijkswet in Nederland de staat van wet en in de Nederlandse Antillen
en Aruba de staat van landsverordening.
Lasten en
bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministerieële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren,
wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten
Paleize het Loo, den 7den November 1910.
WILHELMINA.
De Minister
van Landbouw, Nijverheid en Handel,
A. S. TALMA.
De Minister
van Justitie,
E. R. H.
REGOUT.
De Minister
van Koloniën,
DE WAAL
MALEFIJT.
Uitgegeven zes en twintigsten
November 1910.
De Minister
van Justitie,
E. R. H.
REGOUT.
|