

Bezoek ook onze partner-sites
De RechtenSite.nl JuridischeWoorden.nl JuridischeVacatures.net


Gratis de volledige en complete tekst van Pensioen- en spaarfondsen regelgeving
Hieronder treft u online de volledige tekst aan van:
De Pensioen- en spaarfondsen regelgeving
Tekst van de Pensioen- en spaarfondsen regelgeving
Wilt u graag alle relevante in een overzicht hebben? Bestel dan nu een van de vele wetbundels en beschik direct over alle relevante juridische informatie.
Pensioen- en spaarfondsen regelgeving - Korte omschrijving: Bron: www.towerswatson.com
http://www.towerswatson.com/assets/pdf/regelgeving/Pensioen-%20en%20spaarfondsenwet.pdf
Pensioen- en spaarfondsenwet
1
Pensioen- en spaarfondsenwet
Wet van 15 mei 1952, Stb. 275, houdende regelen betreffende pensioen- en spaarvoorzieningen,
zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij wet van 19 januari 2006, Stb. 2006, 51
Wij JULIANA, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.,
enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, regelen vast te stellen betreffende
pensioen- en spaarvoorzieningen, met name bedrijfs- en ondernemingspensioenfondsen en
ondernemingsspaarfondsen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. “pensioen”: ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en
wezenpensioen;
b. "bedrijfstakpensioenfonds": een in een bedrijfstak werkend fonds, waarin hetzij alleen ten
bate van personen, die als werknemer, hetzij mede ten bate van personen, die in andere
hoedanigheid in die bedrijfstak werkzaam zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende
tot verzekering van pensioen;
c. "ondernemingspensioenfonds": een aan een onderneming verbonden fonds, waarin ten
bate van personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden
bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen;
d. "ondernemingsspaarfonds": een aan een onderneming verbonden fonds, waarin voor
personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden bijeengespaard met
het oog op een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging;
e. "werkgever": het hoofd van een onderneming of, zo deze een rechtspersoon is, die
rechtspersoon zelve;
f. "werknemer": ieder, die in dienst van een onderneming is;
g. "deelnemer": ieder, ten bate van wie gelden in een fonds als bedoeld onder b, c of d,
worden bijeengebracht;
h. "bijdrage": iedere onder de naam van bijdrage, spaarbijdrage, premie, spaarpremie, inleg,
contributie, koopsom, dan wel, indien de betaling in termijnen is overeengekomen,
aflossing, of onder welke andere naam ook, ineens of periodiek verschuldigde geldsom
bestemd voor de verzekering van pensioen of voor het sparen voor een uitkering bij wijze
van oudedagsverzorging;
i. "Onze Minister": Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
j. "Pensioen- & Verzekeringskamer": de Pensioen- & Verzekeringskamer, bedoeld in artikel
2, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;
k. "nabestaandenpensioen": weduwen-, weduwnaars-, partner of wezenpensioen;
Pensioen- en spaarfondsenwet
2
l. «pensioeninstelling uit een andere lidstaat»: een op basis van kapitaaldekking
gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere lidstaat
dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is
opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op
basis van een als volgt gesloten overeenkomst:
1°. individueel of collectief tussen een of meerdere werkgevers en een of meerdere
werknemers of hun respectievelijke vertegenwoordigers, of
2°. met zelfstandigen,
en de hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht;
m. «bijdragende onderneming»: een onderneming of ander lichaam, ongeacht of deze een
of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die optreden als werkgever of
zelfstandige, dan wel een combinatie daarvan, omvat of hieruit bestaat, en die aan een
pensioenfonds, beroepspensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat
bijdragen betaalt;
n. «zetel»: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is
gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat
betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn
hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die
geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die
pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft;
o. «lidstaat»: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat
van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot; geregistreerde partner;
b. echtgenoten; geregistreerde partners;
c. de man en de vrouw; de geregistreerde partners;
d. huwelijk; geregistreerd partnerschap;
e. gehuwden; als partner geregistreerden;
f. huwelijkse voorwaarden: voorwaarden van een geregistreerd partnerschap;
g. scheiding of echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan
door de dood of vermissing;
h. weduwe of weduwnaar; achtergebleven partij bij een geregistreerd partnerschap;
i. weduwen- en wedusnaarspensioen: pensioen ten behoeve van achtergebleven
geregistreerde partners.
3. Voor de toepassing van deze wet wordt:
a. met een bedrijfstak gelijkgesteld een groep van instellingen, die niet, of niet alle
ondernemingen zijn;
b. met een onderneming gelijkgesteld elke instelling van welke aard ook;
c. degene, die een vrij beroep uitoefent (zoals een advocaat, notaris, accountant,
actuaris), geacht een onderneming te drijven.
4. Waar in deze wet gesproken wordt van pensioenfonds of spaarfonds, wordt daaronder
verstaan eenfonds, als bedoeld in het eerste lid onder b en c, onderscheidenlijk onder d.
5. Een ondernemingspensioen- of spaarfonds kan aan meer dan één onderneming
verbonden zijn.
6. Een bedrijfstakpensioenfonds kan meer dan één bedrijfstak omvatten; ook kan de
werking van zodanig fonds beperkt zijn tot een deel van een bedrijfstak.
Pensioen- en spaarfondsenwet
3
7. Tenzij anders vermeld is deze wet niet van toepassing op pensioen- of spaarfondsen,
waarvoor bij een andere wet - met uitzondering van de Wet verplichte deelneming in een
bedrijfstakpensioenfonds 2000 - of bij algemene maatregel van bestuur regelingen zijn
vastgesteld.
8. Indien de onderneming, waaraan een pensioenfonds of een spaarfonds verbonden is,
ophoudt te bestaan, dan wel de verbondenheid van een pensioen- of spaarfonds aan de
onderneming anderszins wordt beëindigd, wordt dat fonds voor de toepassing van deze
wet geacht zijn karakter als ondernemingspensioen- of spaarfonds niet van rechtswege
te verliezen.
Artikel 2
1. Een werkgever, die aan personen, verbonden aan zijn onderneming, toezeggingen
omtrent pensioen doet of vóór de inwerkingtreding van dit artikel gedaan heeft, is
verplicht ter uitvoering daarvan:
a. hetzij toe te treden tot een bedrijfstakpensioenfonds;
b. hetzij aan de onderneming een ondernemingspensioenfonds te verbinden;
c. hetzij voorzieningen te treffen overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid:
d. hetzij de toezeggingen omtrent pensioen onder te brengen bij een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat, die beschikt over een daartoe verleende
vergunning, bedoeld in artikel 32r, onderdeel a, en de bevoegde autoriteiten in
kennis heeft gesteld als bedoeld in artikel 32r, onderdeel b;
een en ander met inachtneming van de bepalingen van deze wet
2. Tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, wordt een werkgever geacht aan een persoon,
als bedoeld in het vorige lid, een toezegging gedaan te hebben, indien die persoon
behoort tot een groep van personen, voor wie in de onderneming een regeling
betreffende pensioenen geldt.
3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:
a. op een toezegging, welke een werkgever doet bij of na de opzegging van de
dienstbetrekking en welke betreft de uitkering van pensioen terstond na het eindigen
van die dienstbetrekking;
b. op een toezegging, welke een werkgever doet aan werknemers, die voor de
onderneming buiten Nederland werkzaam zijn of bestemd zijn voor dadelijke
tewerkstelling buiten Nederland, behalve indien zij hun woonplaats in Nederland
hebben, onderscheidenlijk behouden;
c. op een toezegging welke een werkgever, zijnde een naamloze vennootschap of een
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, doet aan een aan zijn
onderneming verbonden persoon, die
1e. houder of indirect houder is van aandelen, welke ten minste een tiende gedeelte
van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen, en
2e. ten opzichte van de werkgever schriftelijk ermede heeft ingestemd dat de
toezegging niet overeenkomstig het eerste lid wordt uitgevoerd, zulks indien en voor
zolang aan het gestelde onder 1e wordt voldaan en de toezegging voldoet aan de
met betrekking tot dit onderdeel bij ministeriële regeling vast te stellen nadere
regels;
d. op een toezegging respectievelijk een deel van een toezegging omtrent pensioen
van een werkgever aan een persoon verbonden aan zijn onderneming op grond van
diens leeftijd van 60 jaar of ouder respectievelijk 51 tot en met 59 jaar op het tijdstip
van de toezegging. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot dit onderdeel
nadere regels gesteld.
Pensioen- en spaarfondsenwet
4
4. Voorzieningen, als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan een werkgever treffen door:
A. [Vervallen]
B. verzekeringsovereenkomsten te sluiten met een verzekeraar:
1°. die in het bezit is van de ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de ingevolge de
artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor
in Nederland;
of
2°. die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen 111,
eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116,
eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid of 118, tweede of vijfde lid, van
genoemde wet indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland
betreft.
C. er voor te zorgen, dat personen, verbonden aan zijn onderneming, daartoe door
hem geheel of ten dele in staat gesteld, zelf overeenkomsten als onder B bedoeld
sluiten.
Onze Minister stelt regelen vast met betrekking tot het geval een werkgever zijn
toezegging uitvoert of heeft uitgevoerd door het treffen van voorzieningen, bedoeld in dit
lid, onder B en C. Deze regelen moeten waarborgen, dat de positie van de betrokkenen
met inachtneming van de aard van die voorzieningen niet beter of slechter is dan bij
uitvoering van de toezegging op een van de andere wijzen voorzien in het eerste lid.
Bedingen, die in strijd zijn met die regelen, zijn nietig.
5. Een werkgever is gehouden ervoor zorg te dragen dat degene, aan wie hij de uitvoering
van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, de overeengekomen bijdragen ontvangt.
6. Indien de toezegging inhoudt dat de omvang van de werkgeversbijdrage telkens aan het
einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige periode niet langer dan een
jaar duren.
7. Indien een werkgever zich bij de toezegging de bevoegdheid tot vermindering of
beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling heeft voorbehouden, is hij
verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling te doen aan degene aan wie hij de
uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd. Hij kan dit voorbehoud
slechts maken voor het geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van dit
voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld schriftelijk mede aan degene aan wie hij
de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, alsmede aan degenen,
wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het begrip
"toezegging omtrent pensioen", bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen vrijwillige
pensioenvoorzieningen onderscheidenlijk deelnemingen in een pensioenfonds of
pensioenregeling, anders dan bedoeld in het negende en tiende lid, worden gelijkgesteld
met pensioenvoorzieningen op grond van een toezegging omtrent pensioen
onderscheidenlijk deelnemingen ter uitvoering van een toezegging omtrent pensioen.
9. Met pensioenvoorzieningen op grond van een toezegging omtrent pensioen worden
gelijkgesteld vrijwillige pensioenvoorzieningen en regelingen als bedoeld in artikel 13,
vierde lid, onderdeel a, onder 3° en 4°, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.
10. Met deelneming in een pensioenfonds ter uitvoering van een toezegging omtrent
pensioen wordt gelijkgesteld deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op grond van
de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
11. Wanneer een werkgever het voornemen heeft de toezeggingen omtrent pensioen onder
te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is artikel 27 van de Wet op
de ondernemingsraden hierop van overeenkomstige toepassing.
Pensioen- en spaarfondsenwet
5
Artikel 2a
1. Ingeval een werkgever een toezegging omtrent pensioen doet, mogen personen,
verbonden aan zijn onderneming, niet worden uitgesloten van deelneming aan de
betreffende pensioenregeling vanwege het minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam
zijn.
2. Indien als voorwaarde voor toetreding tot de pensioenregeling een minimum loongrens
wordt gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een persoon die
minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid naar het loon dat in geval van
een volledige arbeidstijd zou zijn verkregen.
3. Bij de vaststelling van aanspraken op ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en
partnerpensioen worden aan personen die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam
zijn ten minste pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de aanspraken die
in geval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.
4. Bij de vaststelling van aanspraken op invaliditeitspensioen die aan de deelneming kunnen
worden ontleend, is onderscheid op grond van het enkele feit van de omvang van de
arbeidstijd niet toegestaan.
Artikel 2b
1. Indien in een pensioenregeling wordt voorzien in een ouderdomspensioen en een
nabestaandenpensioen dat bij beëindiging van de deelneming een premievrije aanspraak
oplevert, wordt aan een deelnemer of gewezen deelnemer, ongeacht zijn burgerlijke staat,
de mogelijkheid geboden, in elk geval met ingang van de datum waarop het
ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van het nabestaandenpensioen te
kiezen voor één of meer van de volgende vormen van ouderdomspensioen:
a. een hoger ouderdomspensioen;
b. een eerder ingaand ouderdomspensioen;
c. een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het vrijwillige nabestaandenpensioen;
b. het wezenpensioen;
c. de aanspraak van de gewezen echtgenoot, bedoeld in artikel 8a, eerste en
tweede lid.
3. De collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid,
dat wordt gekozen in plaats van het nabestaandenpensioen, bedoeld in het eerste lid,
ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig aan de
collectieve actuariële waarde van dat nabestaandenpensioen.
4. Bij de keuze, bedoeld in het eerste lid is, in voorkomend geval in afwijking van artikel 8c,
tweede lid, de toestemming van de echtgenoot vereist of is de toestemming van de
partner die is aangemeld in het kader van een partnerpensioen vereist. Voor de
toepassing van dit artikellid is artikel 32ba, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot het eerste en het derde lid.
Pensioen- en spaarfondsenwet
6
Artikel 2c
1. Indien in een pensioenregeling de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid
wordt geboden in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen
voor een ander soort pensioen, anders dan bedoeld in artikel 2b, is de collectieve
actuariële waarde van dat andere pensioen ten minste gelijkwaardig aan de collectieve
actuariële waarde van het eerst genoemde pensioen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3
1. Een werkgever, die voor personen, verbonden aan zijn onderneming, de gelegenheid
opent of vóór de inwerkingtreding van dit artikel geopend heeft, tot sparen voor een
uitkering bij wijze van oudedagsverzorging, is verplicht met het oog daarop aan de
onderneming een spaarfonds te verbinden, dat beantwoordt aan de bepalingen van
deze wet.
2. Een werkgever is gehouden ervoor zorg te dragen dat het fonds de bijdragen ontvangt
welke voor de uitvoering van de spaarregeling overeengekomen zijn.
3. Indien een werkgever een zodanige regeling heeft getroffen dat de omvang van zijn
bijdrage telkens aan het einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige
periode niet langer dan een jaar duren. Indien de dienstbetrekking van een werknemer
tijdens een zodanige periode eindigt, is de bijdrage naar tijdsevenredigheid
verschuldigd.
4. Indien een werkgever zich bij de aanvang of wijziging van de spaarregeling de
bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de spaarregeling
heeft voorbehouden, is hij verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling aan het
fonds te doen. Hij kan dit voorbehoud slechts maken voor het geval van een ingrijpende
wijziging van omstandigheden. Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de
bevoegdheid op grond van dit voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld
schriftelijk aan het fonds en aan de deelnemers mede.
Artikel 3a
1. Een werkgever komt met het aan zijn onderneming verbonden fonds dan wel, indien een
voorziening overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onder B, is getroffen, met de
verzekeraar schriftelijk een regeling omtrent de betaling van de bijdragen overeen, welke
ten minste voldoet aan de voorschriften van het volgende lid. Een werkgever, die is
toegetreden tot een bedrijfstakpensioenfonds, treft eveneens een zodanige regeling met
het bedrijfstakpensioenfonds, indien en voor zover de statuten en reglementen van dit
fonds niet overeenkomstige voorschriften omtrent de betaling van de bijdragen bevatten.
2. Onverminderd artikel 9a, tweede lid, moet een werkgever binnen tien dagen na afloop
van elk kalenderkwartaal zijn eigen bijdrage in de voorziening voor elke deelnemer of,
indien een voorziening overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onder B, is getroffen,
verzekerde, berekend over dat kwartaal alsmede de bijdragen, welke hij over dat
kwartaal op het loon van de deelnemers of verzekerden heeft ingehouden, voldoen aan
het fonds, onderscheidenlijk de verzekeraar. Wordt zijn bijdrage na afloop van een
langere termijn dan een kwartaal vastgesteld, dan moet hij binnen tien dagen na afloop
van elk kwartaal het vierde gedeelte van zijn geschatte jaarbijdrage voldoen, met dien
verstande, dat hij zijn jaarbijdrage in haar geheel binnen zes maanden na afloop van het
kalenderjaar moet hebben betaald.
Pensioen- en spaarfondsenwet
7
3. Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling aan het pensioen- of spaarfonds niet
binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is
nagekomen, is ieder der bestuurders van het fonds gehouden ervoor zorg te dragen, dat
dit binnen 30 dagen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer wordt medegedeeld.
4. Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling niet binnen een maand na afloop van
de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is hij, tenzij hij toepassing heeft
gegeven aan het bepaalde in artikel 2, zevende lid, laatste volzin, verplicht daarvan
binnen drie maanden na afloop van die maand schriftelijk mededeling te doen aan
degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
Artikel 3b
Door de overgang van een onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, waarbij ten aanzien van de aan die onderneming verbonden werknemers geen
toezegging omtrent pensioen is gedaan en geen spaarregeling geldt, wordt:
a. indien de verkrijger ten aanzien van de aan zijn onderneming verbonden werknemers voor
het tijdstip van de overgang reeds een toezegging heeft gedaan, hij geacht deze tevens te
hebben gedaan ten aanzien van de in de aanhef genoemde werknemers; dan wel
b. indien ten aanzien de aan de verkrijgende onderneming verbonden werknemers voor het
tijdstip van de overgang reeds een spaarregeling van toepassing was, deze regeling tevens
van toepassing op de in de aanhef genoemde werknemers.
Artikel 4
1. Als pensioen- of spaarfonds mogen slechts werkzaam zijn rechtspersonen met volledige
rechtsbevoegdheid.
2. Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds is verplicht binnen drie maanden na oprichting
van het fonds dit te melden bij de Pensioen- & Verzekeringskamer door middel van een door
die kamer vast te stellen formulier.
3. [Vervallen]
4. Binnen de in het tweede lid genoemde termijn zendt het bestuur van een pensioen- of
spaarfonds een afschrift van de akte van oprichting, een door het bestuur gewaarmerkt
exemplaar van de reglementen, alsmede een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de
overeenkomst, waarin de regeling omtrent de betaling van de bijdragen, als bedoeld in artikel
3a, eerste lid, eerst volzin, is opgenomen, aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het
bestuur van het fonds, met uitzondering van een bedrijfstakpensioenfonds ten aanzien
waarvan met toepassing van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
2000 een verplichting tot deelneming geldt dan wel een aanvraag tot een dergelijke
verplichting in behandeling is, zendt een authentiek afschrift van de akte, houdende wijziging
van de statuten, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijzigingen van de
reglementen, en een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen van de
hiervoor bedoelde overeenkomst binnen drie maanden na de totstandkoming van die
wijzigingen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
Pensioen- en spaarfondsenwet
8
5. De statuten en reglementen van een pensioen- of spaarfonds moeten bepalingen inhouden,
beantwoordende aan de voorschriften van de artikelen 5, 6, 6a, 6b, 6c, eerste en tiende lid,
7a tot en met 10b, 17, 17a en 32b en indien van toepassing aan de voorschriften van
artikelen 2b, 2c en 32ba, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 7.
6. Een pensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioenuitkeringen en
werkzaamheden die daarmee verband houden.
Artikel 5
1. Het dagelijks beleid van een pensioen- of spaarfonds wordt bepaald door ten minste
twee personen.
2. De deskundigheid, reputatie, beroepskwalificatie en beroepservaring van de personen
die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, dient naar
het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voldoende te zijn met het oog op
de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en
overige belanghebbenden.
3. De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het beleid
van het pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, mogen de Pensioen- &
Verzekeringskamer geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de
belangen, bedoeld in het tweede lid, de betrouwbaarheid van deze personen niet
buiten twijfel staat.
4. De personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen
richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het fonds
betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zorgen
ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen
voelen.
5. Het bestuur van het fonds brengt elke wijziging in de samenstelling van de personen
die het beleid van het fonds bepalen of mede bepalen vooraf ter kennis aan de
Pensioen- & Verzekeringskamer.
6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid word niet doorgevoerd indien de Pensioen- &
Verzekeringskamer binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de
Pensioen- & Verzekeringskamer om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht,
binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het bestuur van
het fonds bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
7. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, bedoeld in het derde lid, stelt
het bestuur van het fonds de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
8. De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt beleidregels vast met betrekking tot de
toepassing van dit artikel.
9. De Pensioen- & Verzekeringskamer verstrekt aan een autoriteit die ingevolge de Wet
toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht beleggingsinstellingen onderscheidenlijk
de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast is met het toezicht op kredietinstellingen,
beleggingsinstellingen onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en
vermogensbeheerders de gegevens of inlichtingen die zij verkregen heeft bij de
vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben
op de deskundigheid van personen als bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk de
voornemens, de handelingen of de antecedenten van personen als bedoeld in het
derde lid, voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat deze
gegevens of inlichtingen van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat
door die andere autoriteit wordt uitgeoefend.
Pensioen- en spaarfondsenwet
9
Artikel 5a.
1. Een pensioenfonds en een spaarfonds beschikken over een gedragscode die voor
bestuurders en medewerkers van het fonds voorschriften geeft ter voorkoming van
belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds
aanwezige informatie of zaken.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de inhoud
van deze gedragscode.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan gegevens of inlichtingen verkregen bij de
vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak verstrekken aan de
autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zijn belast met het
toezicht op het effectenverkeer, tenzij:
a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende
bepaald is;
b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het
toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op
die markten werkzaam zijn;
c. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is
gewaarborgd;
d. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou
kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
e. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden
gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
Pensioen- en spaarfondsenwet
10
Artikel 6
1. In het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds moeten de vertegenwoordigers van
werkgevers- en werknemersvakverenigingen in de betrokken bedrijfstak in gelijken
getale zitting hebben.
2. In het bestuur van een ondernemingspensioenfonds of van een spaarfonds moeten de
vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers ten minste
evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van de werkgever.
3. Indien de statuten of reglementen van een fonds voorzien in stemgerechtigde
vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan werknemers- of
werkgeversvakverenigingen binnen de betrokken bedrijfstak onderscheidenlijk in het
fonds deelnemende werknemers of de werkgever, worden die vertegenwoordigers
voor de toepassing van het eerste onderscheidenlijk tweede lid gelijkgesteld met
vertegenwoordigers van werknemersvakverenigingen onderscheidenlijk
vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers.
4. Ieder der bestuurders van een pensioenfonds of van een spaarfonds is bevoegd een
deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten
minste één vierde der bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering
door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 6a
1. Het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds is verplicht over te gaan tot het instellen van
een deelnemersraad indien dit wordt verzocht door één of meer verenigingen die samen
binnen het fonds tenminste een ledental hebben van 5% van het totale aantal van de in het
fonds deelnemende werknemers en de gewezen deelnemers en hun pensioengerechtigde
nagelaten betrekkingen. In de deelnemersraad zijn de in het fonds deelnemende
werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen
vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast te stellen criteria
kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met
premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. In
geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een
fonds, kunnen slechts kandidaten worden voorgedragen door verenigingen, die elk
afzonderlijk ten minste 1% van het aantal belanghebbenden, dan wel, indien dat aantal meer
is dan 25 000, ten minste 250 belanghebbenden tot lid hebben; voor zover geen verkiezing
door de belanghebbenden plaatsvindt, moeten verenigingen, die voldoen aan deze criteria,
evenredig aan hun ledentallen binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad;
een en ander onverminderd de tweede zin. Het in de vierde zin bedoelde percentage en
minimumaantal worden in de statuten en reglementen van een fonds niet hoger vastgesteld.
Pensioen- en spaarfondsenwet
11
2. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds is verplicht over te gaan tot het instellen
van een deelnemersraad indien dit wordt verzocht door ten minste 5% van de personen die
behoren tot de in het fonds deelnemende werknemers en de gewezen deelnemers en hun
pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen. In de deelnemersraad moeten de in het fonds
deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge
getalsverhoudingen zijn vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast
te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen
deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad
zitting hebben. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de
belanghebbenden bij een fonds, kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen
en door individuele belanghebbenden; in geval geen verkiezing door de belanghebbenden
plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, moeten deze verenigingen
evenredig aan hun ledentallen binnen hun geleding binnen het fonds zijn vertegenwoordigd
in de deelnemersraad, onverminderd de tweede zin.
3. De artikelen 6b, 6c, 6d en 6e zijn van overeenkomstige toepassing op een deelnemersraad,
die krachtens de statuten en reglementen van een fonds is ingesteld anders dan met
toepassing van het eerste en tweede lid, mits
a. is voldaan aan de tweede zin van het eerste onderscheidenlijk tweede lid; en
b. in geval van een bedrijfstakpensioenfonds tevens is voldaan aan de vierde en vijfde zin
van het eerste lid en aan het vierde lid.
4. Een vereniging als bedoeld in het eerste en tweede lid moet volledige rechtsbevoegdheid
bezitten; haar statutair doel moet mede omvatten het behartigen van de belangen van haar
leden als belanghebbenden bij een fonds.
5. Onze Minister kan verenigingen aanwijzen op wie het eerste lid, vierde volzin, en het vierde
lid, voor een bij die aanwijzing te bepalen periode niet van toepassing zijn.
Artikel 6b
1. De deelnemersraad adviseert het fonds desgevraagd of uit eigen beweging over
aangelegenheden die het fonds betreffen. De deelnemersraad wordt in ieder geval in de
gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door een daartoe bevoegd orgaan van
het fonds voorgenomen besluit tot:
a. het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b. wijziging van de statuten en reglementen van het fonds;
c. vaststelling van het jaarverslag, de begroting en de bescheiden bedoeld in de artikelen
9c en 10b voorzover voor het fonds van toepassing;
d. wijziging van de hoogte van ingegane pensioenen indien toepassing wordt gegeven
aan het gestelde in artikel 7, eerste lid, onderdeel i;
e. het verlenen van toeslagen hoe ook genaamd of het aanbrengen van wijziging daarin
voorzover die besluiten niet reeds onder onderdeel b vallen of verband houden met een
toezegging neergelegd in een statutaire of reglementaire bepaling van het fonds;
f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds;
g. liquidatie van het fonds.
Pensioen- en spaarfondsenwet
12
2. Het advies van de deelnemersraad moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het
van wezenlijke invloed kan zijn op de in het eerste lid bedoelde besluiten. Bij het vragen
van advies wordt aan de deelnemersraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen
voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de
belanghebbenden bij het fonds zal hebben.
3. Het bestuur van het fonds en de deelnemersraad komen tenminste tweemaal per
kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de
aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of de deelnemersraad
overleg wenselijk acht.
4. Het bestuur van het fonds is verplicht desgevraagd aan de deelnemersraad tijdig alle
inlichtingen en gegevens te verstrekken, die deze voor de vervulling van zijn taak
redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
Artikel 6c
1. Het bevoegde orgaan van het fonds deelt de deelnemersraad zo spoedig mogelijk
schriftelijk mee of het een ontvangen advies inzake de in artikel 6b, eerste lid, bedoelde
aangelegenheden niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van
het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.
2. De deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam
beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel
6b, eerste lid, eerste zin, of een besluit als bedoeld in de tweede zin van dat artikellid,
hetzij wanneer de deelnemersraad met betrekking tot dat besluit, in strijd met artikel 6b,
eerste lid, tweede zin, niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen,
hetzij wanneer dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de
deelnemersraad, hetzij wanneer feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die,
waren zij aan de deelnemersraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn
advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het
is uitgebracht.
3. Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat de
deelnemersraad van het besluit in kennis is gesteld. Het bevoegde orgaan van het fonds
wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld. Het verzoek is niet-ontvankelijk, indien
met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de Pensioen-
& Verzekeringskamer.
4. Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld terzake dat het bevoegde orgaan van het
fonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had
kunnen komen.
5. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te
beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het fonds werkzame
personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij,
indien de deelnemersraad daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende
voorzieningen treffen:
a. het opleggen van de verplichting aan het bevoegde orgaan van het fonds om het besluit
geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit
ongedaan te maken;
b. het opleggen van een verbod aan het bevoegde orgaan van het fonds om handelingen
te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
Pensioen- en spaarfondsenwet
13
6. Het bevoegde orgaan moet aan de getroffen voorziening voldoen; een voorziening kan
door derden verworven rechten echter niet aantasten.
7. De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van
voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen
daar om verzoeken, dan wel indien het bevoegde orgaan van het fonds op zich neemt het
besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen
van het besluit ongedaan te maken.
8. Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld,
voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het vijfde lid en het zesde lid zijn van
overeenkomstige toepassing.
9. Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie
open.
10. De kosten van het voeren van rechtsgedingen door de deelnemersraad komen ten laste
van het fonds, indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van
de deelnemersraad en het fonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In
rechtsgedingen tussen het fonds en de deelnemersraad kan de deelnemersraad niet in de
proceskosten worden veroordeeld.
Artikel 6ca
1. Een geleding binnen de deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof
te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit als bedoeld in artikel 6b , eerste lid,
onderdeel f of g, van het bevoegde orgaan van het fonds, wanneer dat besluit niet in
overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad.
2. Artikel 6c , derde tot en met tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6d
1. Indien binnen de in artikel 6c, derde lid, bedoelde termijn geen beroep bij de
ondernemingskamer is ingesteld, kan de deelnemersraad of een gedeelte van ten minste
10% van de leden van de deelnemersraad een klacht indienen bij de Pensioen- &
Verzekeringskamer op grond van het oordeel dat het bevoegde orgaan van het fonds bij
een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, de belangen van
belanghebbenden niet op evenwichtige wijze behartigt. De klacht wordt binnen acht weken
na afloop van die termijn ingediend volgens door de Pensioen- & Verzekeringskamer te
stellen regels. Die regels, welke de goedkeuring behoeven van Onze Minister, worden in
de Staatscourant bekend gemaakt. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens
strijd met het recht of het algemeen belang.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer geeft zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen
twaalf weken na dagtekening van de klacht, een oordeel. Zij stelt het bevoegde orgaan
van het fonds en de deelnemersraad hiervan onverwijld in kennis.
3. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond heeft
verklaard, is het bevoegde orgaan van het fonds verplicht om binnen twaalf weken na
dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, zijn zienswijze terzake aan
de Pensioen- & Verzekeringskamer te berichten.
Pensioen- en spaarfondsenwet
14
Artikel 6e
Door middel van een besluit van het bestuur van het fonds kunnen aan de deelnemersraad
verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend. Een zodanig besluit
wordt schriftelijk vastgelegd en behoeft de instemming van de deelnemersraad.
Artikel 7
1. In de statuten en reglementen van een pensioenfonds en van een spaarfonds worden
bepalingen opgenomen betreffende:
a. de bestemming van het fonds;
b. het beheer van het fonds;
c. de soorten van deelnemers;
d. de inkomsten van het fonds;
e. de belegging van de gelden;
f. de aanspraken, welke de deelneming geeft, en het systeem van financiering van deze
aanspraken;
g. de wijze, waarop de bestuursleden en - indien krachtens het eerste of tweede lid van
artikel 6a de verplichting tot instelling van een deelnemersraad bestaat - de leden van
de deelnemersraad worden aangewezen onderscheidenlijk gekozen;
h. de gevallen, waarvoor de werkgever zich de bevoegdheid tot vermindering of
beëindiging van zijn bijdrage heeft voorbehouden;
i. de wijziging van de statuten en reglementen, met name ook wat betreft wijziging van
de rechten en verplichtingen van de deelnemers, gewezen deelnemers en overige
belanghebbenden in gevallen, waarin de financiële toestand van het fonds daartoe
aanleiding geeft;
j. de liquidatie van het fonds, met name ook wat betreft de verplichtingen van de
liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het fonds.
2. In de reglementen van een pensioenfonds en van een spaarfonds wordt tevens de datum
van hun inwerkingtreding vermeld en, ingeval van wijziging van die reglementen, de datum
van inwerkingtreding van de wijziging.
3. De statuten en reglementen van een bedrijfstakpensioenfonds moeten bovendien een
omschrijving bevatten van de bedrijfstak of de bedrijfstakken, of het deel van de bedrijfstak
waarvoor het fonds geldt.
4. Het is niet toegestaan in de statuten en reglementen van een pensioenfonds bepalingen
op te nemen die het bestuurslidmaatschap onmogelijk maken op grond van de
hoedanigheid van gewezen deelnemer of op grond van het bereikt hebben van een
bepaalde leeftijd.
Artikel 7a
De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap
ten minste evenredig in de tijd plaats
Pensioen- en spaarfondsenwet
15
Artikel 8
1. Degene, die aan een pensioenfonds heeft deelgenomen, verkrijgt, tenzij het bepaalde in
het achtste lid toepassing vindt, bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door
overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een voor hem premievrije
aanspraak op ouderdomspensioen en weduwen- of weduwnaarspensioen dan wel
partnerpensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
2. De gewezen deelnemer verkrijgt bij beëindiging van de deelneming ten minste een
premievrije aanspraak op een evenredig ouderdomspensioen. Daaronder wordt verstaan
het verschil tussen het ouderdomspensioen dat de gewezen deelnemer zou hebben
gekregen als hij zou hebben deelgenomen tot de pensioengerechtigde leeftijd en het
ouderdomspensioen dat hij zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen vanaf
het tijdstip waarop zijn deelneming eindigde tot de pensioengerechtigde leeftijd. Bij de
berekening bedoeld in de vorige volzin wordt, voor wat betreft de gegevens die voor de
vaststelling van de pensioenaanspraken van belang zijn, uitgegaan van die gegevens,
zoals deze gelden op het tijdstip waarop de deelneming is geëindigd.
3. Indien een weduwen- of weduwnaarspensioen respectievelijk een partnerpensioen is
toegezegd, verkrijgt de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming ten
behoeve van zijn echtgenoot respectievelijk zijn partner een door het pensioenfonds naar
redelijkheid vast te stellen premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen
respectievelijk partnerpensioen.
4. Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming
een opgave bevattende de hoogte van de premievrije aanspraken als bedoeld in het
tweede en derde lid.
5. Indien een instelling of persoon op ingegane ouderdomspensioenen van personen die tot
de ingang van hun pensioen aan de regeling van het pensioenfonds hebben deelgenomen
toeslagen, hoe ook genaamd, verleent, heeft de gewezen deelnemer die aan dezelfde
regeling van dat fonds heeft deelgenomen er jegens die instelling of persoon recht op dat
hem op zijn ingegaan ouderdomspensioen overeenkomstige toeslagen worden verleend
met inachtneming van dezelfde uitgangspunten. Op de overeenkomstige toeslagen
kunnen in mindering worden gebracht toeslagen op zijn ingegaan ouderdomspensioen
welke de gewezen deelnemer over hetzelfde tijdvak uit andere hoofde ontvangt. Een
overeenkomstig recht op gelijke behandeling heeft zijn weduwe of weduwnaar voor wat
betreft toeslagen op weduwen- of weduwnaarspensioen.
De partner van een gewezen deelnemer na diens overlijden heeft eveneens een
overeenkomstig recht op gelijke behandeling voor wat betreft toeslagen op zijn
partnerpensioen.
6. Indien een instelling of persoon op ingegane ouderdomspensioenen van personen die tot
de ingang van hun pensioen aan de regeling van het pensioenfonds hebben deelgenomen
toeslagen, hoe ook genaamd, verleent, heeft de gewezen deelnemer die aan dezelfde
regeling van dat fonds heeft deelgenomen er jegens die instelling of persoon recht op dat
hem op zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen overeenkomstige toeslagen
worden verleend met inachtneming van dezelfde uitgangspunten. Op de overeenkomstige
toeslagen kunnen in mindering worden gebracht toeslagen op zijn premievrije aanspraak
op ouderdomspensioen welke de gewezen deelnemer over hetzelfde tijdvak uit andere
hoofde ontvangt. Een overeenkomstig recht op gelijke behandeling heeft de gewezen
deelnemer voor wat betreft toeslagen op zijn premievrije aanspraak op weduwen- of
weduwnaarspensioen. De gewezen deelnemer heeft eveneens een overeenkomstig recht
op gelijke behandeling voor wat betreft toeslagen op zijn premievrije aanspraak op
partnerpensioen.
7. Onze Minister kan aangeven wat voor de toepassing van het vijfde en zesde lid onder
gewezen deelnemer en onder toeslagen wordt verstaan.
Pensioen- en spaarfondsenwet
16
8. De statuten en reglementen van een pensioenfonds kunnen bepalen dat degene die
gedurende een tijdvak korter dan een jaar heeft deelgenomen aan een regeling inzake
ouderdomspensioen van dat fonds, tenzij hij elders verworven pensioenaanspraken bij het
fonds heeft ingebracht, bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of
het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een uitkering ontvangt die ten minste
gelijk is aan de door hem voor ouderdomspensioen betaalde bijdragen.
9. De statuten en reglementen van een pensioenfonds kunnen in plaats van het in het
achtste lid bedoelde tijdstip, waarop de deelneming eindigt, een later tijdstip van uitkering
noemen, doch niet later dan twee jaren na het eindigen van die deelneming, noch later
dan het tijdstip waarop de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt.
10. Indien de pensioenregeling van een pensioenfonds kan worden beschouwd als alleen te
worden bepaald door de door de werkgever of de deelnemer beschikbaar gestelde
premies of bijdragen, is het tweede lid niet van toepassing en geldt dat de gewezen
deelnemer bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op
ouderdomspensioen verkrijgt op de voet van de tot dan door hem en voor hem betaalde
en uit hoofde van artikel 2, zesde lid, nog verschuldigde bijdragen naarmate de voor
pensioeningang vereiste duur van deelneming is verstreken.
Artikel 8a
1. Indien het huwelijk van een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na
scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen echtgenoot een zodanige premievrije
aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen, als de deelnemer ten behoeve van die
gewezen echtgenoot zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of
van de ontbinding van het huwelijk zijn deelneming zou zijn geëindigd anders dan door
overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2. Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding
na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen echtgenoot een zodanige premievrije
aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen, als de gewezen deelnemer ten
behoeve van die gewezen echtgenoot heeft verkregen bij het eindigen van zijn
deelneming.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid vindt geen toepassing, indien de man en de
vrouw bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het
oog op de scheiding anders overeenkomen.
De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het
fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te
dekken.
4. Het fonds verstrekt aan de gewezen echtgenoot van de deelnemer of gewezen deelnemer
een bewijs van diens aanspraak.
Artikel 8b
1. Degene, die aan een spaarfonds heeft deelgenomen, ontvangt, tenzij het bepaalde in het
tweede lid toepassing vindt, bij het eindigen van zijn deelneming of op een in de statuten
of reglementen van het fonds aangegeven later tijdstip een uitkering op de voet van de
door en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 3, derde lid, nog verschuldigde
bijdragen.
2. De statuten en reglementen van een spaarfonds kunnen bepalen dat degene, die korter
dan een jaar aan het fonds heeft deelgenomen, bij het eindigen van zijn deelneming een
uitkering ontvangt ten minste gelijk aan de door hem betaalde bijdragen.
Pensioen- en spaarfondsenwet
17
3. De statuten en reglementen van een spaarfonds kunnen in plaats van het in het tweede lid
bedoelde tijdstip, waarop de deelneming eindigt, een later tijdstip van uitkering noemen,
doch niet later dan twee jaren na het eindigen van de deelneming.
Artikel 8c
1. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan
zonder toestemming van diens echtgenoot niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of
gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders
dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens deze wet, tenzij de echtgenoten het recht op
pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Stb.
1994, 342) hebben uitgesloten.
2. De aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen ten behoeve van de echtgenoot van
een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die echtgenoot niet
bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de
werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens deze
wet.
3. Elk beding, strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid, is nietig.
Artikel 9
1. De voor pensioenen bestemde gelden van een pensioenfonds moeten, tenzij artikel 10
toepassing vindt, worden aangewend tot het overdragen of het herverzekeren van het uit
de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten
van verzekering met een verzekeraar:
a. die in het bezit is van de ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de ingevolge de
artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in
Nederland; of
b. die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen 111, eerste lid,
onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid,
onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van genoemde wet
indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft.
2. Ingeval het bepaalde in het eerste lid toepassing vindt of voor de inwerkingtreding van
deze bepaling heeft gevonden, zijn de regelen, welke krachtens artikel 2, vierde lid, zijn
vastgesteld voor het geval dat een werkgever verzekeringsovereenkomsten sluit als daar
bedoeld, van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover een rechthebbende, niet
zijnde een deelnemer, aanspraak op pensioen heeft jegens de verzekeraar, bedoeld in het
eerste lid. Voor de toepassing van de regelen bedoeld in de vorige volzin wordt als
verzekeringnemer aangemerkt het pensioenfonds dan wel, indien het fonds zijn rechten
als verzekeringnemer aan de rechthebbende op het pensioen heeft overgedragen, deze
rechthebbende.
Artikel 9a
1. De aanspraak, bedoeld in artikel 8, tweede lid, dient voor de deelnemer in elk geval
steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging
van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan
op grond van bijzondere omstandigheden een langere termijn, van ten hoogste dertien
weken, toestaan voor financiering als bedoeld in dit lid.
Pensioen- en spaarfondsenwet
18
2. Een pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot
het geheel van uit de statuten en reglementen voortvloeiende pensioenverplichtingen en
beschikt te allen tijde over voldoende en passende activa om deze technische
voorzieningen te dekken. De technische voorzieningen worden elk jaar berekend. De
berekening wordt uitgevoerd en gewaarmerkt door een actuaris op grond van met het bij
of krachtens deze wet bepaalde overeenstemmende actuariële methoden en met
inachtneming van de volgende beginselen:
a. het minimumbedrag van de technische voorzieningen wordt berekend aan de
hand van een voldoende prudente actuariële waardering, rekening houdend met
alle verplichtingen inzake uitkeringen en inzake bijdragen, overeenkomstig de
door het fonds uitgevoerde pensioenregeling. Het minimumbedrag moet
voldoende zijn om te waarborgen dat de uitbetaling van reeds verschuldigde
pensioenen aan de pensioengerechtigden, kan worden voortgezet, en om de
verplichtingen te weerspiegelen die voortvloeien uit de opgebouwde
pensioenrechten van de deelnemers. De economische en actuariële hypothesen
die voor de waardering van de passiva worden gehanteerd, worden eveneens op
prudente wijze bepaald, waarbij een redelijke marge voor negatieve afwijkingen
in acht wordt genomen, indien van toepassing;
b. de toegepaste maximale rentepercentages worden op prudente wijze bepaald.
Bij de bepaling van deze prudente rentepercentages wordt rekening gehouden
met:
1°. het rendement van de overeenkomstige activa die door het pensioenfonds
worden beheerd en met de toekomstige beleggingsopbrengsten, of
2°. marktrendementen van kwalitatief hoogwaardige of staatsobligaties;
c. de voor de berekening van de technische voorzieningen gebruikte tabellen
inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden
gebaseerd op prudente beginselen, rekening houdend met de hoofdkenmerken
van de deelnemersgroep en de pensioenregelingen, in het bijzonder de
verwachte veranderingen in de relevante risico's;
d. de methode en de grondslag van de berekening van de technische
voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen
daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van een verandering van de juridische,
demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten
grondslag liggen.
3. Een pensioenfonds dat niet volledig het risico, bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft
overgedragen of herverzekerd houdt, naast de technische voorzieningen, permanent bij
wijze van buffer een eigen vermogen aan dat:
a. in overeenstemming is met het soort risico en de aard van het eigen vermogen
met betrekking tot het geheel van de uit de statuten en reglementen
voortvloeiende pensioenverplichtingen;
b. vrij is van alle voorzienbare verplichtingen; en
c. dient als veiligheidskapitaal om verschillen op te vangen tussen de verwachte en
daadwerkelijke uitgaven en winsten.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de berekening van het
minimumbedrag van het eigen vermogen, bedoeld in het derde lid, overeenkomstig de
artikelen 27 en 28 van richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L
345/24).
Pensioen- en spaarfondsenwet
19
Artikel 9aa
1. Een pensioenfonds kan, indien het fonds geen bijdragen ontvangt van een bijdragende
onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland, in afwijking van artikel 9a,
tweede lid, gedurende een korte periode over onvoldoende activa beschikken, mits het fonds
beschikt over een daartoe opgesteld en door de Pensioen- & Verzekeringskamer
goedgekeurd herstelplan.
2. Wanneer een pensioenfonds niet meer over voldoende activa beschikt, dient het een
concreet en haalbaar herstelplan in om tijdig de activa, die noodzakelijk zijn om de
technische voorzieningen volledig te dekken, te herstellen. Het herstelplan houdt rekening
met de gehele, specifieke situatie van het fonds.
3. Wanneer een pensioenregeling tijdens de periode, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt
beëindigd, stelt het pensioenfonds de Pensioen- & Verzekeringskamer hiervan op de hoogte
en stelt het fonds een procedure vast om de op de beëindigde pensioenregeling betrekking
hebbende activa en passiva aan een ander pensioenfonds, verzekeraar of pensioeninstelling
uit een andere lidstaat over te dragen, welke procedure ter kennis van de Pensioen- &
Verzekeringskamer wordt gebracht.
4. Het pensioenfonds stelt, wanneer het derde lid van toepassing is, een algemeen overzicht
van de procedure, bedoeld in het derde lid, beschikbaar voor de deelnemers, gewezen
deelnemers, hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen of de vertegenwoordigers van
de genoemde personen in overeenstemming met het vertrouwelijkheidsbeginsel.
Artikel 9b
1. Belegging van de daartoe beschikbare gelden van een spaarfonds moet op solide wijze
geschieden.
2. Vorderingen van een spaarfonds op de werkgever, alsmede belegging in aandelen in diens
onderneming zijn toegelaten tot een bedrag gelijk aan het twintigste deel van de bezittingen
van het fonds, vermeerderd met een bedrag gelijk aan de vrije reserve van dat fonds. Het
bedrag van deze vorderingen en aandelen mag evenwel het tiende deel van de bezittingen
van het fonds niet overschrijden.
3. Het tweede lid is tot 23 september 2010 van overeenkomstige toepassing op een
pensioenfonds of beroepspensioenfonds, tenzij het fonds bijdragen ontvangt van
ondernemingen die zetel hebben in een andere lidstaat dan Nederland, in welk geval artikel
9ba, eerste lid, onderdeel f, van toepassing is.
Artikel 9ba
1. Een pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent
person-regel en met name met de volgende voorschriften:
a. de activa worden belegd in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers,
gepensioneerden en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen;
b. de activa worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de
liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Activa
die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden
voorts belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte
toekomstige pensioenuitkeringen;
Pensioen- en spaarfondsenwet
20
c. de activa worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen
in niet tot de handel op een gereglementeerde financiële markt toegelaten activa,
worden tot een prudent niveau beperkt;
d. beleggingen in derivaten zijn toegestaan voorzover deze bijdragen tot een
vermindering van het beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer
vergemakkelijken. Dergelijke beleggingen worden op een prudente basis
gewaardeerd, met inachtneming van de onderliggende activa, en worden mede in
aanmerking genomen bij de waardering van de activa van het fonds. Het
pensioenfonds vermijdt voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en
dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen;
e. de activa worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige
afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde activa, of een bepaalde emittent of
groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden
vermeden. Beleggingen in activa, uitgegeven door dezelfde emittent of door
emittenten die tot dezelfde groep behoren, mogen het pensioenfonds niet
blootstellen aan bovenmatige risicoconcentratie;
f. beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van
de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep
behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de
bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille.
Wanneer een groep van ondernemingen aan het pensioenfonds bijdragen betaalt,
geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent, waarbij
rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie.
2. Het eerste lid, onderdelen e en f, is niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.
3. Het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing tot 23 september 2010, tenzij het
pensioenfonds bijdragen ontvangt van ondernemingen die zetel hebben in een andere
lidstaat dan Nederland.
4. Het is een pensioenfonds verboden leningen aan te gaan of namens derde partijen als
garant op te treden, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen.
Artikel 9c
1. Het pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval
een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het
bepaalde in het tweede en het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9a, 9aa, 9b, 9ba en 9d.
Het spaarfonds stelt een bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is
opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij en
krachtens de artikelen 9b en 9d.
2. Een pensioenfonds beschikt over goede administratieve en boekhoudkundige procedures en
adequate interne controlemechanismen.
3. In de actuariële en bedrijfstechnische nota wordt een verklaring inzake beleggingsbeginselen
opgenomen welke verklaring ten minste onderwerpen omvat als toegepaste
wegingsmethoden voor beleggingsrisico’s, de risicobeheersprocedures en de strategische
allocatie van activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenverplichtingen.
Deze verklaring wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging
van het beleggingsbeleid herzien.
4. Het bestuur van het fonds legt de in het eerste lid bedoelde nota alsmede iedere wijziging
daarvan onverwijld over aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
Pensioen- en spaarfondsenwet
21
5. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de tijdstippen en de
wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het vierde lid.
Artikel 9d
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking
tot de artikelen 9a, 9aa, 9b en 9c. Daarbij kan worden bepaald dat in geval van overdracht of
herverzekering als bedoeld in artikel 9, artikel 9c en die regels, met uitzondering van artikel 9c,
derde lid, niet van toepassing zijn dan wel anderszins daarvan mag worden afgeweken.
Artikel 10
1. Indien een pensioenfonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota als
bedoeld in artikel 9c, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de
artikelen 9a tot en met 9d en bovendien aan de eisen die op grond van het tweede lid
worden gesteld, behoeft overdracht of herverzekering van het risico, bedoeld in artikel 9,
eerste of tweede lid, niet plaats te hebben.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de eisen waaraan de financiële opzet in relatie tot het draagvlak van een
pensioenfonds moet voldoen teneinde de nakoming van de uit de pensioenregeling
voortvloeiende verplichtingen op zodanige wijze te waarborgen dat toepassing kan worden
gegeven aan het eerste lid. Deze regels kunnen verschillend worden gesteld voor
verschillende categorieën van verzekerde risico’s van pensioenfondsen.
3. Zodra het fonds verplichtingen heeft ten aanzien waarvan artikel 9, eerste of tweede lid,
geen toepassing heeft gevonden doet het bestuur van het fonds daarvan onverwijld
mededeling aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het bepaalde bij en krachtens artikel
9c, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstig toepassing.
Artikel 10a
1. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de
deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, gaat een
pensioenfonds binnen de daarvoor door de Pensioen- & Verzekeringskamer gestelde
termijn over tot het overdragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen
voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een
verzekeraar als bedoeld in artikel 9.
2. Een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, achtste lid informeert de
Pensioen- & Verzekeringskamer direct zodra het ondernemingspensioenfonds weet of
redelijkerwijs kan voorzien dat de verbondenheid aan de onderneming zal eindigen.
3. Het ondernemingspensioenfonds, bedoeld in artikel 1 achtste lid, gaat binnen zes
maanden na het eindigen van de verbondenheid over tot:
a. het overdragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen
voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een
verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid,
b. of het onderbrengen van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico bij
een bedrijfstakpensioenfonds waarvan de werkingssfeer betrekking heeft op de
activiteiten van de onderneming.
Pensioen- en spaarfondsenwet
22
4. De in het derde lid opgenomen verplichting van het ondernemingspensioenfonds geldt niet
zolang ten genoegen van de Pensioen- & Verzekeringskamer door het
ondernemingspensioenfonds wordt aangetoond dat herverzekering, overdracht of
onderbrenging niet noodzakelijk is omdat het ondernemingspensioenfons kan voldoen aan
de voorwaarden in aanvulling op de bij of krachtens de wet geldende eisen die de
Pensioen-& Verzekeringskamer stelt met betrekking tot:
a. de actuariële en bedrijfstechnische opzet en
b. de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur.
Artikel 10b
1. Het boekjaar van een pensioenfonds of een spaarfonds loopt van 1 januari tot en met 31
december.
2. Het bestuur van een pensioenfonds of een spaarfonds legt aan de Pensioen- &
Verzekeringskamer jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een
jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens over het verstreken boekjaar over,
waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven wordt en
waaruit ten genoegen van die kamer blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en
krachtens deze wet en dat de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers,
gewezen deelnemers en overige belanghebbenden voldoende gewaarborgd geacht
kunnen worden. In de jaarrekening en het jaarverslag wordt rekening gehouden met
iedere door het fonds uitgevoerde pensioenregeling.
3. Het bestuur van een fonds ten aanzien waarvan artikel 10 toepassing vindt legt aan de
Pensioen- & Verzekeringskamer bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van
het boekjaar een actuarieel verslag betreffende het fonds over, voorzien van de verklaring
van een actuaris.
4. De jaarrekening moet zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid,
ondertekend door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek.
5. De accountant, bedoeld in het vierde lid, is verplicht desgevraagd aan de Pensioen- &
Verzekeringskamer inzicht te bieden in zijn controlewerkzaamheden alsmede haar alle
overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn
voor de vervulling van de haar bij of krachtens deze wet. De Pensioen- &
Verzekeringskamer stelt het bestuur van het fonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij
het verstrekken van inlichtingen door de accountant.
6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de actuaris, bedoeld in
het derde lid.
7. [Vervallen]
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze waarop wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste
tot en met het zesde lid. Daarbij kunnen regels worden gesteld omtrent het in bepaalde
gevallen meermalen per jaar overleggen van gegevens of verklaringen als bedoeld in dit
artikel.
9. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de wijze van
overlegging van de in dit artikel bedoelde bescheiden.
10. Indien de accountant naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer niet of niet
meer de nodige waarborgen biedt dat deze de toevertrouwde taak met betrekking tot het
fonds naar behoren zal vervullen, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer bepalen dat hij
niet bevoegd is de verklaring, bedoeld in het vierde lid, met betrekking tot dat fonds af te
leggen.
Pensioen- en spaarfondsenwet
23
Artikel 11
1. De accountant, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, meldt de Pensioen- & Verzekeringskamer
zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn
werkzaamheden als bedoeld in die bepaling kennis heeft gekregen en die:
a. in strijd is met de bij of krachtens deze wet geldende eisen en verplichtingen;
b. de nakoming van de door het fonds aangegane verplichtingen bedreigt; of
c. leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het
maken van voorbehouden.
2. Gelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, rust op de actuaris,
bedoeld in artikel 10b, derde lid.
3. De accountant, onderscheidenlijk de actuaris die op grond van dit artikel tot een melding
aan de Pensioen- & Verzekeringskamer is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade
die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt dat, gelet op alle feiten en
omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.
Artikel 12
1. Tot het samenstellen van de in artikel 10b, derde lid, bedoelde bescheiden, alsmede tot
het verrichten van andere tot de normale beroepsbezigheden van actuarissen behorende
werkzaamheden ten behoeve van een pensioenfonds of een spaarfonds is tegenover de
Pensioen- & Verzekeringskamer niet bevoegd degene, tegen wiens aanwijzing of
handhaving bij het fonds de Pensioen- & Verzekeringskamer bedenkingen heeft geuit.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan tegen de aanwijzing of handhaving van een
actuaris slechts bedenkingen uiten, indien de betrokkene, naar haar oordeel, niet of niet
meer de nodige waarborgen biedt, dat hij de hem toevertrouwde taak naar behoren zal
vervullen.
Artikelen 13 t/m 16
[Vervallen per 01-01-2000]
Artikel 17
1. Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds zorgt dat de deelnemers bij toetreding
schriftelijk op de hoogte gesteld worden van de inhoud van de geldende statuten en
reglementen van het fonds. Jaarlijks worden de deelnemers schriftelijk van de wijzigingen
daarin door het bestuur op de hoogte gesteld.
2. Jaarlijks verstrekt het bestuur van een pensioenfonds ten behoeve van de deelnemer een
opgave van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de
aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van
pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001
en de daarop berustende bepalingen. Het eerste jaar waarover de opgave van de
waardeaangroei van de pensioenaanspraken als bedoeld in de eerste volzin wordt
verstrekt is 2001.
3. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds of spaarfonds zorgt dat de deelnemers
in het bezit gesteld worden van een afschrift van de mededeling die de werkgever
overeenkomstig artikel 2, zevende lid, eerste volzin, of artikel 3, vierde lid, eerste volzin,
aan het fonds heeft gedaan.
Pensioen- en spaarfondsenwet
24
4. Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds stelt de belanghebbenden in staat
desgewenst van de geldende statuten en reglementen kennis te nemen.
5. Het bestuur van het pensioenfonds verstrekt op verzoek van de deelnemer een opgave
van de over de jaren 1994 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van
pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001
en de daarop berustende bepalingen.
6. Het bestuur van een pensioenfonds, spaarfonds of verzekeraar verstrekt eenmalig aan de
deelnemers, en aan de gewezen deelnemers eenmalig op verzoek, een opgave van de
premievrije waarde op 1 januari 2006 van de aanspraken, opgebouwd ten behoeve van
een pensioenuitkering in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelnemer of
gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het
bepaalde in het zesde lid, de wijze waarop de premievrije waarde wordt berekend en het
tijdvak waarbinnen de eenmalige opgave wordt verstrekt.
8. Het bestuur van een pensioenfonds, spaarfonds, beroepspensioenfonds of verzekeraar
administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Bij algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de perioden die in aanmerking komen
als deelnemingsjaren.
Artikel 17a
Onverminderd het bepaalde in artikel 8, vierde lid, verstrekt het bestuur van een pensioenfonds
op verzoek aan de deelnemer en de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van
de hoogte van de opgebouwde aanspraken.
Het fonds kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten.
Artikel 17b
1. Het bestuur van een pensioenfonds verstrekt op verzoek aan de deelnemers, gewezen
deelnemers, gepensioneerden en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen en hun
vertegenwoordigers:
a. voldoende inlichtingen over de rechten en plichten van de bij de pensioenregeling
betrokken partijen;
b. voldoende inlichtingen over de financiële, technische en andere aan de
pensioenregeling verbonden risico's;
c. voldoende inlichtingen over de aard en spreiding van de risico's;
d. de jaarrekeningen en de jaarverslagen;
e. binnen een redelijke termijn, alle relevante informatie over wijzigingen in de
voorschriften inzake de pensioenregeling;
f. de in artikel 9c, derde lid, bedoelde verklaring inzake de beleggingsbeginselen;
g. duidelijke en wezenlijke gegevens over:
1°. indien van toepassing, het richtniveau van de pensioenuitkeringen;
2°. het niveau van de uitkeringen in geval van beëindiging van de deelneming;
3°.wanneer de deelnemer het beleggingsrisico draagt, alle beschikbare
beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing, en de feitelijke
beleggingsportefeuille, evenals gegevens over de risicopositie en de kosten in
verband met de beleggingen;
Pensioen- en spaarfondsenwet
25
4°. de modaliteiten voor de afkoop van de aanspraken op pensioen, onder
aanwending van de afkoopsom om pensioen of aanspraken op pensioen te
verwerven bij een ander pensioenfonds, beroepspensioenfonds, verzekeraar of
pensioeninstelling uit een andere lidstaat in geval van beëindiging van de
dienstbetrekking;
h. beknopte informatie over de situatie van het pensioenfonds en over het actuele
financieringsniveau van hun totale individuele aanspraken.
2. Bij de ingang van zijn pensioen op grond van een pensioenregeling, ontvangt de
pensioengerechtigde de nodige informatie over de uitkeringen waarop hij recht heeft en over
de wijze van uitbetaling.
Artikel 18
Ieder der bestuurders van een pensioenfonds of van een spaarfonds is verplicht te zorgen, dat
het bepaalde bij of krachtens deze wet alsmede de bepalingen van de statuten en reglementen
van het fonds worden nageleefd en dat, voor zover het een pensioenfonds betreft, het beleid van
dat fonds gevoerd wordt overeenkomstig de in artikel 9c bedoelde actuariële en
bedrijfstechnische nota.
Artikel 19
Een pensioenfonds, een spaarfonds, een werkgever en een verzekeraar als bedoeld in artikel 2,
vierde lid, verstrekken aan de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen de door haar te bepalen
termijn kosteloos de inlichtingen die zij voor de vervulling van de haar bij of krachtens deze wet
opgelegde taak nodig acht.
Artikel 20
1. Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij de Pensioen- & Verzekeringskamer.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer beheert een register waarin alle pensioenfondsen
met een zetel in Nederland worden ingeschreven. In het register wordt, indien van
toepassing, vermeld in welke lidstaten een fonds pensioenregelingen uitvoert.
3. Onze Minister kan met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 2a, 2b, 2c, 3b, 6a, 6d,
7, 8, 8a, 8b, 8c, 25, 29, 32, 32a, 32b, 32ba, 32c, 32e, 32f, 32g en 32h aan de Pensioen-
& Verzekeringskamer aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening
van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak.
Pensioen- en spaarfondsenwet
26
Artikel 20a
1. Onze minister is bevoegd aan de Pensioen- & Verzekeringskamer de gegevens of
inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de
toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer
deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het bedrijfseconomische
toezicht nodig blijkt, alsmede gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op de
uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, derde lid.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer is verplicht aan Onze Minister de in het eerste lid
bedoelde gegevens of inlichtingen te verstrekken. Indien Onze Minister de Pensioen- &
Verzekeringskamer vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die
ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke pensioen- of
spaarfondsen zijn verstrekt of zijn verkregen, en die geen betrekking hebben op de
uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, derde lid, is de Pensioen- &
Verzekeringskamer niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien
deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijk pensioenfonds,
spaarfonds, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon, met uitzondering van
gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een
pensioenfonds of een spaarfonds dat in staat van faillissement is verklaard of op grond
van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.
3. Onze Minister is bevoegd een derde op te dragen de gegevens of inlichtingen die hem
ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen.
Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem
gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van
overeenkomstige toepassing zijn.
4. Onze Minister mag de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid
heeft verkregen uitsluitend gebruiken voor het vormen van zijn oordeel over de
toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer
deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd.
5. Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding
van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.
6. Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of
inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-
Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin openbaar maken.
7. De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel
bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende
onder zich heeft.
Artikel 21
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer is, ter bevordering van een goede vervulling van de
haar bij of krachtens deze wet opgelegde taken, bevoegd getuigen en deskundigen op te
roepen; deze personen zijn verplicht op die oproep te verschijnen.
2. De in het vorige lid bedoelde oproeping geschiedt op de wijze, door de Pensioen- &
Verzekeringskamer te bepalen.
Pensioen- en spaarfondsenwet
27
3. De oproeping door middel van dagvaarding geschiedt door een deurwaarder of een
ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere
ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister
van Justitie daartoe is aangewezen, op de wijze, voorgeschreven bij de artikelen 586 en
587 van het Wetboek van Strafvordering. De termijn van dagvaarding bedraagt ten
minste drie vrije dagen.
4. Indien een getuige of deskundige niet op de dagvaarding verschijnt, kan de Pensioen- &
Verzekeringskamer daarvan procesverbaal opmaken. Zij kan hem andermaal doen
dagvaarden en daarbij een bevel tot medebrenging voegen.
5. Tot het uitbrengen van een dagvaarding en tot de tenuitvoerlegging van een bevel tot
medebrenging verleent het openbaar ministerie desgevorderd zijn tussenkomst.
6. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen, behoudens verschoning wegens
ambts- of beroepsgeheim. De deskundigen zijn verplicht om hun taak onpartijdig en naar
beste weten te verrichten.
7. De Pensioen- & Verzekeringskamer is bevoegd de getuige de eed af te nemen. Artikel
177 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van toepassing.
8. Tot het afnemen van verhoren van getuigen en deskundigen houdt de Pensioen- &
Verzekeringskamer zitting ter plaatse, door haar naar gelang van de omstandigheden te
bepalen. Zij kan aan een of meer van de leden van haar bestuur opdragen een getuige of
deskundige te gaan horen.
9. Aan getuigen en deskundigen wordt op hun verlangen door de Pensioen- &
Verzekeringskamer vergoeding toegeschat op de voet van het tarief, vastgesteld
ingevolge artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De kosten van de verrichtingen van deurwaarders worden berekend op de voet van het
tarief van gerechtskosten in strafzaken.
Artikel 22
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer is bevoegd inzage te nemen of door personen, door
haar bij uitdrukkelijke en bijzondere machtiging aangewezen, te doen nemen van de
zakelijke gegevens en bescheiden van een fonds, waarop deze wet van toepassing is.
Gelijke bevoegdheid heeft de Pensioen- & Verzekeringskamer ten aanzien van de
zakelijke gegevens en bescheiden van een verzekeraar, als bedoeld in artikel 2, vierde
lid, en van een werkgever, die zijn toezeggingen omtrent pensioen bij een aan zijn
onderneming verbonden fonds dan wel bij een bedrijfstakpensioenfonds heeft
ondergebracht, voor zover deze zakelijke gegevens en bescheiden naar het oordeel van
de Pensioen- & Verzekeringskamer voor de door die werkgever getroffen
pensioenvoorziening van belang zijn.
2. Hij, die de zakelijke gegevens of bescheiden onder zich heeft, is desgevorderd verplicht
deze daartoe open te leggen.
3. Ten aanzien van de door de Pensioen- & Verzekeringskamer gemachtigde personen zijn
de artikelen 5:13 en 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige
toepassing.
4. Het fonds, de werkgever en de verzekeraar zijn verplicht de zakelijke gegevens en
bescheiden in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven
jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.
Pensioen- en spaarfondsenwet
28
5. Het vierde lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat
van de Europese Unie of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Artikel 23
1. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de
deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, kan zij aan het
bestuur van een pensioenfonds of een spaarfonds een aanwijzing geven.
2. Het bestuur volgt een aanwijzing binnen de door de Pensioen- & Verzekeringskamer
gestelde termijn op.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan van haar aanwijzing mededeling doen aan:
a. de deelnemersraad, bedoeld in artikel 6a;
b. de naar Ons oordeel representatieve centrale organisaties van werkgevers en
van werknemers;
c. organisaties van werkgevers en werknemers, behorende tot bij koninklijk besluit
aangewezen categorieën;
d. de bij koninklijk besluit aangewezen centrale organisaties van andere
belanghebbenden;
e. organisaties van andere belanghebbenden, behorende tot bij koninklijk besluit
aangewezen categorieën.
4. Een centrale organisatie als bedoeld in het derde lid kan van een op grond van dat lid
meegedeelde aanwijzing mededeling doen aan bij haar aangesloten organisaties op het
gebied van de bedrijfstak waarin het fonds werkt of waartoe de onderneming behoort
waaraan het fonds is verbonden.
5. De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt het fondsbestuur van de toepassing van het
derde lid in kennis.
Artikel 23a
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een last onder dwangsom opleggen ter zake
van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde
lid, 2b, eerste, derde en vijfde lid, 2c, 3, eerste lid, 4, eerste, tweede, vierde en zesde lid,
5, eerste tot en met zevende lid, 5a, eerste lid, 6a, 6b, tweede en vierde lid, 6d, derde lid,
7, 7a, 8, vijfde en zesde lid, 9, 9a, 9aa, 9b, 9ba, 9c, 10, derde lid, 10a, 10b, 17b, 18, 19,
21, zesde lid, 22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, 23l, eerste en derde lid, 32b,
tweede lid, 32i en 32o.
2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene
wet bestuursrecht zijn van toepassing.
3. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid,
bedoeld in het eerste lid
Pensioen- en spaarfondsenwet
29
Artikel 23b
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde lid,
2b, eerste, derde en vijfde lid, 3, eerste lid, 3a, derde en vierde lid, 4, eerste, tweede,
vierde en zesde lid, 5, eerste tot en met zevende lid, 5a, eerste lid, 6a, 6b, tweede en
vierde lid, 6c, eerste lid, 7, 7a, 8, vijfde en zesde lid, 9, 9a, eerste en tweede lid, 9, 9a,
9aa, 9b, 9ba, 9c, 10, 10a, 10b, 11, eerste en tweede lid, 17b, 18, 19, 21, zesde lid, 22,
tweede en vierde lid, 23, tweede lid, 23l, eerste en derde lid, en 32b, tweede lid, 32i en
32o.
2. De bestuurlijke boete komt toe aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter
zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 23c
1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien
verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste EUR 907.560
bedraagt.
2. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op
te leggen boete.
3. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.
4. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de
bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van
bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
5. Voor overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van
bestuur op grond van de artikelen 2b, vijfde lid, 2c, tweede lid, 9d, 10, tweede lid, 10b,
achtste lid, 32, negende lid en 32b, derde lid, wordt het bedrag van de boete bepaald op
de wijze als voorzien in de bijlage behorend bij die algemene maatregel van bestuur, met
dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste EUR 907.560
bedraagt. Ten aanzien van de regelen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, tweede volzin, is
de eerste volzin van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23d
Degene jegens wie door de Pensioen- & Verzekeringskamer een handeling is verricht waaraan
hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal
worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt
hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
Artikel 23e
1. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer voornemens is een boete op te leggen geeft
zij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het
voornemen berust.
Pensioen- en spaarfondsenwet
30
2. In afwijking van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht stelt de Pensioen- &
Verzekeringskamer de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of
mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij
het een overtreding betreft die in de bijlage, de algemene maatregel van bestuur of de
regelen, bedoeld in artikel 23c, is aangewezen.
Artikel 23f
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer legt de boete op bij beschikking.
2. De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden
voorschrift;
b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is
bepaald; en
c. de termijn, bedoeld in artikel 23h, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden
betaald.
Artikel 23g
1. De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de
beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een
boete voor een overtreding die op grond van artikel 23e, tweede lid, is aangewezen,
opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het
bezwaar is beslist.
Artikel 23h
1. De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking
waarbij zij is opgelegd.
2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop
sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een
overtreding betreft die op grond van artikel 23e, tweede lid, is aangewezen.
3. Indien de boete niet tijdig is betaald stuurt de Pensioen- & Verzekeringskamer schriftelijk
een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de
aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor
zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid
zal worden ingevorderd.
4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de Pensioen- & Verzekeringskamer de boete,
verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel
invorderen.
5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en
levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.
Pensioen- en spaarfondsenwet
31
6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel
open door dagvaarding van de Pensioen- & Verzekeringskamer.
7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter in kort
geding desgevraagd anders beslist.
8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te
hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 23i
1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien ter zake van de overtreding een
strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft
genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het
Wetboek van Strafrecht.
2. Het recht tot strafvordering met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 23b
vervalt, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer ter zake van die overtreding reeds een
boete heeft opgelegd.
Artikel 23j
1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de
overtreding is begaan.
2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de
beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.
Artikel 23k
De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete
wordenverricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de
overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.
Artikel 23l
1. Indien aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 23 binnen de gestelde termijn niet of
onvoldoende gevolg is gegeven kan de Pensioen- & Verzekeringskamer aan het bestuur
van het fonds aanzeggen dat het vanaf een bepaald tijdstip zijn bevoegdheden slechts
mag uitoefenen na toestemming door een of meer door de Pensioen- &
Verzekeringskamer aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van
deze personen; deze aanzegging wordt terstond van kracht. De Pensioen- &
Verzekeringskamer kan een op grond van de vorige volzin aangewezen persoon een
bezoldiging toekennen ten laste van het fonds of van de onderneming waaraan het fonds
is verbonden.
2. Indien naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer onverwijld ingrijpen
noodzakelijk is kan zij zonder voorafgaande aanwijzing onmiddellijke uitvoering geven
aan het eerste lid, nadat zij het bestuur in de gelegenheid heeft gesteld zijn mening over
de onmiddellijke uitvoering te geven.
3. Het bestuur verleent de door de Pensioen- & Verzekeringskamer aangewezen personen
alle medewerking. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bestuur toestaan
bepaalde handelingen zonder machtiging te verrichten.
Pensioen- en spaarfondsenwet
32
4. De door de Pensioen- & Verzekeringskamer aangewezen personen oefenen hun
bevoegdheden uit gedurende ten hoogste twee jaren na de bekendmaking van de
aanzegging, bedoeld in het eerste lid, behoudens de bevoegdheid van de Pensioen- &
Verzekeringskamer om deze termijn te verlengen telkens voor ten hoogste een jaar. Een
zodanige verlenging maakt de Pensioen- & Verzekeringskamer aan het fonds bekend.
De verlenging wordt terstond van kracht. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan te allen
tijde de door haar aangewezen personen door anderen vervangen.
5. Voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een aanzegging
als bedoeld in het eerste lid, zijn degenen die deze handelingen als orgaan van het fonds
verrichten, persoonlijk aansprakelijk tegenover het fonds. Het fonds kan de ongeldigheid
van deze handelingen inroepen, indien de wederpartij wist dat de vereiste toestemming
ontbrak of daarvan niet onkundig kon zijn.
6. De Pensioen- & Verzekeringskamer trekt in elk geval de maatregel, bedoeld in het eerste
lid, in zodra zij van oordeel is, dat deze maatregel niet langer noodzakelijk is.
Artikel 23m
1. Op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer kan de ondernemingskamer van het
gerechtshof te Amsterdam over een pensioenfonds of een spaarfonds een
bewindvoerder aanstellen, indien:
a. het beheer van een fonds, waarop deze wet van toepassing is, blijk geeft van
een zodanig wanbeleid dat de belangen van de deelnemers en andere
gerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen;
b. het bestuur van het fonds is komen te ontbreken.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer dient haar verzoekschrift tot aanstelling van een
bewindvoerder in tweevoud in.De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift
onverwijld aan het fonds toekomen
3. Indien de ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de
bewindvoerder is aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de Pensioen- &
Verzekeringskamer of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De
ondernemingskamer kan de bewindvoerder een bezoldiging toekennen ten laste van het
fonds of van de onderneming waaraan het fonds is verbonden.
4. De bewindvoerder treedt in plaats van het bestuur van het fonds.
5. De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een
bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op de grond,
genoemd in het eerste lid, onder a, van dit artikel.
Artikel 24
Telkenjare brengt de Pensioen- & Verzekeringskamer aan Ons verslag uit omtrent haar
bevindingen betreffende de toepassing van deze wet.
Pensioen- en spaarfondsenwet
33
Artikel 25
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer verzamelt en bewerkt ten behoeve van het door
Onze Minister te voeren beleid inzake aanvullende pensioenvoorzieningen de daarvoor
van belang zijnde gegevens met betrekking tot de aanvullende pensioenregelingen,
alsmede met betrekking tot het aantal personen dat onder de werking van die regelingen
valt.
2. De instellingen die de in artikel 2 bedoelde pensioentoezeggingen uitvoeren, zijn verplicht
op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer alle gegevens te verstrekken die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het eerste lid.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer organiseert ten minste één keer per jaar een overleg
met belanghebbenden aangaande pensioenen.
4. Onze Minister of de Sociaal Economische Raad kunnen beschikken over de resultaten
van de uitvoering van het eerste lid.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden geregeld over welke gegevens
van pensioenfondsen Onze Minister of de Sociaal Economische Raad kunnen
beschikken bij de uitvoering van het eerste en vierde lid.
Artikel 25a
Ieder is verplicht aan Onze Minister of aan een bij ministeriële regeling aangewezen instelling
desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor onderzoek inzake het ontbreken
van aanvullende pensioenvoorzieningen voor werknemers.
Artikel 26
De pensioenfondsen en spaarfondsen zijn verplicht tot vergoeding van de kosten, welke aan de
uitvoering van deze wet verbonden zijn. Onze Minister stelt hiervoor nadere regelen vast.
Artikel 27
[Vervallen per 01-09-1992]
Artikel 28
Wij behouden Ons voor, bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen tot uitvoering van
deze wet te geven.
Artikel 29
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 3a, 5, eerste lid, 6, 6a, 8, eerste tot en met
vierde, achtste en negende lid, 8b, 9b, tweede lid, 10b, eerste tot en met derde lid en
32a, onderdeel c, en artikel 32 ba, eerste lid, onderdeel f, ontheffing verlenen, indien die
kamer van oordeel is, dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een
pensioen- of spaarregeling voldoende gewaarborgd zijn.
Pensioen- en spaarfondsenwet
34
De ontheffing kan geen betrekking hebben op een verzoek om afkoop van pensioen of
een aanspraak op pensioen, anders dan met het oog op verwerving van aanspraken op
pensioen jegens een in het buitenland gevestigde instelling, en een verzoek om
ontheffing van het voorschrift van gelijke behandeling wat betreft het verlenen van
toeslagen.
2. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften
worden verbonden; zij kan voorts worden gewijzigd en ingetrokken.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt beleidsregels vast met betrekking tot het nemen
van beslissingen ter zake van ontheffing en publiceert die regels in de Staatscourant.
Artikel 30
1. Overtreding van het bij de artikelen 2, eerste lid, 3, eerste lid, 4, tweede lid, 10b, vijfde en
zesde lid, 11, eerste en tweede lid, 18, 19, 22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, en
23l, eerste en derde lid, bepaalde wordt gestraft met een geldboete van de tweede
categorie. Overtreding van het bepaalde in artikel 32, vierde en vijfde lid, en 32ba, wordt
gestraft met een geldboete van de vierde categorie.
2. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft overtreding van voorschriften,
krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover
uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.
3. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
Artikel 31
[Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 32
1. [Vervallen]
2. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of gewezen
deelnemer enig recht op zijn pensioen of zijn aanspraak op pensioen aan een ander
toekent, anders dan het verlenen van zekerheid voor het krijgen van uitstel van betaling
als bedoel in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, is slechts geldig voor
zover beslag op zijn pensioen geldig zou zijn bij ontbreken van andere inkomsten.
3. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of welke benaming ook
verleend, is steeds herroepelijk.
4. Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid, de artikelen 32a en 32b en het bepaalde
krachtens artikel 2 vierde lid, kan pensioen of een aanspraak op pensioen slechts worden
afgekocht in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen.
5. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid heeft zowel het pensioenfonds of de
verzekeraar zonder toestemming van de rechthebbende, als de rechthebbende zonder
toestemming van het pensioenfonds of de verzekeraar het recht tot afkoop van het
pensioen, indien het pensioen op het tijdstip van ingang een bedrag van EUR 332,29 [per
1 januari 2006 EUR 361,02] per jaar niet te boven gaat. De afkoopsom wordt ter hand
gesteld van de rechthebbende.
Pensioen- en spaarfondsenwet
35
In het geval de rechthebbende zich in het buitenland heeft gevestigd, geldt voor het in de
eerste volzin genoemde bedrag het tweevoudige en is het pensioenfonds of de
verzekeraar op verzoek van de rechthebbende verplicht voor het tijdstip van ingang
aanspraken op pensioen af te kopen indien op het tijdstip van afkoop de hoogte van de
pensioenaanspraak het tweevoudige van het in de eerste volzin genoemde bedrag niet te
boven gaat.
6. Het bedrag, genoemd in het vorige lid, wordt bij ministeriële regeling telkens herzien met
ingang van 1 januari met hetzelfde percentage waarmee de consumentenprijsindex Alle
Huishoudens, zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, over
de maand oktober daaraan voorafgaande naar boven of beneden afwijkt van die index
over de maand oktober van het jaar voorafgaande aan de eerstgenoemde maand
oktober.
7. De afkoopsom, bedoeld in het vijfde lid, is voor mannen en vrouwen gelijk.
8. Elk beding, strijdig met een der voorgaande leden, is nietig.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het
zevende lid.
Artikel 32a
1. Onverminderd de artikelen 32b en 32ba is een pensioenfonds uitsluitend bevoegd
pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen voor zover zijn statuten en reglementen
dat mogelijk maken, indien de rechthebbende daarmee instemt en indien:
a. die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder
aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te
verwerven overeenkomstig een toezegging omtrent pensioen van een andere
inhoud van een andere werkgever dan de werkgever die het af te kopen
pensioen heeft toegezegd, bij de instelling waar die andere werkgever de
toezegging omtrent pensioen heeft ondergebracht;
b. de in de onderdeel a bedoelde afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen aan
de instelling jegens welke de in onderdeel a bedoelde aanspraken op pensioen
worden verworven;
c. het pensioen of de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een
instelling:
1. waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer toezicht houdt;
2. die bij ministeriële regeling is aangewezen;
3. die heeft voldaan aan de ingevolge de artikelen 37 of 38 van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf 1993 vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in
Nederland; dan wel
4. die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen 111,
eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116,
eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van
de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien het de aldaar bedoelde
dienstverrichting naar Nederland betreft;
d. het voornemen tot afkoop uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van
afkoop schriftelijk wordt gemeld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer in die
gevallen waarin er sprake is van groepsgewijze afkoop en de Pensioen- &
Verzekeringskamer binnen die periode niet van eventuele bezwaren heeft doen
blijken;
Pensioen- en spaarfondsenwet
36
e. met de pensioenbelangen van de echtgenoot of gewezen echtgenoot op
redelijke wijze rekening is gehouden en
f. het pensioen of de aanspraak op pensioen door de instelling jegens welke het
pensioen of de aanspraak op pensioen wordt verworven, aldus wordt
vastgesteld, dat de actuariële waarde ervan ten minste gelijk is aan de op
dezelfde grondslagen berekende actuariële waarde van het af te kopen pensioen
of de af te kopen aanspraken op pensioen.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is het pensioenfonds bevoegd pensioen of
aanspraken op pensioen af te kopen indien die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende
mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op
pensioen te verwerven overeenkomstig een beroepspensioenregeling ten aanzien
waarvan artikel 3 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling toepassing heeft
gevonden. Het eerste lid onderdeel b is van overeenkomstige toepassing. Het eerste lid,
onderdeel c tot en met f, zijn van toepassing.
Artikel 32b
1. Een pensioenfonds is verplicht, tenzij naar het oordeel van de Pensioen- &
Verzekeringskamer de financiële toestand van het fonds dat niet toelaat, in geval van
individuele beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd op verzoek van een gewezen deelnemer aanspraken
op pensioen af te kopen, indien:
a. die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder
aanwending van de afkoopsom aanspraken op pensioen te verwerven bij de
instelling waar de nieuwe onderneming waaraan hij verbonden is de toezegging
omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht,
b. de afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen aan die instelling en
c. de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een instelling:
1. waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer toezicht houdt;
2. die bij ministeriële regeling is aangewezen;
3. die heeft voldaan aan de ingevolge de artikelen 37 of 38 van de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste procedure met betrekking tot
een bijkantoor in Nederland; dan wel
4. die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen
111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of
vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118,
tweede of vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien
het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft.
2. Een pensioenfonds is verplicht op verzoek van een deelnemer de afkoopsom op grond
van het eerste lid en van artikel 16a van de Regelen verzekeringsovereenkomsten
Pensioen- en spaarfondsenwet aan te wenden ter verwerving van aanspraken op
pensioen voor die deelnemer.
Pensioen- en spaarfondsenwet
37
3. Met betrekking tot het eerste en tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur regels gesteld ten aanzien van de berekening van de waarde van de af te
kopen aanspraken op pensioen en de met de afkoopsom in te kopen aanspraken op
pensioen alsmede de in acht te nemen procedure. Deze regels kunnen met betrekking
tot aanspraken op nabestaandenpensioen het recht op afkoop van de gewezen
deelnemer beperken. De Stichting van de Arbeid verstrekt Onze Minister desgevraagd de
ter zake benodigde inlichtingen.
4. Een pensioenfonds is verplicht op verzoek van een gewezen deelnemer bij diens
aanstelling in vaste dienst van een van de Europese Gemeenschappen een premievrije
aanspraak op ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 8, af te kopen en de afkoopsom
over te dragen aan de betrokken Gemeenschap. Bij de berekening van de afkoopsom
zijn de rekenregels van het derde lid van toepassing. Een pensioenfonds is bevoegd op
verzoek van de gewezen deelnemer en diens echtgenoot of partner een premievrije
aanspraak op weduwen-, weduwnaars- of partnerpensioen in de in de eerste zin
bedoelde afkoop en overdracht te betrekken.
5. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is het pensioenfonds bevoegd pensioen of
aanspraken op pensioen af te kopen indien die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende
mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op
pensioen te verwerven overeenkomstig een beroepspensioenregeling ten aanzien
waarvan artikel 3 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling toepassing heeft
gevonden. Het eerste lid, onderdeel b is van overeenkomstige toepassing. Het eerste lid,
onderdeel c is van toepassing.
Artikel 32ba
1. Onverminderd het derde lid en de artikelen 32a en 32b is een pensioenfonds uitsluitend
bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen voor zover zijn statuten en
reglementen dat mogelijk maken en indien:
a. de rechthebbende daarmee instemt;
b. die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder
aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen
overeenkomstig een toezegging omtrent pensioen van de werkgever die het af te
kopen pensioen heeft toegezegd of op grond van een toezegging omtrent
pensioen met dezelfde inhoud van een andere werkgever die de onderneming of
een deel van de onderneming van de werkgever die het af te kopen pensioen
heeft toegezegd, heeft overgenomen, te verwerven bij de instelling waar de
werkgever de toezegging omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht;
c. met de pensioenbelangen van de echtgenoot of gewezen echtgenoot op
redelijke wijze rekening is gehouden;
d. de afkoopsom of zodanig wordt vastgesteld dat het te verwerven pensioen voor
mannen en vrouwen gelijk is of, indien het pensioen wordt berekend of mede
wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage, zodanig wordt vastgesteld
dat de omvang van het te verwerven pensioen naar het inzicht op het tijdstip van
vaststelling van die afkoopsom gelijk is;
e. onverminderd de artikelen 2b en 2c, het in te kopen pensioen collectief actuarieel
gelijkwaardig is aan het af te kopen pensioen;
Pensioen- en spaarfondsenwet
38
f. het pensioen of de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een
instelling:
1. waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer toezicht houdt;
2. die bij ministeriële regeling is aangewezen;
3. die heeft voldaan aan de ingevolge de artikel 37 of 38 van de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste procedure met betrekking tot
een bijkantoor in Nederland, dan wel
4. die heeft voldaan aan de vereiste procedure, bedoeld in de artikelen 111,
eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde
lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede
of vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien het de
aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft; en
g. het voornemen tot afkoop uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van
afkoop schriftelijk wordt gemeld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer in die
gevallen waarin er sprake is van groepsgewijze afkoop en de Pensioen- &
Verzekeringskamer binnen die periode niet van eventuele bezwaren heeft doen
blijken.
2. Indien de rechthebbende aan de onderneming verbonden is geweest of verbonden zou
zijn geweest indien zijn deelneming niet was geëindigd, en deze onderneming is
opgehouden te bestaan, kan ingeval van liquidatie van het pensioenfonds afkoop
overeenkomstig het eerste lid plaatsvinden. Ingeval de afkoopsom wordt overgedragen
aan een pensioenfonds zijn deze wet en de daarop berustende bepalingen van
overeenkomstige toepassing. Indien de afkoopsom wordt overgedragen aan een
verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn artikel 2, vierde lid en de
daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
3. Een pensioenfonds is, voorzover zijn statuten en reglementen dat mogelijk maken, in
afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bevoegd aanspraken op pensioen af te kopen,
indien die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om op de datum
waarop het pensioen ingaat onder aanwending van de afkoopsom bij een andere
instelling pensioen te verwerven, mits de afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen
aan die instelling en wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel a, c, d, e en f. Ingeval
deze andere instelling een pensioenfonds is, zijn deze wet en de daarop berustende
bepalingen van overeenkomstige toepassing op dat pensioen. Indien deze andere
instelling een verzekeraar is als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn artikel 2,
vierde lid, en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op dat
pensioen.
Artikel 32c
Ingeval het bepaalde in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding toepassing
vindt is het bepaalde bij of krachtens deze wet van overeenkomstige toepassing op het eigen
recht op pensioen van de tot verevening gerechtigde echtgenoot.
Pensioen- en spaarfondsenwet
39
Artikel 32d
In de artikelen 32d tot en met 32u wordt verstaan onder:
a. pensioenregeling:
1°. een pensioenregeling op grond van een pensioentoezegging in de zin van artikel 2,
eerste lid, of een andere pensioenregeling welke niet bij of krachtens een wet is
vastgesteld dan wel,
2°. indien de bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland,
een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke
pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;
b. pensioen: pensioen op grond van een pensioenregeling als bedoeld onder a;
c. deelnemer: een deelnemer aan een pensioenregeling als bedoeld onder a;
d. gedetacheerd werknemer: een werknemer die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd
om daar te werken en die krachtens titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de
Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing
van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich
binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149), onderworpen blijft aan de wetgeving
van de lidstaat van oorsprong;
e. richtlijn 2003/41/EG: richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het
toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10);
f. bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland die
op grond van artikel 6, onderdeel g, van richtlijn 2003/41/EG zijn aangewezen om de in
die richtlijn vastgelegde taken te verrichten.
Artikel 32e
Deelnemers en andere rechthebbenden die zich na beëindiging van de deelneming aan een
pensioenregeling naar een andere lidstaat begeven behouden hun aanspraak op pensioen in
dezelfde mate als deelnemers en andere rechthebbenden die na beëindiging van de deelneming
in Nederland blijven.
Artikel 32f
Het orgaan dat de pensioenregeling uitvoert, betaalt het pensioen op verzoek van de
rechthebbende in een andere lidstaat dan de lidstaat waar dat orgaan is gevestigd, waarbij
transactiekosten op het pensioen in mindering gebracht kunnen worden.
Artikel 32g
1. Een gedetacheerd werknemer kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de
pensioenregeling.
2. Indien tijdens detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere lidstaat
wordt voortgezet, worden de in Nederland gedetacheerde werknemer en diens
werkgever vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland.
Pensioen- en spaarfondsenwet
40
Artikel 32h
1. Het orgaan dat de pensioenregeling uitvoert verstrekt deelnemers en gewezen
deelnemers die zich naar een andere lidstaat begeven informatie over hun aanspraken
op pensioenen en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling
worden geboden.
2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste
overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers en gewezen
deelnemers die in Nederland blijven.
Artikel 32i
Het is een pensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming
die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland:
a. zonder een daartoe door de Pensioen- & Verzekeringskamer verleende vergunning; en
b. zonder de Pensioen- & Verzekeringskamer van het voornemen daartoe in kennis te
hebben gesteld, op de wijze, bedoeld in artikel 32l, en met inachtneming van artikel 32o.
Artikel 32j
De vergunning, bedoeld in artikel 32i, onderdeel a, wordt op aanvraag door de Pensioen- &
Verzekeringskamer verleend wanneer het fonds:
a. is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 20, tweede lid; en
b. voldoet aan de artikelen 3a, 5, tweede lid, 9a, tweede lid, en 17b.
Artikel 32k
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan de vergunning, bedoeld in artikel 32i onderdeel a,
geheel of gedeeltelijk intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden wanneer:
a. het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel 32j;
b. de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van
de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening
van de vergunning zou hebben geleid;
c. de verlening van de vergunning anderszins onjuist was en het fonds dit wist of behoorde
te weten, of
d. van de vergunning gedurende twee jaren, na de dagtekening van de beschikking waarbij
de vergunning is verleend, geen gebruik is gemaakt.
Pensioen- en spaarfondsenwet
41
Artikel 32l
1. Een pensioenfonds stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer in kennis van een
voornemen bijdragen te gaan ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in
een andere lidstaat dan Nederland.
2. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave van:
a. de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en
arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de
bijdragende onderneming en de werknemers;
b. de naam van de bijdragende onderneming; en
c. de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor die onderneming
zal worden uitgevoerd.
Artikel 32m
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer doet binnen drie maanden na ontvangst van de
gegevens, bedoeld in artikel 32l, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening
geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen
de bijdragende onderneming en de werknemers of op degene die een vrij beroep
uitoefent, tenzij het pensioenfonds niet beschikt over de vergunning, bedoeld in artikel
32i, of de Pensioen- & Verzekeringskamer reden heeft te betwijfelen dat de
administratieve structuur of de financiële positie van het pensioenfonds, of de goede
reputatie en de beroepskwalificaties of beroepservaring van de personen die het fonds
besturen met de in die lidstaat voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer doet gelijktijdig mededeling aan het fonds van de
verstrekking van de gegevens aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer doet mededeling aan het fonds van informatie over
de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving, ontvangen van de
bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 32n
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer verbiedt een pensioenfonds bijdragen te ontvangen
van een onderneming met een zetel in een andere lidstaat wanneer de Pensioen- &
Verzekeringskamer reden heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 32m, eerste lid, of het
fonds niet beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 32i, onderdeel a.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een fonds verbieden nog langer bijdragen te
ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat wanneer
door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is,
melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte inbreuk op de toepasselijke
sociale en arbeidswetgeving.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de
vorm van een aanwijzing als bedoeld in artikel 23.
Pensioen- en spaarfondsenwet
42
Artikel 32o
1. Een pensioenfonds kan na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 32m, derde
lid, dan wel nadat twee maanden zijn verstreken na ontvangst van de mededeling,
bedoeld in artikel 32m, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de voorgenomen
pensioenregeling.
2. Het fonds neemt bij de uitvoering van de pensioenregeling de op
bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke sociale en arbeidswetgeving en de
voorschriften die krachtens de artikelen 11 en 18, zevende lid, van richtlijn 2003/41/EG
moeten worden nageleefd, in acht. De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet
van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling.
Artikel 32p
De Pensioen- & Verzekeringskamer neemt, in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de pensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een
pensioenfonds of beroepspensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde inbreuk op de
toepasselijke regelgeving.
Artikel 32q
1. De Pensioen- & Verzekeringskamer informeert, binnen twee maanden na de datum van
ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 32l, tweede lid, de bevoegde autoriteiten
van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft en die
deze gegevens hebben verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en
arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waaraan wordt
bijgedragen door de in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming en de
artikelen 17, 17a en 17b.
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste
lid, in kennis van elke significante wijziging in de op de pensioenregeling toepasselijke
sociale en arbeidswetgeving die gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de
pensioenregeling en voorts van iedere wijziging in de artikelen 17, 17a en 17b.
Artikel 32r
Het is een pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te aanvaarden van een
in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming zonder:
a. een daartoe verleende vergunning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de
pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft; en
b. zonder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel heeft in
kennis te hebben gesteld van het voornemen een pensioenregeling uit te voeren voor
een in Nederland gevestigde bijdragende onderneming.
Artikel 32s
De Pensioen- & Verzekeringskamer is verplicht nauw samen te werken met de Europese
Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten dan Nederland, zoals
voorgeschreven door richtlijn 2003/41/EG.
Pensioen- en spaarfondsenwet
43
Pensioen- en spaarfondsenwet
44
Artikel 32t
Wanneer bij het toezicht door de Pensioen- & Verzekeringskamer blijkt dat een pensioeninstelling
uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen
door een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming in strijd met de Nederlandse
sociale en arbeidswetgeving of de artikelen 17, 17a en 17bhandelt, stelt de Pensioen- &
Verzekeringskamer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling haar
zetel heeft hiervan onverwijld in kennis, onder mededeling van deze kennisgeving aan de
pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Artikel 32u
1. Indien een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op de op de
pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, in weerwil van
de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een
andere lidstaat haar zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten
geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer,
na die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende
maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de
pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de
pensioeninstelling te beletten activiteiten te verrichten voor de Nederlandse bijdragende
onderneming
2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan, ter uitvoering van het eerste lid, de
bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 23 tot en met 23b, toepassen.
3. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan, na toepassing van artikel 32t, de
bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 23 tot en met 23b, toepassen wanneer een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat artikel 32r niet naleeft.
Artikel 33
Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een fonds, waarop
deze wet van toepassing is, neemt de kantonrechter kennis.
Artikel 33a
In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten
op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.
Artikel 34
Inlichtingen uit de basisadministratie persoonsgegevens en inlichtingen en uittreksels uit de
registers van de burgerlijke stand, welke met het oog op deelneming in of uitkering uit een fonds,
waarop deze wet van toepassing is, ten behoeve van deelnemers en gewezen deelnemers van
een zodanig fonds worden gevraagd, zijn vrij van leges.
Artikel 35
Pensioenfondsen brengen hun statuten en reglementen binnen twee jaar na inwerkingtreding van
de Verzamelwet sociale verzekeringen 2003 in overeenstemming met de artikelen 2c, 6a, 6b en
6c, eerste en tiende lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
Pensioen- en spaarfondsenwet
45
Artikel 36
1. De artikelen 7.17.1.5, 7.17.1.10a, eerste lid, 7.17.1.11, tweede tot en met zesde lid,
7.17.1.4, vijfde lid, 7.17.3.6a, 7.17.3.7d, 7.17.3.12a, tweede lid, 7.17.3.13, 7.17.3.14,
7.17.3.15 en 7.17.3.17 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op
verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een toezegging
omtrent pensioen als bedoeld in deze wet, alsmede op verzekeringsovereenkomsten die
worden gesloten in verband met een pensioenvoorziening, een deelneming in een
pensioenfonds of pensioenregeling of een regeling die op grond van deze wet
gelijkgesteld is met een toezegging omtrent pensioen.
2. Het verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van artikel 7.17.1.6,
derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet mogelijk, tenzij
door een persoon aan wie een toezegging omtrent pensioen is gedaan of door een
persoon voor wie een pensioenvoorziening, deelneming of regeling geldt die op grond
van deze wet daarmee gelijkgesteld is, niet is voldaan aan de in artikel 7.17.1.4 van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende zijn risico. In dat
geval beperkt de vermindering of het verval van de uitkering zich tot het risico met
betrekking tot de in de eerste zin bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg
staat aan vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het pensioenfonds of de
verzekeraar een recht van verhaal op de werkgever.
3. Een beding als bedoeld in artikel 7.17.1.14, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek is nietig wanneer dit is opgenomen in een verzekeringsovereenkomst als
bedoeld in het eerste lid.
4. Voor zover bepalingen van de titels 17 en 18 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in
strijd zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde, blijven die bepalingen van de titels
17 en 18 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing.
Artikel 37
[Vervallen per 01-01-2000]
Artikel 38
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel Pensioen- en spaarfondsenwet.
Artikel 39
[Vervallen per 01-01-2000]
Pensioen- en spaarfondsenwet
46
Bijlage als bedoeld in artikel 23c, eerste lid, van de Pensioen- en
spaarfondsenwet
Artikel 1
Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel 23b van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:
Tariefnummer Bedrag (vast tarief)
1. € 453
2. € 907
3. € 5 445
4. € 21 781
5. € 87 125
Artikel 2
1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in
tabel 1*, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorieindeling
naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:
Categorie I: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2
vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal minder dan
€ 9.075.604: factor 1;
Categorie II: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2,
vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste
€ 9.075.604 maar minder dan € 45.378.022: factor 2;
Categorie III: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2,
vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste
€ 45.378.022 maar minder dan € 226.890.108: factor 3;
Categorie IV: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2,
vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste € 226.890.108 maar
minder dan € 453.780.216: factor 4;
Categorie V: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2,
vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van € 453.780.216 of meer: factor 5.
2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen
met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer
beschikbaar zijn gesteld, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer aan degene aan wie de
boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn
te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit
verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.
Pensioen- en spaarfondsenwet
47
Artikel 3
Op grond van artikel 23e, tweede lid, van deze wet, behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid
te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd,
indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 is vastgesteld.
Tabel 1
Overtredingen van voorschriften, gesteld bij artikel: Tariefnummer :
2b, derde lid 4
2c, eerste lid 4
3a, derde lid 4
4, eerste lid 3
4, tweede lid 3
4, vierde lid 3
4, zesde lid 4
5, eerste lid 3
5, tweede lid 2
5 derde lid 2
5, vierde lid 2
5, vijfde lid 2
5, zesde lid 2
5, zevende lid 2
5a, eerste lid 2
6a, 2
6b, tweede lid 3
6b, vierde lid 2
6c eerste lid 2
6d, derde lid 2
7 2
7a 3
9 4
9a, eerste lid 3
9a, tweede lid 5
9a, vierde lid 5
9aa, tweede lid 5
9aa, derde lid 3
Pensioen- en spaarfondsenwet
48
9b, 4
9ba, 4
9c 3
9c, tweede lid 3
9c, derde lid 3
10, derde lid 3
10a, 4
10b, eerste lid 1
10b, tweede lid 1
10b, derde lid 1
10b, vierde lid 1
23, tweede lid 4
23l, eerste lid 4
23l, derde lid 3
32b, tweede lid 4
32i, 3
32l, 2
32o, tweede lid 3
32r, 3
Tabel 2
Overtredingen van voorschriften, gesteld bij artikel: Tariefnummer:
2, eerste lid 5
2, vierde lid 5
2b, eerste lid 4
3, eerste lid 5
3a, vierde lid 3
8, vijfde lid 4
8, zesde lid 4
10b, vijfde lid 2
10b, zesde lid 2
11, eerste lid 3
11, tweede lid 3
Pensioen- en spaarfondsenwet
49
18 1
19 3
21, zesde lid 1
22, tweede lid 3
22, vierde lid 3
*In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot pensioenuitvoerders of
spaarfondsen. In tabel 2 zijn de bepalingen opgesomd die zich niet uitsluitend tot
pensioenuitvoerders en spaarfondsen richten
Waarschuwing!
De hierboven weergegeven versie is een momentopname. Zie hiervoor de geldigdheidsdatum bovenaan de regeling.
De regeling kan ondertussen gewijzigd zijn. De meest actuele versie, vandaag geldig, is te vinden op de officiële website van de overheid:

Deze website wordt mogelijk gemaakt door
De RechtenSite.nl - Het juridische startpunt

De belangrijkste wetten per rechtsgebied
Wij hebben per rechtsgebied de belangrijkste wetten in een overzicht gezet, zodat u alles snel online kunt vinden. Ook verdragen, koninklijke besluiten en andere regels vindt u hier.Advocatuur
Arbeidsrecht
Bank- en effechtenrecht
Belastingrecht (Fiscaal recht)
Bestuursrecht
Burgerlijk procesrecht
Consumentenrecht
Europees recht
Faillisementsrecht
Familierecht
Gezondheid en letselschade
Huurrecht
IE (Intellectueel Eigendom)
IT (Informatietechnologie)
Mediarecht en Reclamerecht
Merkenrecht
Milieurecht
Notarieel recht
Octrooirecht
Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Privacy en persoonsgegevens
Sociale zekerheid en zorg
Staatsrecht
Strafrecht en strafprocesrecht
Telecommunicatierecht
Vervoersrecht (Transportrecht)
Verzekeringsrecht
Vreemdelingenrecht

Via WettenSite.nl worden dagelijks honderden wetteksten opgezocht. Onder onze bezoekers vallen vele juristen, advocaten, notarissen en meer. Maar ook veel rechtenstudenten, economie-studenten, MER-studenten. Ook burgers en bedrijven als rechtzoekenden vinden ons. Een grote doelgroep. Vraag gerust vrijblijvend naar onze mogelijkheden om te adverteren of om sponsor te worden. Uw banner of advertentie kan op onze website staan. Zie onze pagina over adverteren voor alle opties en meer informatie.

Voor vragen, opmerkingen, aanvullingen, linkruil, sponsoring of suggesties kunt u ons e-mailen op info[at]wettensite.nl