Bezoek ook onze partner-sites
De RechtenSite.nl JuridischeWoorden.nl JuridischeVacatures.net
Gratis de volledige en complete tekst van Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
Hieronder treft u online de volledige tekst aan van:
De Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
Tekst van de Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
Wilt u graag alle relevante in een overzicht hebben? Bestel dan nu een van de vele wetbundels en beschik direct over alle relevante juridische informatie.
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken - Korte omschrijving: Bron: Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE)
http://www.boip.int/nl/pdf/oldregulations/trademarks/3memoriebijbeneluxverdrag.pdf
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-1
Benelux-Regelgeving inzake
merken1
III Memorie van toelichting bij het
Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de
Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
1. Deze tekst is een uitgave verzorgd door het Benelux-Merkenbureau. Hoewel er bij het verzorgen ervan de uiterste zorg
is nagestreefd, kan voor de aanwezigheid van eventuele type- en overschrijffouten of onvolledigheden niet worden
ingestaan. Er kunnen op basis van, of naar aanleiding van deze tekst dan ook geen rechten jegens het Benelux-
Merkenbureau of derden worden geclaimd. De auteur(s), redacteur(en) en het Benelux-Merkenbureau aanvaarden
deswege geen aansprakelijkheid.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-2
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag
inzake de warenmerken en de
Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
A. Inleiding
Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
hebben door een te 's-Gravenhage op 3 februari 1958 ondertekend Verdrag een economische
unie tot stand gebracht.
Deze eenheid vereist een zo volledig mogelijke vrijheid in het goederen- en geldverkeer.
De vrijheid van het goederenverkeer wordt niet alleen gehinderd door douane barrières,
waarmede de overheid grensoverschrijding van goederen kan verhinderen, maar ook door
barrières, voortkomende uit aan particulieren toebehorende rechten, waarmede deze hetzelfde
kunnen bereiken.
Een belangrijk middel, waarmede langs privaatrechterlijke weg in het vrije verkeer van
goederen tussen de Staten kan worden ingegrepen, vormen de handels- en fabrieksmerken.
Een merk geeft de houder daarvan het uitsluitend recht, de waren waarvoor hij het recht
verkregen heeft, van dit merk te voorzien hetgeen insluit dat hij aan anderen kan verbieden
soortgelijke waren van hetzelfde merk te voorzien en onrechtmatig van het merk voorziene
waren te verhandelen.
Zolang het merkenrecht in de drie Staten op nationale basis geregeld blijft, zal het uiteraard
kunnen voorkomen dat dezelfde merken voor dezelfde waren in ieder of in twee der
Staten aan verschillende personen toebehoren. Hieruit vloeit voort dat de waren die op
regelmatige wijze van een merk zijn voorzien door de houder van dit merk in één van de
Staten, in strijd komen met het uitsluitend recht van de houder van hetzelfde merk in een
andere Staat, zodra deze waren de grens overschrijden. Deze merkhouder heeft dan ingevolge
zijn nationale wet het onbetwistbare recht de importeur en de wederverkopers van
die waren wegens inbreuk op zijn merkrecht te vervolgen en in zover de waren van het
merk zijn voorzien, de handel in die waren in de Staat waarin hij merkhouder is, door de
rechter te doen verbieden. Men heeft zelfs gesteld, dat indien een merk in verschillende
landen in dezelfde hand is, de merkhouder de handel in de waren die door hem in het ene
land onder het merk in het verkeer werden gebracht, in het andere land kan doen verbieden.
Dergelijke belemmeringen van het vrije goederenverkeer tussen de Benelux-staten kunnen
voor de toekomst slechts voorkomen worden, na zodanige wijziging van de wetgeving
betreffende het merkenrecht in alle drie Staten, dat voortaan slechts één persoon een
bepaald merk voor bepaalde waren in het Beneluxgebied kan verkrijgen, in navolging van
de thans in ieder der landen geldende stelsels. Een dergelijke wetswijziging zou echter op
zichzelf nog niet voldoende zijn om de hierboven geschetste bezwaren op te heffen.
Te dien einde zou niet alleen het ontstaan van het merkrecht, maar ook zijn levensduur en
de gronden voor het verval en de nietigverklaring van het merkrecht uniform geregeld
moeten worden. Wanneer toch in de ene Staat het merkrecht zou kunnen vervallen op
gronden, die in een andere Staat niet zouden gelden, zou in eerstgenoemde Staat een merk
in het publiek domein kunnen vallen, d.w.z. door een ieder vrijelijk gebruikt kunnen worden
voor zijn waren, terwijl in de andere Staten waar het merkrecht in stand zou blijven, de
invoer van en de handel in de waren voorzien van het merk verboden zou kunnen worden.
Eveneens zal de overgang van het merkrecht eenvormig geregeld moeten worden om te
verhinderen dat het eenmaal verkregen merkrecht later in de afzonderlijke Staten in verschillende
handen kan komen. Tenslotte zal in de drie Staten ook de bepaling identiek
moeten zijn van de tekens, die voor merkenbescherming in aanmerking kunnen komen, en
van de aard der handelingen, welke als inbreuk op een merk moeten worden beschouwd.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-3
Al deze eenmakingen zijn noodzakelijk, indien men wil voorkomen, dat een merkhouder
zich in één der Staten kan verzetten tegen handelingen, die in een andere Staat aan eenieder
volkomen vrijstaan.
Men zou dit doel weliswaar tot op zekere hoogte ook kunnen bereiken door de nationale
wetten met elkaar in overeenstemming te brengen. Maar afgezien van de moeilijkheden,
die de wijziging van drie wetten mee zou brengen, blijft het gevaar dat een aldus verkregen
overeenstemming te allen tijde verstoord zou kunnen worden door elke nationale wetgever.
Een verbetering van de huidige toestand zou ook gevonden kunnen worden door eenvoudigweg
alle bestaande belemmeringen weg te nemen en door het vrije verkeer in het
gehele Beneluxgebied van de in een der drie landen rechtmatig van een merk voorziene
waren toe te staan. Deze al te eenvoudige oplossing zou echter de verkregen rechten van
de houders van nationale merken in zeer ernstige mate aantasten en zou tot het paradoxale
en ontoelaatbare gevolg leiden, dat een onder andere op bescherming van het publiek
gerichte regeling tot een bron van talloze verwarringen werd.
Het lijkt onbetwistbaar, dat het gestelde doel op de beste wijze bereikt kan worden door de
invoering van een, voor het gehele Beneluxgebied geldende eenvormige wet, krachtens
welke ieder nieuw merkrecht zich dwingend over het gehele Beneluxgebied uitbreidt door
middel van één enkel depot; een dergelijk systeem zal bovendien minder onkosten voor de
deposanten met zich brengen. Het is dan ook deze laatste oplossing, die in het ontwerp van
de eenvormige wet is aanvaard.
Het in werking stellen van een dergelijke wet verplicht onvermijdelijk de industriëlen en
handelaars, die hun waren slechts in een deel van de Benelux in het verkeer wensen te
brengen, een merk te verkrijgen voor een groter gebied dan de werkelijke markt van hun
waren, maar gegeven het betrekkelijk kleine oppervlak van het Beneluxgebied, zullen de
hieruit voortvloeiende nadelen niet van overwegend belang zijn.
Na de invoering van deze wet zullen dus slechts merkrechten verkregen kunnen worden
voor het gehele Beneluxgebied. Bovendien zullen de onder de - dan afgeschafte - nationale
wetten verkregen merkrechten zich, ingevolge de bepalingen van het overgangsrecht van
de eenvormige wet, uitbreiden over het gehele Beneluxgebied, voorzover zij daarbij niet in
strijd komen met verkregen rechten van anderen.
In de gevallen, waarin hetzelfde merk voor dezelfde waren in twee of drie Staten aan verschillende
personen toekomt, is in het overgangsrecht bepaald, dat de oude toestand blijft
bestaan, waardoor dus het vrije Beneluxverkeer van de betreffende waren verhinderd kan
worden. De eenvormige wet beoogt niet deze uitsluitende rechten, welke beperkt zijn tot
het gebied van een of twee landen, te laten verdwijnen. De houders van deze rechten,
waarvan het aantal geleidelijk zal afnemen, hebben deze normaal gesproken niet willen
verwerven ten einde belemmeringen in de weg te leggen aan het vrije goederenverkeer tussen
de drie landen. Het geval kan zich echter ook voordoen, dat dit gelijktijdig bestaan van
merken, die tot een bepaald gebied beperkt zijn, doelbewust beoogd werd, onder meer
wanneer twee juridisch onafhankelijke, maar economisch verbonden personen (meestal
rechtspersonen) door middel van merkenpolitiek een gescheiden markt voor hun waren in
twee Staten hebben geschapen of in standhouden, daar de invoer in een der landen van
waren, die voorzien zijn van het merk in het andere land, een inbreuk vormt op het merk
van de rechthebbende in het eerste land. Ten einde dergelijke situaties te voorkomen,
wordt in het overgangsrecht bepaald, dat na de inwerkingtreding van de wet de invoer van
waren, welke door de merkhouder in de ene Staat op regelmatige wijze van het merk zijn
voorzien, in een andere Benelux-staat niet verhinderd kan worden door de - met eerstgenoemde
economisch verbonden - merkhouder in die andere Staat. Voor een meer gedetailleerde
bespreking van het overgangsrecht moge hier verwezen worden naar de toelichting
op de betreffende artikelen.
Ten slotte moge nog worden opgemerkt, dat de thans in alle drie Staten geldende merkenwetgeving
het voorwerp vormt van kritiek en van wensen tot herziening. Het ontwerp
bood de gelegenheid de wetgeving aan te passen aan de behoeften van deze tijd en daarin
een groot aantal thans niet in de wetteksten voorkomende, maar door de rechtspraak ontBenelux-
Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-4
wikkelde normen op te nemen. Juist de behoefte aan herziening van de bestaande wetgevingen
heeft de totstandkoming van het ontwerp in sterke mate vergemakkelijkt.
In de hieronder volgende toelichting op de artikelen van verdrag en wet is uitvoerig ingegaan
op de daaraan ten grondslag liggende merkenrechtelijke beginselen ten einde in de
drie Staten bij de verklaring en uitlegging van de wet zo weinig mogelijk twijfel over te
laten. De tekst van de toelichting zal in de drie landen worden gepubliceerd.
B. Verdrag
Artikel 1
Artikel 1 stelt voorop het beginsel, dat voortaan het merkenrecht in de Beneluxlanden zal
beheersen. Een eenvormige wet, opgenomen in de wetgeving die in de Europese gebieden
dier landen geldt, zal alle merken, ongeacht de nationaliteit van de houder, aan een eenvormige
regeling onderwerpen, en zal de bescherming ervan tot het geheel dier gebieden uitbreiden.
Deze eenmaking van de grondgebieden op het stuk van de merken eist de vorming van een
gemeenschappelijke dienst: het Benelux-Merkenbureau.
De eenmaking van het recht en het instellen van een gemeenschappelijke dienst opent de
mogelijkheid ingevolge artikel 9quater van de Overeenkomst van Madrid betreffende de
internationale inschrijving van merken, zoals deze op 15 juni 1957 herzien is te Nice, aan
de Zwitserse Regering te betekenen, dat het Beneluxgebied voortaan als één enkel land
moet worden beschouwd voor wat betreft de toepassing van deze Overeenkomst. Dit zal
ten gevolge hebben dat een bij het Internationaal Bureau voor de bescherming van de industriële
eigendom ingeschreven merk, niet meer gelijkgesteld wordt met drie nationale
depots, maar met één enkel Beneluxdepot.
Artikelen 2-8
De bepalingen betreffende de uitvoering van de eenvormige wet en de bevoegdheid en
inrichting van het Bureau behoeven slechts weinig toelichting.
Niettemin zij met nadruk gewezen op het beginsel, dat de lopende kosten van het Bureau
door zijn eigen inkomsten worden gedekt.
In het algemeen zullen de Hoge Verdragsluitende Partijen alleen opkomen voor de kosten
van oprichting en voor buitengewone uitgaven. Onder buitengewone uitgaven moeten
worden verstaan die uitgaven, welke gewoonlijk op de buitengewone dienst der Staatsberotingen
worden gebracht, zoals de uitgaven voor investering in onroerende goederen.
Niettemin zullen de Hoge Verdragsluitende Partijen geroepen kunnen worden om, indien
nodig, voor de lopende kosten op te komen. Maar het zal hun taak zijn dit te voorkomen of
te beperken door naar evenwicht in de begroting van het Bureau te streven, hetzij door passende
regeling der rechten, hetzij door vermindering van uitgaven.
Artikel 9
Dit artikel vormt een onmisbaar hulpmiddel voor de eenmaking van het Beneluxgebied.
Het is in het bijzonder noodzakelijk te waarborgen, dat de rechtssituatie op het gebied van
het bestaan, de geldigheid en de eigendom van merkrechten in de drie landen dezelfde is.
De eenheid van het Benelux-register vereist dat de hierover gevallen rechterlijke uitspraken,
zonder andere controle dan een formele verificatie van hun bestaan en definitief
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-5
karakter, in de drie landen gezag van gewijsde bezitten en in het Benelux-register worden
ingeschreven.
Deze bepaling wijkt dus af van de overeenkomstige regeling van artikel 11 van het op 28
maart 1925 te Brussel tussen België en Nederland gesloten Verdrag, in zoverre dat het
geen voorbehoud bevat ten aanzien van de openbare orde, de wettigheid van de oproeping
van partijen en het in acht nemen van de regelen van de territoriale bevoegdheid. Het is
noodzakelijk, dat een rechterlijke beslissing betreffende de nietigverklaring of verval van
een merkrecht zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd kan worden door doorhaling van het
merk in het register. Hierdoor wordt voorkomen, dat in later te wijzen vonnissen het merk
nog als bestaande zou kunnen worden aangenomen.
De afwijking is tot het strikt noodzakelijke beperkt. Ten aanzien van andere merkenrechtelijke
beslissingen, voorzover deze geen betrekking hebben op de nietigheid of het verval
van het merkrecht, blijven de algemene processuele regelen van kracht. De regelen, die
vervat zijn in het Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke
bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging
van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van
authentieke akten, ondertekend te Brussel op 24 november 1961 zullen deze materie
beheersen. Zolang dit Verdrag niet in werking is getreden, blijven de regelen uit het Verdrag
van 28 maart 1925 de Belgisch-Nederlandse betrekkingen beheersen.
Artikel 10
Deze bepaling beoogt, dat zodra een Benelux-Gerechtshof zal zijn opgericht, vragen van
interpretatie van de wet daaraan zullen worden voorgelegd ten einde een eenvormige interpretatie
te waarborgen.
De Regeringen hebben gemeend de totstandkoming van de eenvormige wet niet te moeten
laten wachten op de totstandkoming van het Benelux-Gerechtshof, omdat de verwezenlijking
van het vrije handelsverkeer eist, dat merkenrechtelijke belemmeringen zo spoedig
mogelijk opgeheven worden.
De Regeringen duchten niet, dat een tijdelijk nog ontbreken van het Gerechtshof in de
praktijk tot moeilijkheden aanleiding zal geven. Enerzijds omdat het in het algemeen na de
invoering van een nieuwe wet nog geruime tijd pleegt te duren voordat vragen van uitlegging
aan een Hoogste Gerechtshof worden voorgelegd en anderzijds omdat zij het volle
vertrouwen hebben, dat de magistratuur in de drie Staten, gezien het belang van de eenvormige
wetgeving, in die gevallen waarin een uitlegging van de wet gevraagd wordt bij hun
overwegingen ook rekening zullen houden met een reeds eerder in een andere Beneluxstaat
gegeven uitlegging. Bovendien dient opgemerkt dat in de meeste gedingen inzake
merken de rechter slechts moet oordelen over vragen van feitelijke aard; deze beslissingen
komen door hun aard niet in aanmerking voor toetsing door een Hoogste Gerechtshof,
waarvan de bevoegdheid is de wet te interpreteren.
Artikelen 11-14
Deze bepalingen hebben betrekking op de bekrachtiging van het Verdrag, op de inwerkingtreding
van het Verdrag en de eenvormige wet, en op zijn duur.
Opgemerkt zij dat uit de bepalingen van artikel 14 voortvloeit, dat een ongunstig advies
van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad betreffende een wijziging van de
eenvormige wet of van het Verdrag geen enkel recht tot opzegging doet ontstaan.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-6
C. Eenvormige wet
1. Algemeen
1. Indeling van de wet
Het ontwerp voor de eenvormige wet op de warenmerken is in vier hoofdstukken verdeeld.
Het eerste hoofdstuk behandelt de individuele warenmerken. Met deze uitdrukking worden
bedoeld de merken, die in de drie nationale wetten tot dusverre bekend zijn onder de naam
“fabrieks- en handelsmerken”. Daar het onderscheid tussen fabrieksmerken en handelsmerken
nauwelijks praktische betekenis heeft, is het verlaten en is een benaming aanvaard,
die in sommige buitenlandse wetgevingen reeds voorkomt.
Het tweede hoofdstuk heeft betrekking op de collectieve warenmerken.
Het derde hoofdstuk bevat overgangsbepalingen krachtens welke de rechten, die door toepassing
van het nationale recht zijn verkregen of zouden zijn verkregen op grond van sommige
meer gunstige bepalingen van de nieuwe wet, worden erkend en voorzover mogelijk,
over het Beneluxgebied uitgebreid.
Het vierde hoofdstuk bevat enkele gemeenschappelijke bepalingen voor de individuele en
de collectieve merken alsmede voor de verkregen rechten.
2. Dienstmerken
Bij de uitwerking van het ontwerp is onder ogen gezien het vraagstuk van de bescherming
van de zogenaamde “dienstmerken” dat wil zeggen de tekens, die niet dienen om waren
maar om dienstverleningen naar hun herkomst van nijverheids- of handelsondernemingen
te onderscheiden. Met het oog op de moeilijkheden verbonden aan de begrenzing van het
geografische gebied van de aan die merken toekomende bescherming, is het minder wenselijk
en in ieder geval voorbarig geacht hen aan hetzelfde stelsel te onderwerpen als de
warenmerken.
3. Feit dat merkrecht doet ontstaan
De huidige nationale wetten der drie Beneluxlanden op de merken verschillen hoofdzakelijk
in hun bepalingen betreffende het verkrijgen van het uitsluitend recht op een merk en
betreffende de inschrijving van merken.
De omstandigheid, dat geen van deze wetten volkomen bevredigt, heeft de uitwerking van
het ontwerp zeer vergemakkelijkt, want daardoor is het mogelijk geworden oorspronkelijke
oplossingen te zoeken, die aanvaardbaar zijn voor de belanghebbende en tevens het
algemeen belang dienen.
Volgens de Belgische wet ontstaat het uitsluitend recht in beginsel uit het eerste kennelijk
gebruik, maar het depot van het merk is voorwaarde voor de uitoefening van dat recht. De
Luxemburgse wet kent het uitsluitend recht toe aan de eerste gebruiker, maar geeft de
voorkeur aan de eerste deposant te goeder trouw, indien de eerste feitelijke gebruiker het
merk niet binnen vijf jaar heeft gedeponeerd. In Nederland tenslotte doet het eerste gebruik
het merkrecht ontstaan en schept de inschrijving slechts een vermoeden van eerste gebruik.
In België en Luxemburg worden, in tegenstelling tot wat in Nederland geschiedt, de gedeponeerde
merken ingeschreven zonder voorafgaand onderzoek naar eerdere inschrijvingen.
Indien het recht door het eerste gebruik wordt verkregen, brengt dit voor de gebruiker,
wiens merk is gedeponeerd en ingeschreven, het gevaar mede, dat hij zich het uitsluitend
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-7
recht betwist ziet door een eerdere gebruiker, van wiens bestaan het register niet rept. Ook
wanneer het depot en de inschrijving voorwaarden zijn voor de uitoefening van het recht
van de eerste gebruiker, kan op grond van de inhoud van het register alléén de strijd tussen
twee daarin ingeschreven merken niet eens en voor altijd worden beslist.
Al vereenvoudigt de inschrijving zonder voorafgaand onderzoek de administratieve procedure
voor de deposant, zij leidt tot een zekere overlading van de registers. Daarentegen kan
het voorafgaand onderzoek leiden tot weigering van een inschrijving op grond van vroegere
inschrijvingen, ofschoon deze van generlei waarde zijn, en het voorkomt niet betwisting
in rechte van de weigering of aanvaarding van inschrijving.
Het ontwerp houdt rekening met de voordelen en de nadelen van de bestaande stelsels.
a) Verkrijging van het uitsluitend recht op een merk
De nadelen, die de verkrijging van het recht door het eerste gebruik met zich medebrengt,
overtreffen ruimschoots de eraan verbonden voordelen. De beperking, volgens welke het
uitsluitend recht slechts kan worden uitgeoefend na inschrijving, schijnt evenmin de
rechtsonzekerheid, welke voortvloeit uit het bestaan van mogelijke niet ingeschreven rechten
van eerdere maar onbekende gebruikers, in voldoende mate op te heffen.
Daarom stelt het ontwerp voor het uitsluitend recht te doen ontstaan uit het eerste depot
(artikel 3).
Weliswaar vertoont dit systeem het nadeel, dat een onbekende gebruiker van een merk, die
heeft nagelaten zijn merk te deponeren, geen aanspraak meer kan maken op een uitsluitend
recht, wanneer de latere gebruiker van een overeenstemmend merk eerder dan hij heeft
gedeponeerd, maar dit nadeel weegt niet zwaar, indien men van de opvatting uitgaat, dat
de belanghebbende kringen van handel en industrie die merkrechten willen verkrijgen, na
de invoering van de eenvormige wet, zullen weten, dat tijdig deponeren van het merk
onontbeerlijk is.
Ten einde echter misbruiken te voorkomen is bepaald (artikel 4 onder 6 en artikel 14 onder
B) dat een te kwader trouw verricht depot kan worden nietig verklaard. Daaronder wordt
onder andere verstaan een depot verricht door iemand, die wist of behoorde te weten, dat
een niet ingeschreven overeenstemmend merk reeds eerder gebruikt werd.
b) De inschrijving van een merk
Bij een stelsel, waarin het uitsluitend recht ontstaat uit het eerste depot, zou de weigering
van de inschrijving na een voorafgaand onderzoek, veel belangrijker rechtsgevolgen hebben
dan die voortvloeiend uit het thans in Nederland van kracht zijnde systeem. Een dergelijke
weigering zou immers de deposant eens en voor altijd verhinderen een beroep te doen
op het uitsluitend recht, zelfs indien de eerdere inschrijvingen, op grond waarvan het merk
geweigerd is, niet of niet meer de basis vormen van uitsluitende rechten. Om die reden
brengt, volgens het onderhavige ontwerp, het in de vereiste vorm verrichte depot onvoorwaardelijk
inschrijving met zich mede.
4. Onderzoek naar eerdere inschrijvingen
Artikel 9 schept de figuur van een facultatief door het Benelux-Bureau in te stellen onderzoek.
Het geeft de deposant op deze wijze de mogelijkheid het werkelijk bestaan van het
uitsluitend recht, waarop hij aanspraak maakt, vast te stellen.
Uitgaande van dezelfde gedachte bepaalt artikel 6, dat dit onderzoek verplicht zal kunnen
worden gesteld, wanneer de noodzaak daarvan zich doet gevoelen. Aan dit onderzoek is
geen enkel rechtsgevolg verbonden.
5. Mogelijkheid eerdere inschrijvingen tegen te werpen
Onder de nadelen, die het stelsel zonder voorafgaand onderzoek met zich brengt, is
genoemd het nadeel, dat bestaat in de inschrijving van een groot aantal merken, die niet
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-8
werkelijk aan een uitsluitend recht beantwoorden. Hoe groter het aantal ingeschreven merken
is, des te gemakkelijker is het voor elk ingeschreven merk een aantal eerder ingeschreven
merken te vinden, die er in zekere mate mede overeenstemmen.
Zo is het dikwijls gemakkelijk voor degene, die wegens inbreuk op een merk wordt vervolgd,
een groot aantal inschrijvingen naar voren te brengen, die twijfel kunnen veroorzaken
aangaande de geldigheid van het uitsluitend recht van degene, die de vordering heeft
ingesteld. Dit gevolg zal des te duidelijker zijn omdat de gedaagde gemakkelijk eerdere
inschrijvingen zal kunnen doen opzoeken, indien hij de mogelijkheid heeft een nieuwheidsonderzoek
te laten verrichten. In Nederland is dat nadeel reeds gevoeld en heeft de
rechtspraak beslist, dat de stelling van een gedaagde, volgens welke de eiser niet de eerste
gebruiker zou zijn, moet worden verworpen en dat de eiser kan volstaan met het bewijs te
leveren van het feit, dat zijn gebruik er eerder plaats vond dan dat van de gedaagde. Het
ontwerp gaat niet zover, dat het de gedaagde het recht onthoudt zich te beroepen op een
eerder recht, dat aan een derde toebehoort. Het uitsluitend recht zou echter bezwaarlijk te
handhaven zijn, wanneer de merkhouder verplicht zou zijn, zijn recht te verdedigen tegen
de eventuele rechten van derden die houder zijn van eerdere inschrijvingen en die niet aan
het geding deelnemen. Anderzijds kan een beslissing betreffende het merk van een niet bij
het geding aanwezige merkhouder, voor hem nadelige gevolgen hebben. Daarom bepaalt
artikel 14 onder B, dat de nietigheid van een inschrijving niet kan worden ingeroepen op
grond van een eerdere inschrijving dan wanneer de houder hiervan aan het geding deelneemt.
Deze bepaling houdt echter voor de gedaagde geen beletsel in, om bij voorbeeld een
beroep te doen op talrijke min of meer overeenstemmende inschrijvingen als aanvullend
bewijs van het feit, dat het merk van de eiser een soortnaam vormt of geen onderscheidend
vermogen bezit.
6. Collectieve merken
Het collectieve merk onderscheidt zich hierin van het individuele merk, dat het de nadruk
legt op vooraf bepaalde eigenschappen, die bepaalde waren, ook al zijn zij van verschillende
ondernemingen afkomstig, gemeen hebben, terwijl het individuele merk een
gemeenschappelijke industriële of commerciële herkomst aangeeft van waren, welker
eigenschappen verschillend kunnen zijn. De functie van het collectieve merk brengt het
publiek ertoe in dit merk een waarborg te zien, die in het individuele merk gewoonlijk niet
aanwezig is. Daarom is de openbare orde bij de voorwaarden voor het gebruik van een collectief
merk in hoge mate betrokken. Het gebruik van een individueel merk kan daarentegen
vrij aan de merkhouder overgelaten worden, daar zijn misbruiken onmiddellijk door
het verlies van vertrouwen bij het publiek zullen worden gestraft.
Luxemburg en Nederland bezitten heden ten dage generlei bijzondere wetgeving op dit
gebied.
In België zijn het depot en de bescherming van collectieve merken geregeld in het Koninklijk
Besluit Nr 90 van 29 januari 1935 (Belgisch Staatsblad van 8 februari 1935). Volgens
dit besluit kunnen collectieve merken worden gedeponeerd door beroepsverenigingen,
coöperatieve verenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en, met toestemming van
de Koning, door instellingen ten algemenen nutte. Hoewel het besluit van 1935 het aantal
rechtspersonen, dat als houders van een collectief merk in aanmerking komt, in vergelijking
met de voorafgaande wetgeving (artikel 2, 3e lid van de wet van 31 maart 1898
betreffende de beroepsverenigingen, Belgisch Staatsblad van 8 april 1989) aanzienlijk
heeft uitgebreid, blijven de natuurlijke personen en de handelsvennootschappen, die geen
coöperatieve vereniging zijn, uitgesloten.
Het ontwerp daarentegen staat aan alle natuurlijke en rechtspersonen toe een collectief
merk te deponeren. Gehoor gevend aan een heden ten dage duidelijk waarneembare
behoefte aanvaardt het de mogelijkheid een collectief merk voor een particulier belang te
gebruiken, mits dit gebruik niet tegen de openbare orde ingaat.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-9
Zo zullen verscheidene nijverheidsondernemingen zich kunnen verenigen om een collectief
merk op de markt te brengen. Evenzo zal een natuurlijke persoon, die een proeflaboratorium
beheert, toezicht kunnen houden op het aanbrengen van een collectief merk op de
waren van zijn cliëntele.
Het gebruik van een collectief merk voor een particulier belang kan niet tot misbruiken en
onder andere niet tot misleiding van het publiek leiden, mits de functie van dat merk duidelijk
is vastgelegd in de wet en de voorschriften, die zijn gebruik regelen duidelijk zijn en
met passende sancties omkleed. Met het oog hierop zijn de bepalingen van de eenvormige
wet betreffende het reglement op het gebruik en het toezicht bijzonder streng gemaakt. Ten
einde onpartijdigheid bij het beheer van het collectieve merk te verzekeren, is uitdrukkelijk
bepaald, dat de houder dit merk voor zijn eigen waren niet zal mogen gebruiken.
Het ontwerp bepaalt bovendien dat het recht op een collectief merk slechts kan worden
verkregen, indien het depot vergezeld gaat van een reglement op het gebruik en het toezicht,
welk reglement aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. De merkhouder moet er
voor waken, dat dit reglement wordt nageleefd. Wanneer het reglement niet aan die voorwaarden
voldoet of de merkhouder niet-inachtneming gedoogt, kan het collectief merk
nietig of vervallen worden verklaard. Het Openbaar Ministerie is te allen tijde bevoegd de
nietig- of vervallenverklaring te eisen.
Gezien de waarborg, die de tussenkomst van het Openbaar Ministerie biedt ten aanzien
van de verkrijging en het gebruik van het collectieve merk, zijn de voorschriften die
betrekking hebben op de individuele merken, behoudens enkele afwijkingen op de collectieve
merken van toepassing verklaard.
Aldus is de mogelijkheid aanvaard het merk over te dragen en daarop licentie te geven.
Hoewel de overdracht en de licentie voor de collectieve merken van minder belang zijn,
bestaan er gevallen, dat de handhaving hiervan aan een werkelijke behoefte beantwoordt,
bij voorbeeld in het geval van samensmelting van twee vennootschappen houdsters van
collectieve merken, of ook in het geval van overlijden van de houder, wanneer het een
natuurlijke persoon betreft. Anderzijds kunnen buitenlandse houders in de noodzakelijkheid
verkeren aan een derde hun bevoegdheid tot beheer en toezicht voor het Beneluxgebied
over te dragen. Het spreekt vanzelf, dat, wanneer door de overdracht of de licentie de
aan het publiek gegeven waarborgen verminderen, het Openbaar Ministerie de vervallenverklaring
van het merk zal kunnen vorderen.
7. Verkregen rechten en overgangsmaatregelen
Het ontwerp houdt ten aanzien van de erkenning van de rechten, die vóór het in werking
treden van de eenvormige wet krachtens het nationale recht zijn verkregen, de volgende
beginselen in:
a. De rechten inzake merken, die in ieder der Beneluxlanden op het tijdstip van in
werking treden van de eenvormige wet bestaan, worden gehandhaafd, mits - wat betreft de
rechten, die niet voortvloeien uit internationale depots, steunend op een inschrijving in een
ander land dan de Beneluxlanden - de merkhouder de wil zijn recht te handhaven kenbaar
maakt door een Beneluxdepot te verrichten binnen een jaar na het in werking treden van de
wet. Thans verschilt de wijze, waarop het merkrecht verkregen wordt, in ieder der drie
landen en bestaan naast de rechten op ingeschreven merken ook rechten op niet
ingeschreven merken. Daar de nieuwe wet geen enkel recht erkent zonder inschrijving,
zou onzekerheid heersen of rechten op niet ingeschreven merken in één of meer
Beneluxlanden zouden blijven bestaan. Anderzijds moet worden opgemerkt, dat de
registers van de Beneluxlanden talrijke inschrijvingen bevatten, die nooit hebben
beantwoord of niet meer beantwoorden aan een merkrecht; dit is een reden te meer de
handhaving van de verkregen rechten aan een nieuw depot te onderwerpen.
b. De rechten inzake merken, die in ieder der Beneluxlanden op het tijdstip van in
werking treden van de eenvormige wet bestaan, breiden zich vanaf dat tijdstip uit over het
gehele Beneluxgebied, onafhankelijk van de wil van de houder. Indien een verkregen recht
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-10
in twee der Beneluxlanden bestaat, zal de merkhouder in het derde land degene zijn, die
aldaar het merk het eerst gebruikt heeft vóór het in werking treden van de wet. Bij nietgebruik
in dit land zal de uitbreiding plaatsvinden ten gunste van de houder van het oudste
verkregen recht. Het is wenselijk geacht het aantal merken, dat slechts in één land van
kracht is, zoveel mogelijk te beperken. De uitbreiding zal echter niet plaatsvinden in één of
meer landen indien het verkregen recht met een ander verkregen recht in strijd komt of
indien het voor nietigverklaring in aanmerking komt.
c. Indien na het in werking treden van de wet een merk als verkregen recht in twee of
drie der Staten ten name van verschillende rechthebbenden is ingeschreven, kunnen deze,
indien althans tussen hen een band van economische aard bestaat, zich niet verzetten tegen
de invoer in één der Staten van waren, welke door één hunner van het merk voorzien zijn.
d. De Overeenkomst van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken
laat niet toe van houders van internationale inschrijvingen een nieuw depot te eisen. De
internationale inschrijvingen die bestaan op het tijdstip van het in werking treden van de
Beneluxwet, zullen daarom ambtshalve in het Benelux-register worden ingeschreven. Ten
einde de samenloop van twee inschrijvingen te voorkomen zullen echter de internationale
depots, die op een inschrijving van oorsprong in één der Beneluxlanden steunen, niet van
dit stelsel genieten; in dat geval zal de inschrijving van oorsprong dus moeten worden
bekrachtigd door een Beneluxdepot, hetwelk bestemd is zich over het gebied van de drie
landen uit te breiden.
e. De Beneluxdepots ter bevestiging van verkregen rechten worden alle geacht op
hetzelfde tijdstip te zijn verricht en wel op de dag voorafgaande aan die waarop het
Benelux-register voor andere depots opengesteld wordt. Zodoende zal aan de houder van
een verkregen recht noch zijn recht noch de uitbreiding daarvan over andere
Beneluxlanden kunnen worden ontnomen ten gunste van een nieuwe deposant.
2. Artikelsgewijze opmerkingen
H O O F D S T U K I
Individuele merken
Artikel 1
Dit artikel geeft een ruimere definitie van de warenmerken dan de thans door het interne
recht en de rechtspraak van de Beneluxlanden aanvaarde.
Het houdt een uitvoerige, maar geenszins limitatieve opsomming in van de tekens, die
merken kunnen zijn. Deze tekens moeten aan een gemeenschappelijke eis voldoen: dienen
ter onderscheiding van de waren van een bepaalde onderneming. Bescherming wordt dus
slechts toegekend aan merken van waren en die merken moeten onderscheidend vermogen
bezitten.
Het zou moeilijk geweest zijn de gevallen, waarin dat vermogen niet bestaat, nauwkeurig
aan te geven. De rechter zal op dit gebied over een grote mate van vrijheid van beoordeling
beschikken en zal met alle omstandigheden van het geval rekening moeten houden.
Uit de gegeven opsomming blijkt duidelijk, dat de vorm van de producten of verpakking
voorwerp kan zijn van merkenbescherming. Er zijn echter drie beperkingen (tweede lid).
Op de bijzondere bescherming kunnen geen aanspraak maken:
1. een vorm, die door de aard van de waar wordt bepaald
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-11
Men kan in de industrie of de handel immers geen beperkingen opleggen in het gebruik
van een vorm, die voor het vervaardigen of het in het verkeer brengen van een waar onontbeerlijk
is.
2. een vorm, die de wezenlijke waarde van de waar beïnvloedt
Deze uitzondering beoogt een zekere mate van beperking op te leggen aan de mogelijkheid
van samenloop van de merkenbescherming en de bescherming, die voortvloeit uit het
auteursrecht of uit tekeningen- en modellenrecht. De vorm, die reeds aan de normen van
deze onderdelen van het recht beantwoordt, voegt immers onvermijdelijk aan de gebruikswaarde
van het product een zekere “aantrekkelijkheidswaarde” toe. Indien, gelet op de
aard van de waar, aan deze “aantrekkelijkheidswaarde” grote betekenis toekomt, kan de
gekozen vorm niet voor een aanvullende bescherming als merk in aanmerking komen. Zo
zal bijvoorbeeld de aan een kristallen servies gegeven artistieke vorm niet als een merk
kunnen worden beschermd in de kristalindustrie, daar de onderhavige waar haar wezenlijke
waarde niet alleen in de gebruikte stof, maar ook en misschien zelfs vooral in de
schoonheid van de vorm vindt. In de levensmiddelenindustrie daarentegen kan een waar,
zoals bijvoorbeeld chocolade, worden verkocht in een aantrekkelijke vorm, die evenwel
geen werkelijke invloed heeft op de intrinsieke waarde van de lekkernij. Een dergelijke
vorm zal in voorkomend geval kunnen dienen als merk en uit dien hoofde beschermd kunnen
worden, onverminderd overigens de mogelijke toepassing van het auteursrecht of van
het tekeningen- en modellenrecht.
Opgemerkt zij, dat de in de tekst bedoelde wezenlijke waarde die van het product zelf is en
niet die van de verpakking. Zo is bij voorbeeld de artistieke vorm van de in de parfumindustrie
gebruikte flesjes niet ongeschikt om in die industrie als merk te dienen.
3. een vorm, die een uitkomst op het gebied van de nijverheid oplevert
De vorige uitzondering diende om de moeilijkheden te voorkomen, die soms het gevolg
zijn van de gelijktijdige toepassing van het merkenrecht enerzijds, en van het auteursrecht
of van het tekeningen- en modellenrecht anderzijds. De onderhavige uitzondering strekt
ertoe van het gebied der merken uit te sluiten die vormen van waren of verpakking, die een
technische uitkomst opleveren.
Dit laatste begrip is ruimer dan het begrip uitvinding in de zin van de Octrooiwet. Het is
dus, om de bescherming van een vorm als merk te rechtvaardigen, niet voldoende de nietoctrooieerbaarheid
vast te stellen. De bescherming, waarin de onderhavige wet voorziet, is
uitgesloten, zodra het gebruik van de vorm voor de ondernemer een werkelijk voordeel bij
de vervaardiging of verpakking van de waar betekent.
De tekst duidt dit voordeel aan als een uitkomst op het gebied van de nijverheid om duidelijk
te doen uitkomen, dat het niet op zuiver esthetisch of verstandelijk gebied mag liggen.
Zo kan bij voorbeeld de wervingskracht van een vorm niet in aanmerking worden genomen
om aan die vorm de bescherming als merk te onthouden.
Artikel 2
Een geslachtsnaam, die het door artikel 1 vereiste onderscheidend vermogen bezit, zal als
merk kunnen worden beschermd, ongeacht of hij al dan niet in een onderscheidende vorm
gebezigd wordt en onverminderd de toepassing der bepalingen van het gemene recht.
Uit het tweede lid volgt, dat een naam, zelfs indien hij als merk wordt beschermd ten gunste
van een bepaalde persoon, altijd overeenkomstig zijn aard als onontbeerlijk middel ter
aanduiding van een persoon mag worden gebruikt door personen, die deze naam dragen.
Een dergelijk gebruik veronderstelt evenwel, dat de naam niet tegelijkertijd gebruikt wordt
om de waar te onderscheiden en niet in feite de indruk geeft een merk te zijn.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-12
Artikel 3
In de algemene overwegingen is gesproken over de redenen, die pleiten voor aanvaarding
van de regel, dat het uitsluitend recht op een merk uit het eerste depot ontstaat. Twee soorten
depots komen in aanmerking:
1. Beneluxdepot
De wijze, waarop dit depot geschiedt, wordt in artikel 6 beschreven.
Iedere industrieel of handelaar kan een Beneluxdepot verrichten, zelfs wanneer zijn onderneming
van handel of nijverheid niet binnen het Beneluxgebied is gevestigd. Dit ruime
stelsel maakt dus een einde aan het beperkende en geen overwegend economisch belang
dienende stelsel van artikel 6 van de Belgische wet en van artikel 9 van de Luxemburgse
wet, die slechts merken beschermen, die verbonden zijn aan ondernemingen gevestigd hetzij
op nationaal grondgebied, hetzij op het grondgebied van een Staat waarmee een verdrag
van wederkerigheid is gesloten.
2. Internationaal depot
Krachtens de bepalingen van artikel 4, eerste lid, van de voor de drie Beneluxlanden geldende
Overeenkomst van Madrid is elk der Verdragsluitende Staten gehouden aan een bij
het Internationaal Bureau ingeschreven merk, een bescherming te verschaffen, die gelijk
staat met die, waarop dat merk aanspraak zou kunnen maken, als het rechtstreeks in dat
land was gedeponeerd. Bijgevolg moet het internationaal depot met het Beneluxdepot worden
gelijkgesteld. De datum van het internationaal depot is die van de inschrijving bij het
Internationaal Bureau.
Het behoeft geen betoog, dat de personen die een Beneluxdepot verrichten, of een internationale
inschrijving verkrijgen voor het Beneluxgebied, in de voorkomende gevallen de
voordelen genieten voorzien in artikel 4 van het Verdrag van Parijs en artikel 4, tweede lid,
van de Overeenkomst van Madrid.
In het laatste lid van dit artikel wordt de draagwijdte van de uitdrukking “eerste depot”,
nauwkeurig omschreven. Slechts op regelmatige wijze gedeponeerde merken, welker
depot een uitsluitend, ten tijde van het geding gehandhaafd merkrecht heeft doen ontstaan,
worden bij de vaststelling van de rangorde in aanmerking genomen. Het spreekt vanzelf
dat de rangorde van de merken alleen van belang is, wanneer bij vergelijking van de merken
blijkt dat zij met elkaar in conflict komen. Maatstaf voor de vergelijking van twee
merken zijn in beginsel, hun overeenstemming of gelijkheid en de gelijksoortigheid of
gelijkheid van de waren, waarvoor zij zijn gedeponeerd.
Men maakt in dit geval onderscheid tussen individuele en collectieve merken. Met een
ouder individueel merk wordt slechts rekening gehouden indien dit gedeponeerd is voor
gelijksoortige waren, terwijl een ouder collectief merk, ongeacht voor welke waren het
gedeponeerd is, rangorde neemt voor ieder overeenstemmend later gedeponeerd merk. De
reden van dit verschil moet gezocht worden in de omstandigheid, dat het collectieve merk
aan het publiek een waarborg geeft.
Artikel 4
Op de algemene regel, volgens welke het “eerste depot” het merkrecht doet ontstaan, worden
een zestal uitzonderingen gemaakt.
1. Indien het gedeponeerde merk verboden bestanddelen bevat, doet het depot geen
recht ontstaan. De mogelijkheid, dat een op zichzelf geoorloofd merk voor ongeoorloofde
doeleinden zou kunnen worden gebruikt (bij voorbeeld om waren te dekken waarvan de
vervaardiging verboden is) kan volgens deze bepaling de verkrijging van het recht niet
verhinderen. Dit voorbehoud slaat niet op de door artikel 6ter van het Verdrag van Parijs
verboden merken, welke in elk geval kunnen worden nietigverklaard.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-13
2. Het depot van een merk, waarvan het gebruik de misleiding van het publiek tot
gevolg zou hebben ten aanzien van de aard, herkomst, kwaliteit of andere kenmerken van
de waren, waarvoor het is gekozen.
3. Gedurende drie jaar na het verval van het recht op een collectief merk kan dit niet
worden opgenomen als individueel merk, noch als collectief merk, welke ook de reden van
het verlies van het recht is en welke ook de waren zijn, die het dekte; toestemming van de
houder doet hieraan niet af. Deze bepaling, die strenger is dan die welke het weer opnemen
van een individueel merk regelt, vindt haar rechtvaardiging in het karakter van waarborg,
dat het collectieve merk draagt.
4. Het depot van een merk verricht binnen drie jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur
van de inschrijving van een individueel overeenstemmend merk, dat was ingeschreven
voor gelijksoortige waren, doet geen recht ontstaan, wanneer het aan de
inschrijving van het oudere merk verbonden uitsluitend recht door het verval van de
inschrijving is teniet gegaan. Hieruit volgt, a contrario, dat een vervallen oudere inschrijving,
waaraan gedurende de laatste drie jaren geen uitsluitend recht verbonden was - bij
voorbeeld omdat dit wegens niet gebruik reeds teniet was gegaan - geen beletsel voor de
inschrijving van het latere merk vormt. Deze uitzondering heeft ten doel te voorkomen, dat
een deposant profijt trekt van de aan het niet vernieuwde merk verbonden “goodwill” en
een voor de vroegere houder van het merk nadelige verwarring schept, alsmede het aan
deze laatste mogelijk te maken, een hetzij door overmacht, hetzij door nalatigheid verloren
recht te herstellen. Deze regel is niet van toepassing indien de vervallen inschrijving geen
uitsluitend merkrecht dekte, indien de houder in het nieuwe depot heeft toegestemd of
indien van niet-gebruik sprake is. In deze drie gevallen kan de vroegere houder immers
niet beweren schade te hebben geleden.
5. Het ontwerp houdt rekening met artikel 6bis van het Verdrag van Parijs; dit artikel
houdt in, dat onder de daarin opgenomen voorwaarden een merk, dat in een der bij het
Verdrag aangesloten landen beschermd is, terwijl het in een ander van deze landen niet
beschermd is, maar aldaar algemene bekendheid geniet, desalniettemin in de weg kan
staan aan het ontstaan van het recht op een merk, dat daar te lande verwarring zou kunnen
scheppen met het algemeen bekende merk.
6. Het depot dat te kwader trouw is verricht. De beoordeling van de kwade trouw van
een deposant zal in ieder afzonderlijk geval noodzakelijk zijn; men zal daarbij rekening
moeten houden met alle aan het geval eigen omstandigheden. Er worden hier echter enkele
- niet limitatief op te vatten - gevallen genoemd, waarin de kwade trouw uit het geheel van
feiten zonder meer voortvloeit:
a) Het eerste geval is dat van een depot, dat wordt verricht, terwijl de deposant weet of
behoort te weten, dat een derde binnen de aan het depot voorafgaande drie jaren te
goeder trouw een normaal gebruik van het merk binnen het Beneluxgebied heeft
gemaakt, en de toestemming van die derde niet verkregen is. De wetenschap, mits
bewezen, van een gebruik, zelfs indien dit niet algemeen bekend is, kan in aanmerking
genomen worden. Het ontbreken van wetenschap van een gebruik kan daarentegen
slechts worden toegerekend, wanneer dit gebruik in de belanghebbende kringen
algemeen bekend is.
b) Het tweede geval is dat van het depot, verricht, terwijl men weet, dat een derde te
goeder trouw een begin heeft gemaakt met een normaal gebruik buiten het Beneluxgebied
op een tijdstip, voorafgaande aan het begin van gebruik door de deposant op
het genoemde grondgebied, en zonder toestemming van die derde. De wetenschap
van het gebruik heeft hier dezelfde betekenis als onder a) maar hier is bepaald, dat zij
uit een rechtstreekse betrekking moet voortvloeien. Met andere woorden - en dit in
tegenstelling tot wat is bepaald voor het normaal gebruik binnen het Beneluxgebied -
bescherming van gebruik in het buitenland zal slechts aanwezig zijn in die gevallen,
waarin de wetenschap die de deposant van dat gebruik heeft, geen gewone wetenschap
is, zoals een ieder zou kunnen hebben, maar een wetenschap, die voortvloeit
uit een persoonlijke betrekking, waarin de deposant tot de eerdere gebruiker in het
buitenland heeft gestaan. Bovendien moet deze wetenschap vooraf zijn gedaan, niet
alleen aan het bestreden depot, maar ook aan het begin van gebruik, dat de houder
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-14
van dat depot binnen het Beneluxgebied van het merk heeft gemaakt. Deze laatste
bepaling vindt haar rechtvaardiging in de wenselijkheid degene, die te goeder trouw
binnen het Beneluxgebied een aanvang maakt met het gebruik van een niet gedeponeerd
merk, te beschermen tegen de gevolgen van een latere aanraking met de
gebruiker van een overeenstemmend merk in het buitenland.
Onder gebruik moet in beide gevallen verstaan worden het feitelijk gebruik van het merk
zonder dat dit is ingeschreven voor het Beneluxgebied.
In hoofde van artikel 4 wordt gezegd, dat de genoemde nietigheidsgronden beperkt worden
door het in artikel 14 bepaalde. Zoals bij dit artikel nader zal worden uiteengezet kan de
nietigheid van een merk niet ingeroepen worden door een ieder, of gedurende onbeperkte
tijd, noch ook zonder verdere beperkingen.
Artikel 5
Niet alleen ontstaat het uitsluitend recht op een merk uit het eerste depot en vervalt het
door niet vernieuwing van de inschrijving of door vrijwillige doorhaling van de inschrijving,
en voor internationale inschrijvingen door het feit dat het merk in het land van oorsprong
geen bescherming meer geniet, maar het kan ook vervallen, hoewel de inschrijving
blijft gehandhaafd. Dit geval doet zich voor, wanneer het merk binnen het Beneluxgebied,
hetzij gedurende de drie op het depot volgende jaren, hetzij gedurende een onafgebroken
periode van vijf jaar niet is gebruikt.
Het verplichte gebruik moet een normaal gebruik zijn, dat wil zeggen dat alle aan het geval
eigen omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen om vast te stellen, of men
werkelijk met een gebruik te doen heeft. Het gebruik zal moeten geschieden door de merkhouder,
of diens ingeschreven licentiehouder, of door iemand die in hun naam optreedt. De
rechter zal een onbetekenend gebruik, kennelijk enkel en alleen geschied om het recht op
het merk in stand te houden, niet in beschouwing kunnen nemen. Ten slotte zal het ook
mogelijk zijn het niet-gebruik te rechtvaardigen.
De in Nederland opgedane ervaring toont aan, dat de sanctie op het niet-gebruik een dode
letter zou blijven, indien de algemene beginselen van het bewijsrecht volledig gehandhaafd
zouden worden en indien derhalve de eiser bij uitsluiting met het negatieve bewijs
van het niet-gebruik zou worden belast. De eenvormige wet geeft de rechter de bevoegdheid
de bewijslast op de meest billijke wijze te verdelen. Daarbij zal in het algemeen de
blote bewering van niet-gebruik onvoldoende zijn om de merkhouder met het bewijs van
gebruik te belasten, maar wanneer het niet-gebruik de rechter waarschijnlijk voorkomt,
kan hij de merkhouder met het voor deze in het algemeen niet moeilijk te leveren positieve
bewijs van gebruik belasten. Niettemin zal de houder van een op regelmatige wijze in
stand gehouden inschrijving nimmer kunnen worden belast met het bewijs van gebruik in
een meer dan zes jaren vóór de dagvaarding liggend tijdvak. Het ontwerp kon niet zover
gaan, dat op hen, die de moeite hebben gedaan hun merken te laten inschrijven of hun
inschrijving te laten vernieuwen, de verplichting zou worden gelegd de bewijsstukken, die
het hun mogelijk maken de gegrondheid van handhaving hunner uitsluitende rechten aan
te tonen, voor onbepaalde tijd te bewaren.
Tenslotte vervalt het recht op een ingeschreven merk eveneens, indien het, ofschoon aanvankelijk
onderscheidend vermogen bezittend, na een zekere tijd de benaming is geworden,
die gewoonlijk gebruikt wordt om de waren van een bepaalde aard of hoedanigheid,
ongeacht hun herkomst, aan te duiden. Wanneer deze verwording tot soortnaam kan worden
geweten aan de houder van het merk, bijvoorbeeld doordat hij heeft laten blijken van
het merk te willen afzien of doordat hij tot de verwording ervan tot soortnaam heeft bijgedragen,
kan het merkrecht vervallen worden verklaard. Dit is niet het geval, wanneer de
houder van het merk geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Wanneer het merk gedeponeerd
is voor verschillende waren, en het niet-gebruik of de verwording tot soortnaam
slechts betrekking heeft op bepaalde waren, zal het verval van het merkrecht en de doorhaling
bedoeld onder D van artikel 14, slechts betrekking hebben op het merkrecht voor deze
waren en kan het merkrecht voor het overige blijven bestaan.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-15
Uit de bepalingen van dit artikel volgt, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6
(2) van het Verdrag van Parijs als herzien te Lissabon, dat de handhaving van een recht,
waarvan de houder een buitenlander is, die binnen het Beneluxgebied geen enkele daadwerkelijke
en wezenlijke onderneming van handel of nijverheid bezit, niet afhankelijk is
van de handhaving van een inschrijving van een uitsluitend recht in het land, waarin zijn
onderneming is gevestigd, een en ander onder voorbehoud van de bijzondere positie van
de internationale merken.
Artikel 6
Aan de mogelijkheid een depot te verrichten bij de nationale diensten welke in beginsel
wordt gehandhaafd, wordt toegevoegd de mogelijkheid van een depot bij het Benelux-
Merkenbureau. Ongeacht de gekozen weg is steeds van een Beneluxdepot sprake; de rol
der nationale diensten wordt beperkt tot het in ontvangst nemen van het depot, het daarvan
opmaken van een akte en het toezenden van de stukken aan het Benelux-Bureau.
Artikel 6, onder B, voorziet in de mogelijke instelling van een verplicht onderzoek naar
eerdere inschrijvingen (nieuwheidsonderzoek). Een dergelijk onderzoek zal, zoals blijkt
uit het onder C bepaalde, geen enkel rechtsgevolg hebben. Het enige doel daarvan zal zijn
de deposant te dwingen zich van de kansen van geldigheid van zijn recht op de hoogte te
stellen. Ook na over de stand van de nieuwheid behoorlijk te zijn ingelicht, zal de deposant
bij uitsluiting bevoegd blijven een beslissing over het depot te nemen. De rol van het
Bureau zal beperkt blijven tot het verstrekken van zuiver zakelijke inlichtingen.
In het belang van de voorlichting van derden is onder D bepaald, dat het beroep op een
recht van voorrang uitdrukkelijk moet worden gedaan op het tijdstip van het depot of op
zijn laatst, tegen betaling van een bijzonder recht, in de op het depot volgende maand.
Artikel 7
Deze bepaling zondert de internationale depots van de toepassing van artikel 6 uit. Hieruit
volgt, dat deze in artikel 3 omschreven depots slechts aan de door de Overeenkomst van
Madrid vastgestelde vereisten kunnen worden onderworpen.
Onder B is bepaald, dat de verplichting tot nieuwheidsonderzoek, waarvan in artikel 6
sprake is, tot deze depots zal kunnen worden uitgebreid. Hieruit volgt a contrario, dat het
onderzoek tot Beneluxdepots zal kunnen worden beperkt ten einde met name de hoge kosten,
die een onderzoek van alle internationale depots met zich zou brengen, te vermijden.
Artikel 8
Het tijdstip, waarop het uitsluitend recht ingaat, wordt bepaald door de dagtekening van
het Beneluxdepot of de internationale inschrijving en niet door de dagtekening van de
Beneluxinschrijving. Terwijl de inschrijving voor de toepassing van de andere artikelen
rechtsgevolgen medebrengt, is zij ten aanzien van de bepaling van het tijdstip van ingang
van het uitsluitend recht niet meer dan een zuiver administratieve formaliteit, die een geordend
overzicht geeft van de chronologische volgorde van de Benelux en internationale
depots.
Het artikel houdt ook rekening met de door de Overeenkomst van Madrid, zoals deze te
Nice herzien is op 15 juni 1957, geopende mogelijkheden de gevolgen van het internationale
depot territoriaal te beperken (art. 3bis van de Overeenkomst) en aan de Zwitserse
Regering te betekenen, dat het gezamenlijke Beneluxgebied als een enkel land beschouwd
zal moeten worden voor de toepassing van de Overeenkomst in zijn geheel of gedeeltelijk
(art. 9quater van de Overeenkomst).
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-16
Artikel 9
Dit artikel schept de figuur van een facultatief nieuwheidsonderzoek en regelt de belangrijkste
punten van dat onderzoek alsmede van een eventueel verplicht onderzoek.
De wet schrijft alleen voor, dat de merken in klassen moeten worden gerangschikt volgens
een door het Benelux-Bureau vastgesteld systeem. Het ware aangewezen dat het Bureau de
internationale rangschikking, neergelegd in de Overeenkomst van Nice, die door de Beneluxlanden
op 15 juni 1957 is getekend, zou gebruiken.
Artikel 10
Terwijl de Belgische wet aan het depot een onbepaalde geldigheidsduur toekent, de Nederlandse
wet deze tot 20 jaar en de Luxemburgse wet tot 10 jaar beperkt, is de geldigheidsduur
van het Beneluxdepot bepaald op 10 jaar. Deze betrekkelijk korte duur is gekozen ten
einde de inschrijvingen, waarvoor de deposant geen enkele belangstelling meer heeft,
automatisch te laten verdwijnen. Het spreekt vanzelf, dat voor de internationale depots de
door de Overeenkomst van Madrid in beginsel op 20 jaar bepaalde duur van de bescherming
wordt gehandhaafd.
Hoewel niet-vernieuwing van de inschrijving verval van het uitsluitend recht met zich
brengt (artikel 5, onder 1), geeft artikel 4, onder 4, de deposant een middel om zijn recht
binnen drie jaar te herstellen zonder het te verliezen ten gunste van hen, die intussen een
overeenstemmend merk voor soortgelijke waren hebben gedeponeerd.
In overeenstemming met de herziene tekst van de Overeenkomst van Madrid in artikel 7
(2), bepaalt de eenvormige wet, dat het merk als zodanig, dat wil zeggen naar de woorden
van artikel 1 van de wet, het teken dat dient om de waren te onderscheiden, noch tijdens de
inschrijving noch bij haar vernieuwing veranderd mag worden.
Artikel 11
Terwijl de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse wetten bepalen, dat een merk slechts
kan worden overgedragen met de onderneming van handel of nijverheid, laat het ontwerp
vrije overdracht toe. Bovendien erkent het de mogelijkheid merklicenties te verlenen.
In de loop der jaren heeft de wetenschap haar opvatting aangaande al of niet vrije overdracht
van merken aanmerkelijk gewijzigd. Aanvankelijk werd algemeen aangenomen, dat
vrije overdracht verwarring kon teweegbrengen bij het publiek, doordat degene, aan wie
wordt overgedragen, die niet over de bestaande onderneming zou beschikken, waren van
geheel andere aard en kwaliteit onder het overgedragen merk in het verkeer zou brengen.
Thans wordt de werkelijkheid van dat gevaar in twijfel getrokken. De waarde van een
merk berust op zijn goede naam en de verkrijger van het merk zal er over het algemeen
belang bij hebben de waarde ervan te behouden door de aard en de kwaliteit van de waren
op een zo hoog mogelijk peil te handhaven. In enkele alleenstaande gevallen, waarin de
verkrijger zou trachten partij te trekken uit de goede naam van het merk door onder dat
merk waren van mindere kwaliteit aan te bieden, zal de reactie van het publiek, welks wantrouwen
gewekt zal worden, een veel doelmatiger sanctie opleveren dan de nietigheid van
de overdracht. Bovendien kunnen dergelijke praktijken door een verbod van vrije overdracht
niet worden verhinderd, indien degene die het merk heeft overgedragen, zich daar
niet tegen verzet. De verkrijger van een merk kan trouwens evenzeer de aard en de kwaliteit
van de waren veranderen, wanneer hij de onderneming tegelijk met het merk heeft
overgenomen.
Dezelfde redenen, die vroeger tot het verbod van vrije overdracht van het merk hebben
geleid, zijn ook naar voren gebracht om de toelaatbaarheid te bestrijden van een merklicentie.
Men zag hierin een verkapt middel om hetzij een merk zonder bedrijf over te dragen,
hetzij het gebruik ervan aan meerdere personen toe te staan, waardoor aldus het
onderscheidend vermogen verloren zou kunnen gaan.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-17
In de belanghebbende kringen is men tegenwoordig van mening, dat de merklicentie om
economische redenen nodig is en dat de praktijk van licenties niet zou kunnen worden
tegengegaan, zelfs wanneer de wet daarvan niet zou reppen. Dikwijls kan of wil de vervaardiger
van een merkartikel geen afzonderlijke fabriek in ieder land oprichten. Echter
zou hij er in het algemeen belang bij hebben, dat de met zijn toestemming en volgens zijn
aanwijzingen vervaardigde waren overal onder een zelfde merk in het verkeer werden
gebracht. Dat belang strookt ook met het belang van het publiek, dat zodoende weet, dat al
die waren, op welke plaats ook vervaardigd, van dezelfde herkomst zijn. Deze in verschillende
landen vervaardigde waren worden immers onderscheiden door een gemeenschappelijke
herkomst, die niet is de plaats van vervaardiging, noch de persoon van de
vervaardiger, maar het centrum van waaruit de vervaardiging wordt geleid.
Zowel de overeenkomsten van overdracht als de licentie-overeenkomsten moeten op
straffe van nietigheid schriftelijk worden vastgelegd. Deze overeenkomsten zullen aan derden
eerst kunnen worden tegengeworpen na overschrijving in het register van een uittreksel
van de akte waarin die overeenkomst is vastgelegd, of van een door de belanghebbende
partijen getekende daarop betrekking hebbende verklaring. De verplichting tot inschrijving
geldt eveneens voor de andere overgangen, zoals overgang ten gevolge van overlijden. De
woorden “uittreksel van de akte” hebben hier een zeer algemene betekenis: rechterlijke
beslissingen, waarbij het bestaan van een overdracht, een andere overgang, of een licentie
is vastgesteld zullen evenzeer kunnen worden overgelegd als onderhandse overeenkomsten
of notariële akten.
Daar het uitsluitend recht op een merk zich volgens dit ontwerp over het gehele Beneluxgebied
uitstrekt, moet een overdracht of andere overgang, die niet voor dat gehele gebied
geldt, worden nietig verklaard.
Dezelfde regel is voor de licentie niet aanvaard, aangezien de praktijk van het bedrijfsleven
ertoe kan leiden, dat de merkhouder het recht tot vervaardiging en verkoop van zijn
merkartikelen aan verschillende personen voor verschillende gebieden verleent. Het zou te
ver gaan iedere overeenkomst van die strekking nietig te willen verklaren. Artikel 11 laat
dus verlening van een merklicentie met willekeurige beperkingen toe, maar bepaalt dat een
beperking, die niet is gericht op de duur van de licentie of op de waren waarvoor zij werd
verleend, voor de toepassing van de eenvormige wet als niet bestaande wordt beschouwd.
Dit laatste sluit echter geenszins uit, dat de merkhouder zijn licentiehouder volgens het
gemene recht kan vervolgen door middel van een actie wegens schending van de licentieovereenkomst,
wanneer laatstgenoemde een dergelijke beperking overtreedt.
De houder van een merk, waarvoor een licentie verleend werd voor één der drie landen,
kan derhalve de licentiehouder, welke het merk in een van de andere landen zou gebruiken,
niet vervolgen wegens inbreuk op het merk; hij heeft tegen deze enkel een burgerlijke
vordering wegens niet-nakoming van het contract.
Artikel 12
Aangezien het uitsluitend recht krachtens artikel 3 slechts verkregen wordt door een eerste
depot, kan geen enkele vordering, gegrond op een merk, in rechte worden ingesteld, indien
het merk niet is gedeponeerd, en bijgevolg niet is ingeschreven.
Niettemin kan de niet-ontvankelijkheid van een vordering - waarover de rechter ambtshalve
zal moeten beslissen - worden opgeheven, indien het depot tijdens het geding wordt
verricht.
Schadevergoeding kan niet worden toegekend voor handelingen, die zijn verricht op een
tijdstip, waarop het merk niet was gedeponeerd.
De onder B genoemde bepalingen herinneren eraan, dat aan de gebruiker van een teken,
dat geen merk is, omdat dat teken niet aan de in artikel 1 gestelde vereisten voldoet, niet
noodzakelijkerwijs alle wettelijke bescherming is ontzegd. Het is immers mogelijk, dat in
sommige gevallen, bij voorbeeld wanneer het gebruik van dit teken bijdraagt tot nabootsing
van de wijze van verpakking van zijn waren, het gemene recht de gebruiker van dit
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-18
teken toestaat een rechtsvordering in te stellen tegen het onrechtmatig gebruik hiervan
door een derde.
Uit artikel 12 vloeit tenslotte voort, dat de gebruiker van een teken, dat daadwerkelijk een
merk is, maar niet als zodanig is gedeponeerd, geen enkele bescherming geniet.
Artikel 13
Krachtens deze bepaling heeft het uitsluitend recht van een merkhouder een grotere draagwijdte
dan volgens de bestaande nationale wetten het geval is. De bepalingen onder A,
onder 1) bekrachtigen de bescherming die de huidige wetgeving aan een merkhouder verleent.
Bovendien kan een merkhouder zich volgens het onder A, onder 2) bepaalde, verzetten
tegen ieder ander gebruik, dat hem schade toebrengt onder voorwaarde evenwel, dat dit
gebruik plaats heeft in het economisch verkeer en zonder geldige reden.
Zo zal de houder het gebruik van het merk bijvoorbeeld in woordenboeken of wetenschappelijke
werken niet ingevolge de eenvormige wet op de merken kunnen verbieden en zal
de rechter over een ruime bevoegdheid beschikken om de feiten, die een werkelijke en
ongerechtvaardigde inbreuk op het merkrecht vormen, te beoordelen.
De rechter zal echter het gebruik van het merk door opvolgende verkopers van de waren,
die door de merkhouder of zijn licentiehouder binnen het Beneluxgebied of daar buiten in
het verkeer zijn gebracht, alleen dan als inbreuk jegens de merkhouder of de licentiehouder,
die het merk heeft aangebracht, beschouwen, indien de waren wijzigingen hebben
ondergaan, daar deze aan de goede faam van dat merk afbreuk zouden kunnen doen. In de
andere gevallen is de verhouding tussen de merkhouder of de licentiehouder en de opvolgende
verkopers van hun waren uitsluitend aan het gemene recht onderworpen.
De door zuiver administratieve doeleinden ingestelde rangschikking in klassen, bedoeld in
artikel 9, zal niet als maatstaf kunnen dienen voor de gelijksoortigheid van waren; deze zal
slechts worden afgeleid uit de omstandigheden van het bijzondere geval, en worden beoordeeld
naar het handelsgebruik.
De inleidende woorden van artikel 13 leggen er ondubbelzinnig de nadruk op, dat handelingen,
die niet als inbreuk op het merk zijn te beschouwen, daarom nog niet rechtmatig
zijn. Zij kunnen immers onder andere bepalingen van het interne recht van de Beneluxlanden
vallen.
Artikel 14
A. De nietigverklaring van een depot en bijgevolg van het daaraan verbonden uitsluitend
recht op een merk, kan door iedere belanghebbende alsmede door het Openbaar
Ministerie ingeroepen worden:
1.zonder beperking van tijdsduur en zonder nadere bepaling:
a .wanneer het teken niet een merk is in de zin van artikel 1, dat wil zeggen wanneer
het niet kan dienen om de waren van een onderneming te onderscheiden. Dit zal in het
bijzonder het geval zijn, wanneer het merk ieder onderscheidend vermogen ontbeert, zoals
dit nader omschreven is in artikel 6 quinquies B onder 2° van het Verdrag van Parijs;
b .wanneer het merk overeenstemt met een ouder nog van kracht zijnd collectief
merk, ongeacht voor welke waren dit laatste is gedeponeerd;
c .wanneer het teken, dat als merk gedeponeerd is, in strijd is met de goede zeden
of met de openbare orde of wanneer het gebruik van het merk voor waren, waarvoor het
gedeponeerd is, aanleiding zou geven tot misleiding van het publiek, bij voorbeeld de
afbeelding van een koe voor margarine;
2.gedurende een termijn van vijf jaren na het depot:
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-19
wanneer het merk overeenstemt met een collectief merk, dat op het tijdstip van het depot
reeds was vervallen, maar dat gedurende de drie aan het depot voorafgaande jaren nog van
kracht geweest is.
B. De nietigverklaring van een depot en bijgevolg van het daaraan verbonden uitsluitend
recht op een merk kan door iedere belanghebbende ingeroepen worden op grond van
de hieronder genoemde redenen, mits de houder van het eerder gedeponeerde merk of de
in zijn belangen geschade derde aan het geding deelneemt:
1.wanneer het gedeponeerde merk overeenstemt met een eerder voor soortgelijke
waren gedeponeerd individueel merk, dat nog van kracht is;
2 .a .wanneer het gedeponeerde merk overeenstemt met een eerder voor soortgelijke
waren gedeponeerd individueel merk, waarvan de inschrijving en daardoor ook het eraan
verbonden uitsluitend recht gedurende de drie aan het depot voorafgaande jaren was vervallen
door verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving, behalve indien de vroegere
rechthebbende zijn toestemming tot het depot gegeven heeft en mits de nietigheid
ingeroepen wordt binnen drie jaar na het verstrijken van de oudere inschrijving;
b .wanneer het gedeponeerde merk aanleiding kan geven tot verwarring met een
algemeen bekend merk, als bedoeld in artikel 6bis van het Verdrag van Parijs, dat behoort
aan een derde, die geen toestemming heeft verleend tot het gebruik van het gedeponeerde
merk;
c .wanneer het merk te kwader trouw is gedeponeerd.
In het algemeen gedeelte (onder 5) is er reeds op gewezen, dat de handhaving van het uitsluitend
recht hoogst bezwaarlijk zou zijn, wanneer de merkhouder in geval van een
geding verplicht zou zijn, zijn recht te verdedigen tegen de eventuele rechten van derden,
die niet in het geding zijn. Hetzelfde geldt eveneens, wanneer een ieder er zich op zou kunnen
beroepen, dat het depot belangen van derden, zoals hierboven onder B bedoeld, aantast.
Daarom is bepaald, dat de eiser bij een vordering tot nietigverklaring van een merk,
resp. de gedaagde in een inbreukactie, zich slechts kan beroepen op een eerdere inschrijving,
resp. op de aantasting van belangen van een derde, wanneer deze derde aan het
geding deelneemt. Het ligt dus op zijn weg deze deelneming uit te lokken, wanneer de
derde daartoe niet uit eigen beweging het initiatief neemt.
C. Het verval van het recht op een merk ten gevolge van niet-gebruik of verwording tot
soortnaam (artikel 5, onder 3 en 4) kan door iedere belanghebbende ingeroepen worden.
Tussen de nietigverklaring en de vervallenverklaring van het recht op een merk bestaat het
verschil, dat eerstgenoemde terugwerkt tot op het tijdstip van het depot, zodat het uitsluitend
recht geacht wordt nooit bestaan te hebben, terwijl de laatstgenoemde werkt vanaf het
door de rechter vastgestelde tijdstip, waarop de feitelijke voorwaarden welke het verval tot
gevolg hebben, vervuld waren.
D. Voor wat betreft de uit de onderhavige wet voortvloeiende gedingen is alleen de
rechter bevoegd.
Indien het Openbaar Ministerie de nietigheid van een merk vordert in de onder A
genoemde gevallen zijn slechts de rechter te Brussel, te 's-Gravenhage en te Luxemburg
bevoegd.
Indien de rechter beslist dat een recht op een merk nietig dan wel vervallen is, beveelt hij
ambsthalve de doorhaling van de inschrijving in het register. Dientengevolge werkt de
rechterlijke uitspraak tegenover een ieder, daar het recht op een merk onbestaanbaar is
zonder inschrijving.
Artikel 15
Dit artikel maakt het mogelijk afstand te doen van een inschrijving. De vrijheid van de
houder om van een inschrijving afstand te doen is echter beperkt ten behoeve van de licenBenelux-
Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-20
tiehouder, aan wie die afstand begrijpelijkerwijze schade zou kunnen toebrengen, wanneer
hij buiten zijn weten en zonder zijn toestemming plaats had.
Daar het uitsluitend merkrecht zich over het gehele Beneluxgebied uitstrekt, geldt de
afstand voor dat gehele gebied. Wanneer men zou toestaan de afstand territoriaal te beperken,
zou inbreuk worden gemaakt op het beginsel van de eenheid van het Beneluxgebied
op het stuk van merken, welk beginsel van openbare orde is.
De onderhavige bepaling is mede toepasselijk op de in artikel 8bis van de Overeenkomst
van Madrid geregelde afstand. De gevolgen van een afstand van rechten voor één Beneluxland,
strekken zich van rechtswege tot het gehele Beneluxgebied uit, daar bij toepassing
van artikel 9quater van de Overeenkomst van Madrid aan de Zwitserse Regering betekent
zal worden, dat het Beneluxgebied voortaan als één enkel land moet worden beschouwd
voor wat betreft de toepassing van de Overeenkomst.
Artikel 16
Een uit meer bestanddelen samengesteld merk kan, in zijn geheel genomen, voldoende van
elk ander onderscheiden zijn, ofschoon die bestanddelen, afzonderlijk genomen, met vroegere
merken in strijd zouden raken. Een nietig- of vervallenverklaring of doorhaling, die
zou leiden tot handhaving van slechts een gedeelte van het oorspronkelijke geheel, zou dan
ook het naast elkaar bestaan van overeenstemmende merken ten name van verschillende
houders kunnen teweegbrengen. Artikel 16 beoogt dit ontoelaatbare gevolg te voorkomen,
door te bepalen dat de rechterlijke nietig- of vervallenverklaring, bedoeld in artikel 14, en
de vrijwillige doorhaling, bedoeld in artikel 15, geen betrekking mogen hebben op
bepaalde bestanddelen van het merk, terwijl de bescherming van andere bestanddelen blijft
voortbestaan.
Artikel 17
De taak het merkenregister bij te houden en voor openbaarmaking van zijn inhoud te zorgen
wordt door deze bepaling aan het Benelux-Bureau toevertrouwd.
Artikel 18
Om geen enkele twijfel te laten bestaan over de vraag, of de onderdanen van de Beneluxlanden
en zij, die aldaar woonplaats hebben of er daadwerkelijk en wezenlijk een onderneming
van nijverheid of handel bezitten zonder nochtans onderdanen te zijn van een van de
Unie van Parijs deeluitmakend land, de bepalingen van het Verdrag van Parijs en van de
Overeenkomst van Madrid te hunnen voordele kunnen inroepen, wordt deze mogelijkheid
hun uitdrukkelijk door artikel 18 toegekend. De onderdanen van de andere landen die deel
uitmaken van de Unie van Parijs en van de bijzondere Unie van Madrid, alsmede de met
hen gelijkgestelde personen, kunnen aanspraak maken op de voorrechten van de stelsels
van deze Unies, door toepassing van de bepalingen van de bovengenoemde internationale
verdragen zelf (artikelen 2 en 3 van het Verdrag van Parijs - artikelen 1 en 2 van de Overeenkomst
van Madrid).
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-21
H O O F D S T U K I I
Collectieve merken
Artikel 19
Het collectieve merk beoogt vooraf bepaalde kenmerken, die van verschillende ondernemingen
afkomstige waren gemeen hebben, te doen uitkomen. Het collectieve merk onderscheidt
zich van het individuele merk meer door zijn functie dan door zijn aard. Daarom
kunnen alle tekens, die volgens artikel 1 als individueel merk kunnen dienen, ook dienen
als collectief merk.
Terwijl het individuele merk, waarvan het doel is de gemeenschappelijke herkomst van
bepaalde waren te doen uitkomen, in beginsel slechts kan worden aangebracht door zijn
houder of diens rechtverkrijgende, kan het collectieve merk gebruikt worden door alle personen,
die voldoen aan de door het reglement op het gebruik en het toezicht vastgestelde
bepalingen.
De houder van het collectieve merk kan het merk niet gebruiken voor zijn eigen waren of
voor waren die afkomstig zijn uit een bedrijf, waarover hij op directe of indirecte wijze (bij
voorbeeld als commissaris van een naamloze vennootschap) een zekere zeggenschap
heeft, omdat hij geroepen is toezicht te houden op het aanbrengen van het merk op de
waren van degenen, die dat merk gebruiken, en hij niet onpartijdig toezicht zou kunnen
uitoefenen op zijn eigen gebruik van het merk.
Hoewel niet uitdrukkelijk bepaald, gelijk in artikel 3 van de Belgische besluitwet van
1935, bestaat er generlei bezwaar tegen het gelijktijdig aanbrengen van een individueel en
een collectief merk op een waar. Gelet op de verschillende functies van deze twee soorten
merken zal dat gelijktijdig gebruik in het algemeen geen enkele verwarring kunnen veroorzaken.
Mocht zulks toch het geval zijn, dan zou de houder van het collectieve merk op
grond van het reglement op het gebruik en het toezicht kunnen tussenbeide komen terwijl
de belanghebbenden en het Openbaar Ministerie op grond van artikel 27 zouden kunnen
optreden.
Het artikel staat bovendien elke natuurlijke of rechtspersoon toe collectieve merken te
deponeren. Dit stelsel laat onverlet de mogelijkheid het statuut van officiële controle- of
garantietekens of -stempels in het nationale kader te regelen en, met toepassing van artikel
6ter van het Verdrag van Parijs, deze in de twee andere Staten te doen erkennen. Maar
wanneer eenmaal de bescherming van deze tekens of stempels als collectieve merken is
gekozen, zullen deze aan de bepalingen van deze wet onderworpen zijn.
Artikel 20
Deze toelichting heeft reeds aangetoond, hoe de voor individuele merken vastgestelde
regelen ook kunnen worden toegepast op collectieve merken.
Een uitzondering op dit beginsel maken echter de bepalingen betrekking hebbende op:
1. het reglement op het gebruik en het toezicht (artikelen 21, 22, 24 en 25);
2. het instellen van rechtsvorderingen (artikel 26);
3. het wederopnemen van een collectief merk (artikel 23);
4. de rechterlijke doorhaling en het verbod van gebruik (artikelen 27 en 28).
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-22
Artikel 21
Het verkrijgen van het recht op een collectief merk is, behalve aan de voorwaarden gesteld
voor het verkrijgen van het recht op een individueel merk, onderworpen aan de verplichting
tot het depot van een reglement op het gebruik en het toezicht.
Wanneer een Beneluxdepot genomen wordt zal het reglement gelijktijdig gedeponeerd
moeten worden. Deze verplichting is echter niet mogelijk ten aanzien van een internationaal
depot, hetwelk immers een voor alle bij de Overeenkomst van Madrid aangesloten
landen geldend depot is, waarvan de vormvereisten uitsluitend bepaald worden door deze
Overeenkomst; de wet geeft degene, die een dergelijk depot verricht, een op zes maanden
na de notificatie door het Internationaal Bureau gestelde termijn, om alsnog het reglement
te deponeren.
Artikel 22
Om geldig te zijn moet het reglement op het gebruik en het toezicht inhouden:
1. het gemeenschappelijk kenmerk of de gemeenschappelijke kenmerken van de waren,
tot welker waarborg het collectieve merk bestemd is; de aard van die gemeenschappelijke
kenmerken is niet omschreven, zodat het collectieve merk voor zeer verschillende doeleinden
kan worden gebruikt;
2. de wijze waarop toezicht moet worden gehouden op de aanwezigheid van de
gemeenschappelijke kenmerken in de door de gebruikers van het collectieve merk voorziene
waren. Dit toezicht moet deugdelijk en doeltreffend zijn, dat wil zeggen het moet de
mogelijkheid geven snel en met zekerheid het ontbreken van deze kenmerken vast te stellen.
Het reglement moet eveneens de passende sancties vermelden.
Artikel 23
Artikel 4, onder 3, verbiedt een collectief merk op te nemen gedurende een termijn van
drie jaar, hetzij als individueel merk, hetzij als collectief merk. In afwijking van deze regel
staat artikel 23 het wederopnemen van een collectief merk door de oorspronkelijke houder
toe, ten einde de sanctie op niet-vernieuwing, waarvan de gevolgen schadelijk zouden kunnen
zijn voor de belangen van de gebruikers, te verzachten.
Artikel 24
Terwijl het Benelux-Bureau ingevolge artikel 6 sub C en artikel 8 de inschrijving van een
individueel merk niet mag weigeren, geeft artikel 24 het Bureau de bevoegdheid de
inschrijving van een Beneluxdepot van een collectief merk te weigeren, wanneer het reglement
op het gebruik en het toezicht niet, of niet tijdig is gedeponeerd. Het Bureau is echter
niet bevoegd te onderzoeken, of de inhoud van dat reglement overeenkomstig het voorschrift
van artikel 22 is; deze bevoegdheid is voorbehouden aan de rechter (artikel 27
onder B).
Artikel 25
Van wijzigingen van het reglement moet kennis worden gegeven hetzij aan één van de drie
nationale diensten, hetzij aan het Benelux-Bureau. Zij zijn zonder gevolg, zolang daarvan
geen kennis is gegeven. Dientengevolge zal iedere wijziging die aan het Internationaal
Bureau voor de bescherming van de industriële eigendom zal zijn medegedeeld, eerst van
kracht zijn vanaf het moment van kennisgeving aan het Benelux-Bureau.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-23
Artikel 26
In beginsel is alleen de houder van het collectieve merk bevoegd om ter bescherming van
het merk in rechte op te treden. Hij zal daarbij het gebruik van het merk voor iedere waar
kunnen doen verbieden en daarvoor schadevergoeding vorderen, behalve in het geval dat
het merk gebruikt zou worden door iemand die daarop een ouder recht als individueel
merk zou hebben. Dit geval kan zich voordoen, wanneer het oudere individuele merk is
gedeponeerd voor waren welke niet soortgelijk zijn met die waarvoor het collectieve merk
gedeponeerd is.
Het reglement op het gebruik en het toezicht kan bepalen, dat de gebruikers van het merk
de vordering tezamen met de houder kunnen instellen en zich kunnen voegen of kunnen
tussenkomen in het geding; zij kunnen bij deze gelegenheid herstel van de door hen geleden
schade verkrijgen. De houder zelf zal herstel van de door de gebruikers geleden schade
kunnen eisen, wanneer het reglement op het gebruik en het toezicht hem daartoe machtigt.
Het collectieve merk beschermt dus niet alleen zijn houder, maar ook degenen, die
gemachtigd zijn het merk te gebruiken.
Artikel 27
Nietig- of vervallenverklaring van een collectief merk kan worden gevorderd in de gevallen,
waarin zij voor een individueel merk kan worden gevorderd en bovendien in de navolgende
gevallen, die aantasting van de openbare orde medebrengen:
1. wanneer de houder van het collectieve merk in strijd met het in artikel 19 bepaalde
het merk voor eigen waren gebruikt (vervallenverklaring);
2. wanneer de houder met een gebruik van het collectieve merk in strijd met het reglement
instemt of zulk gebruik gedoogt (vervallenverklaring);
3. wanneer het reglement in strijd is met de openbare orde, of niet in overeenstemming
is met de voorwaarden van artikel 22 (nietigverklaring).
Op dezelfde gronden kan nietigverklaring van een wijziging van het reglement worden
gevorderd, indien deze wijziging van zodanige aard is, dat zij de tot dusverre door het collectieve
merk gegeven waarborgen verzwakt.
Nietig- en vervallenverklaring kunnen altijd gevorderd worden door het Openbaar Ministerie.
De belanghebbenden zullen alleen rechtstreeks in rechte kunnen optreden in geval van een
gebruik van het merk in strijd met het in artikel 19 bepaalde of met het reglement. Een hun
gegeven bevoegdheid het reglement zelf en zijn wijzigingen aan te tasten, zou tot lichtvaardige
en vexatoire rechtsvorderingen kunnen leiden. Daarentegen zou het geval van
gebruik in strijd met het in artikel 19 bepaalde of met het reglement aan het toezicht van
het Openbaar Ministerie kunnen ontsnappen en het ligt daarom zeer voor de hand in dit
geval het instellen van een rechtstreekse vordering door belanghebbenden mogelijk te
maken.
Ten einde de eenheid te bevorderen in de uitlegging van de bepalingen der eenvormige wet
inzake de collectieve merken evenals van de eenheid van beoordeling van de aantasting
der openbare orde, kan een vordering van het Openbaar Ministerie slechts bij de rechter te
Brussel, te 's-Gravenhage of te Luxemburg worden ingesteld.
Artikel 28
Ten einde elke aantasting van de openbare orde te voorkomen, zullen de vervallen, nietigverklaarde,
doorgehaalde of niet vernieuwde collectieve merken op generlei wijze kunnen
worden gebruikt gedurende een termijn van drie jaar, behalve wanneer het reeds bij artikel
26 besproken geval zich voordoet, dat er een oudere rechthebbende op een overeenstemmend
individueel merk bestaat.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-24
Overeenkomstig artikel 23 zal hun vroegere houder hen niettemin als collectieve merken
weder kunnen opnemen.
H O O F D S T U K I I I
Overgangsbepalingen
Artikel 29
Dit artikel stelt als beginsel de handhaving van de individuele en collectieve merkrechten,
die in één van de Beneluxlanden vóór het in werking treden van de eenvormige wet zijn
verkregen. Het bestaan van deze verkregen rechten op het tijdstip van het in werking treden
van deze wet zal worden beoordeeld volgens de regelen van het vroegere nationale
recht, maar vanaf dit tijdstip worden deze rechten geregeld door de nieuwe wetgeving.
De uitbreiding van het aantal tekens, die merken kunnen vormen, doet voor de handhaving
van de verkregen rechten het volgende vraagstuk ontstaan. In Nederland kan de vorm van
een waar niet als merk dienen. In België kan een geslachtsnaam slechts in een onderscheidende
vorm als merk dienen. Het zou niet billijk zijn, indien het in België op een vormmerk
en in Nederland op een geslachtsnaamwerk verkregen recht zich over de andere
Beneluxlanden zou uitbreiden ten nadele van eerdere gebruikers, die wegens de bijzonderheden
van hun nationale wetgeving geen uitsluitend recht hebben kunnen verkrijgen. Het
tweede lid lost dit vraagstuk op door te verklaren dat een uitsluitend recht wordt geacht te
zijn verkregen door het eerste gebruik van een teken, dat een merk zou hebben gevormd,
wanneer de bepaling der eenvormige wet van de als merken te beschouwen tekens van toepassing
zou zijn geweest. Rechten van voorgebruik van derden, die van deze tekens
gebruik hebben gemaakt voor het in werking treden van de wet zonder nochtans hiervan
eerste gebruikers te zijn, worden voorbehouden. De wet beschouwt evenwel het gebruik
waarop een ononderbroken tijdvak van vijf jaren van niet-gebruik gevolgd is, als prijsgegeven,
hetgeen tot gevolg heeft, dat het recht van voorgebruik niet ontstaat of ophoudt te
bestaan.
Artikel 30
Wanneer ten aanzien van een merk, waarop een verkregen recht bestaat, niet een Beneluxdepot
is verricht binnen een jaar te rekenen van het tijdstip van het in werking treden van
de eenvormige wet, eindigt het verkregen recht met terugwerkende kracht tot dat tijdstip.
Het stelsel der eenvormige wet laat dientengevolge geen verworven rechten zonder Beneluxinschrijving
voortbestaan.
Op het tijdstip van dat Beneluxdepot moet een beroep worden gedaan op het verkregen
recht en moeten de feiten, die het hebben doen ontstaan worden vermeld. Daar het echter
dikwijls bezwaarlijk is de feiten die een merkrecht hebben doen ontstaan, nauwkeurig vast
te stellen, zal een onjuiste of onvolledige opgave van die feiten niet kunnen worden aangevoerd
tegen de deposant, die bij een geding nauwkeuriger het bewijs kan leveren, dat hij
het recht verkregen heeft. Wanneer echter de deposant een beroep doet op verkregen rechten,
waarvan hij weet of behoort te weten, dat zij niet bestaan, wordt zijn depot, als te kwader
trouw verricht, nietigverklaard. Wanneer daarentegen het beroep, hoewel onjuist, te
goeder trouw wordt gedaan, wordt weliswaar zijn beweerdelijk verkregen recht niet
erkend, maar behoudt hij voor de toekomst het voordeel van zijn Beneluxdepot.
Het Beneluxdepot vervangt de nationale depots. Vanaf het in werking treden van de wet
hebben de nationale registers geen andere betekenis dan die van bewijsgegeven voor het
bestaan van verkregen rechten.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-25
De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op de collectieve merken.
Bovendien moet op straffe van vervallenverklaring van het verkregen recht, voor deze
merken een reglement op het gebruik en het toezicht worden overgelegd, hetwelk aan de
voorschriften van deze wet moet voldoen.
Dit artikel heeft geen betrekking op de internationale depots steunend op een buiten het
Beneluxgebied verrichte inschrijving van oorsprong, behalve op de internationale depots
van collectieve merken, waarvoor de indiening van het reglement op het gebruik en het
toezicht noodzakelijk is om het recht te handhaven.
Artikel 31
Tengevolge van de verplichting om op verkregen rechten een beroep te doen binnen de termijn
van een jaar te rekenen van het in werking treden van de wet, zal het Benelux-Bureau
een aanzienlijke toevloed van depots hebben te verwerken.
Indien deze depots bij het verstrijken van de krachtens artikel 10 vastgestelde duur moeten
worden vernieuwd, zal periodiek een zelfde opeenhoping van werk optreden. Nu kan men
wel aanvaarden, dat het Bureau bij wijze van overgangsmaatregel bijzondere voorzieningen
treft, maar men mag er niet van uitgaan, dat het telkenmale bij het verstrijken van de
duur van de inschrijvingen der in artikel 30 bedoelde depots zijn toevlucht hiertoe zou
moeten nemen.
Ten einde deze moeilijkheid te vermijden, voorziet artikel 31 in een spreiding van de eerste
vernieuwing van deze inschrijvingen, waarbij rekening wordt gehouden met het jaar,
waarin het verkregen recht is ontstaan.
Indien bijvoorbeeld een Beneluxdepot, verricht op 15 april van het jaar liggende na de
inwerkingtreding van de eenvormige wet, vergezeld gaat van een beroep op een in 1937
verkregen recht, zal dit depot moeten worden vernieuwd op 15 april (maand en dag van het
Beneluxdepot) van het jaar 1967 (welk jaartal hetzelfde cijfer 7 der eenheden heeft als het
jaar 1937).
Om verder zoveel mogelijk het ongemak te verminderen dat houders van verkregen rechten
ondervinden als gevolg van het feit, dat zij verplicht zijn op deze rechten een beroep te
doen, terwijl soms na korte tijd weer een vernieuwing moet volgen, mag de eerste vernieuwing
van de in artikel 30 bedoelde depots reeds tevoren worden gevraagd.
Artikel 32
Zoals hierboven reeds is vermeld, zullen de rechten, die in één van de Beneluxlanden zijn
verkregen zich in het algemeen vanaf het in werking treden van de eenvormige wet over de
andere landen uitbreiden.
Ingevolge de bepaling van artikel 29, eerste lid, tweede zin, zou bij de rechter van een
ander Beneluxland een nietigheidsactie kunnen worden ingesteld, hetgeen een nietigverklaring
van het betreffende merk voor het gehele Beneluxgebied ten gevolge zou kunnen
hebben. Een dergelijk gevolg schijnt weinig wenselijk, indien men in aanmerking neemt,
dat dit merk in het land van oorsprong jarenlang op geldige wijze kan hebben bestaan.
Daarom bepaalt het ontwerp, dat in een dergelijk geval het uitsluitend recht op het merk
zich niet over dit andere land uitbreidt. De rechter van dit land zal het recht dus niet kunnen
nietigverklaren, maar zal moeten verklaren, dat het recht zich niet tot dit land uitbreidt;
alleen de rechter van het land van oorsprong zal de nietigverklaring voor het gehele Beneluxgebied
kunnen uitspreken.
De gevallen, waarin geen uitbreiding over het gebied van een Beneluxland zal plaatsvinden,
zijn dus al de gevallen van nietigheid, te weten wanneer:
1. het merk in strijd komt met een verkregen en gehandhaafd recht;
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-26
2. het merk nietigverklaard kan worden, op alle andere gronden, te weten omdat het
teken ieder onderscheidend vermogen mist (artikel 14, onder A, onder 1.a), omdat het in
strijd is met de goede zeden of de openbare orde (artikel 4, onder 1), omdat van het gebruik
van het teken voor de waren waarvoor het als merk gedeponeerd is, misleiding van het
publiek geducht moet worden (artikel 4, onder 2), omdat het merk overeenstemt met een
gedurende de laatste drie jaren vervallen collectief merk (artikel 4, onder 3), of met een in
de loop van de laatste drie jaren door verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving
vervallen individueel merk (artikel 4, onder 4), omdat verwarring te duchten is met
een daar te lande algemeen bekend merk als bedoeld in artikel 6bis van het Verdrag van
Parijs (artikel 4, onder 5) en omdat het depot daar geacht zou worden te kwader trouw te
zijn verricht (artikel 4, onder 6) of ook, wanneer het een collectief merk betreft, omdat het
reglement op het gebruik en het toezicht niet aan de in artikel 27 onder B gestelde voorwaarden
voldoet, één en ander met inachtneming van het in de artikelen 3 en 14 daaromtrent
bepaalde.
Wanneer het geval zich zou voordoen dat voor een zelfde of twee overeenstemmende merken
in twee der Beneluxlanden vóór de inwerkingtreding der wet, verschillende rechthebbenden
bestonden en in het derde land geen rechthebbende wordt aangetroffen, verkrijgt
diegene der genoemde rechthebbenden het recht in dat land, die het merk aldaar vóór de
inwerkingtreding der wet het eerst gebruikt heeft. Wanneer een zodanig gebruik voor die
datum niet heeft plaatsgevonden, verkrijgt diegene het recht in het derde land, die zich op
het oudste verkregen recht in een van de beide andere Beneluxlanden kan beroepen.
Artikel 33
In de inleiding van deze toelichting is reeds vermeld dat, ten einde een verhindering van
het vrije Beneluxverkeer door middel van merken, zoveel mogelijk tegen te gaan, de
invoer van waren, welke door de merkhouder in het ene land van het merk zijn voorzien, in
een ander Beneluxland niet verhinderd kan worden door de merkhouder in het andere land,
indien deze merkhouders economisch verbonden zijn.
Artikel 34
Artikel 30 bepaalt, dat een Beneluxdepot met beroep op een verkregen recht zal kunnen
worden verricht binnen een jaar, te rekenen van het in werking treden van de eenvormige
wet. Het is mogelijk, dat depots van concurrerende merken zonder beroep op verkregen
rechten worden verricht vóór het verstrijken van die termijn. Ten einde te voorkomen, dat
zij rang innemen vóór de depots, die gepaard gaan met een beroep op verkregen rechten,
worden deze laatste geacht te zijn verricht op de dag van het in werking treden van de wet.
Deze dag is dus daarvoor bestemd en het register staat eerst vanaf de daarop volgende dag
voor depots open.
Eveneens is bepaald, dat de formaliteiten van een Beneluxdepot met beroep op een verkregen
recht kunnen verschillen van die van nieuwe depots. Zij worden vastgesteld bij uitvoeringsreglement.
De betekening van inschrijving van de internationale depots wordt
ambtshalve en zonder kosten ingeschreven.
Artikel 35
Zoals hierboven is uiteengezet, zullen de Beneluxdepots met beroep op verkregen rechten
alle geacht worden te zijn verricht op de dag van het in werking treden van de eenvormige
wet, wat ook hun werkelijke dagtekening moge zijn. Deze rang zal in de landen, waarover
het verkregen recht zich uitbreidt, in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van
de rangorde der depots. In de landen waar dat verkregen recht bestond, zal zijn rang nog
worden beoordeeld overeenkomstig de vroegere nationale wetgeving.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-27
H O O F D S T U K I V
Algemene bepalingen
Artikel 36
Het “Beneluxgebied” wordt door dit artikel omschreven. Het omvat niet de koloniën en
overzeese gebiedsdelen.
Artikel 37
Dit artikel bepaalt de bevoegdheid van de rechter volgens beginselen, die uit de eenwording
van het rechtsgebied van de drie landen inzake merken voortvloeien.
Deze beginselen zijn wat betreft de territoriale bevoegdheid van toepassing, indien een
toekenning van rechtsbevoegdheid bij overeenkomst ontbreekt. Een dergelijke toekenning
wordt slechts erkend, indien zij uitdrukkelijk werd overeengekomen. Het lijkt inderdaad
nodig, dat de aandacht van partijen in het bijzonder op deze clausule wordt gevestigd.
Bij gebreke van zodanige overeenkomst zal de territoriale bevoegdheid bepaald worden
volgens de reeds in het Verdrag van Brussel van 28 maart 1925 tussen België en Nederland
neergelegde regelen, namelijk naar de woonplaats van de gedaagde of naar de plaats,
waar de in geding zijnde verbintenis is ontstaan, is nagekomen of moet worden nagekomen.
Het wordt echter nodig geacht een te grote uitbreiding van de bevoegdheid van de rechter
van de plaats, waar het Benelux-Merkenbureau zal zijn gevestigd, te voorkomen.
Wanneer men zich enkel en alleen zou houden aan de regelen van 1925 zou men vaak kunnen
stellen dat de rechter van die plaats bevoegd is als zijnde de rechter van de plaats, waar
de in geding zijnde verbintenis, die uit de betwiste inschrijving voortvloeit is ontstaan. Nu
is niet in te zien, waarom aan de rechter van één van de verdragsluitende landen een dergelijke
voorkeur zou moeten worden gegeven.
Wanneer de zaak neerkomt op strijd tussen twee inschrijvingen, lijkt het billijk de rechter
van de plaats, waar de eiser is gevestigd, bevoegd te verklaren in alle gevallen, waarin de
gedaagde geen woonplaats heeft binnen het Beneluxgebied.
Wanneer geen van beide partijen binnen het Beneluxgebied is gevestigd, moet de eiser vrij
zijn naar keuze in Brussel, 's-Gravenhage of Luxemburg te dagvaarden.
De twee laatste leden van artikel 37, onder A beogen dit resultaat te bereiken.
Artikel 37 onder B verplicht de rechter ambtshalve zijn territoriale bevoegdheid nauwkeurig
na te gaan en uitdrukkelijk vast te stellen voordat hij vonnis wijst.
De bepalingen onder C en D zijn overgenomen uit het Verdrag tussen België, Nederland
en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement, en
betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke
uitspraken en van authentieke akten getekend te Brussel op 24 november 1961.
Artikel 38
De bepaling spreekt uit dat de internationale verdragen, waarbij de drie Beneluxlanden
partij zijn, namelijk het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom
en de Overeenkomst van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken,
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Benelux-verdrag inzake de warenmerken en de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken
III-28
voorrang genieten. Zij sluit bovendien iedere twijfel uit ten opzichte van de handhaving
van de bepalingen van het interne recht betreffende het verbod van gebruik van een merk.
Waarschuwing!
De hierboven weergegeven versie is een momentopname. Zie hiervoor de geldigdheidsdatum bovenaan de regeling.
De regeling kan ondertussen gewijzigd zijn. De meest actuele versie, vandaag geldig, is te vinden op de officiële website van de overheid:
Deze website wordt mogelijk gemaakt door
De RechtenSite.nl - Het juridische startpunt
De belangrijkste wetten per rechtsgebied
Wij hebben per rechtsgebied de belangrijkste wetten in een overzicht gezet, zodat u alles snel online kunt vinden. Ook verdragen, koninklijke besluiten en andere regels vindt u hier.Advocatuur
Arbeidsrecht
Bank- en effechtenrecht
Belastingrecht (Fiscaal recht)
Bestuursrecht
Burgerlijk procesrecht
Consumentenrecht
Europees recht
Faillisementsrecht
Familierecht
Gezondheid en letselschade
Huurrecht
IE (Intellectueel Eigendom)
IT (Informatietechnologie)
Mediarecht en Reclamerecht
Merkenrecht
Milieurecht
Notarieel recht
Octrooirecht
Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Privacy en persoonsgegevens
Sociale zekerheid en zorg
Staatsrecht
Strafrecht en strafprocesrecht
Telecommunicatierecht
Vervoersrecht (Transportrecht)
Verzekeringsrecht
Vreemdelingenrecht
Via WettenSite.nl worden dagelijks honderden wetteksten opgezocht. Onder onze bezoekers vallen vele juristen, advocaten, notarissen en meer. Maar ook veel rechtenstudenten, economie-studenten, MER-studenten. Ook burgers en bedrijven als rechtzoekenden vinden ons. Een grote doelgroep. Vraag gerust vrijblijvend naar onze mogelijkheden om te adverteren of om sponsor te worden. Uw banner of advertentie kan op onze website staan. Zie onze pagina over adverteren voor alle opties en meer informatie.
Voor vragen, opmerkingen, aanvullingen, linkruil, sponsoring of suggesties kunt u ons e-mailen op info[at]wettensite.nl