

Bezoek ook onze partner-sites
De RechtenSite.nl JuridischeWoorden.nl JuridischeVacatures.net


Gratis de volledige en complete tekst van Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november 1983
Hieronder treft u online de volledige tekst aan van:
De Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november 1983
Tekst van de Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november 1983
Wilt u graag alle relevante in een overzicht hebben? Bestel dan nu een van de vele wetbundels en beschik direct over alle relevante juridische informatie.
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november 1983 - Geldig op 0000-00-00
Korte omschrijving: Bron: Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE)
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-1
Benelux-Regelgeving inzake
merken1
IV Memorie van toelichting bij het Protocol
houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet
op de warenmerken van 10 november 1983
1. Deze tekst is een uitgave verzorgd door het Benelux-Merkenbureau. Hoewel er bij het verzorgen ervan de uiterste zorg
is nagestreefd, kan voor de aanwezigheid van eventuele type- en overschrijffouten of onvolledigheden niet worden
ingestaan. Er kunnen op basis van, of naar aanleiding van deze tekst dan ook geen rechten jegens het Benelux-
Merkenbureau of derden worden geclaimd. De auteur(s), redacteur(en) en het Benelux-Merkenbureau aanvaarden
deswege geen aansprakelijkheid.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-2
Memorie van toelichting bij het Protocol
houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet
op de warenmerken van 10 november 1983
A. Inleiding
De eenvormige Beneluxwet, bijlage bij het te Brussel op 19 maart 1962 ondertekende
Benelux-Verdrag inzake de warenmerken heeft uitsluitend betrekking op individuele en
collectieve warenmerken. Bij het opstellen van deze teksten is onder ogen gezien het
vraagstuk van de bescherming van de zgn. dienstmerken, d.w.z. tekens die niet dienen ter
onderscheiding van waren, doch van aan het publiek aangeboden diensten, (bijv. door vervoerondernemingen,
verzekeringsmaatschappijen, banken, reisbureaus, schoonmaakbedrijven,
hotels enz.) maar men achtte het destijds, gelet op de aan de geografische
afbakening van de bescherming van deze merken verbonden moeilijkheden, minder wenselijk
en in ieder geval voorbarig dienstmerken aan hetzelfde stelsel te onderwerpen als
warenmerken.
In de Beneluxlanden bestaat derhalve op dit moment voor dienstmerken nog geen bijzondere
bescherming. Naargelang van de omstandigheden en het Beneluxland kunnen de
gebruikers van dergelijke merken zich ter bescherming van hun belangen beroepen op de
bepalingen inzake de ongeoorloofde mededinging, de onrechtmatige daad of de bescherming
van de handelsnaam, dan wel een combinatie van de uit deze bepalingen voortvloeiende
middelen tot bescherming.
Vorenbedoelde bepalingen verlenen de gebruiker van een dienstmerk ook nu dus reeds
bescherming tegen navolgingen door derden. Uit de ervaring is evenwel gebleken dat deze
bepalingen niet in alle opzichten de gewenste bescherming geven; zij bieden nl. niet altijd
de vereiste duidelijkheid en zekerheid en bovendien vertonen zij verschillen wat betreft de
territoriale draagwijdte van de bescherming. Voorts nemen zij de afscherming van de
markten niet weg.
In de loop van de laatste twintig jaar heeft de behoefte aan een specifieke bescherming van
dienstmerken zich steeds meer doen gevoelen. Reeds in 1957 werden deze merken
genoemd in de herziene tekst van de Overeenkomst van Madrid betreffende de internationale
inschrijving van merken, terwijl in de classificatie, welke werd ingevoerd door de
Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van waren en diensten
ten behoeve van de inschrijving van merken, acht klassen voor diensten werden bestemd.
In 1958 werden, in de door de Conferentie van Lissabon tot herziening van het Verdrag
van Parijs betreffende de bescherming van de industriële eigendom aanvaarde tekst, de
Lid-Staten van de Unie gebonden ook dienstmerken te beschermen (art. 6sexies). De aanvaarding
van deze teksten bevestigde het groeiende belang van dienstmerken in het economisch
verkeer, verband houdende met de voortdurend in belang toenemende zgn. tertiaire
sector. Sedertdien hebben tal van landen een bijzondere wettelijke bescherming voor
dienstmerken ingevoerd: in Italië (1959), Zweden (1960), Noorwegen (1961), Joegoslavië
(1961), Frankrijk en Finland (1964), Algerije (1966), Denemarken en Roemenië (1967),
Hongarije (1969), Oostenrijk (1970), Brazilië (1971), Sovjet-Unie (1974), Mexico (1975),
Bondsrepubliek Duitsland (1979), enz.; de Verenigde Staten van Amerika en Canada hadden
een dergelijke bescherming reeds in 1946, resp. 1954 ingevoerd. In 1964 diende een
op initiatief van de Commissie der Europese Gemeenschappen bijeengeroepen werkgroep
een voorontwerp in voor een Overeenkomst inzake een Europees Merkenrecht volgens
hetwelk de bepalingen van de Overeenkomst betreffende individuele en collectieve merken
van overeenkomstige toepassing zijn op Europese dienstmerken (art. 17). In het door
de Commissie bij de Raad van de Europese Gemeenschappen op 25 november 1980 ingediende
voorstel voor een verordening van de Raad der Europese Gemeenschappen inzake
het Gemeenschapsmerk wordt de noodzaak van een bijzondere bescherming van dienstmerken
op dezelfde voet geregeld als die van warenmerken. Voorts zij erop gewezen dat in
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-3
het Verdrag van Wenen van 1973 inzake de inschrijving van merken onder “merk” zowel
het warenmerk als het dienstmerk wordt verstaan.
Voor de invoering van een bijzondere en eenvormige bescherming van dienstmerken in de
Beneluxlanden kunnen de navolgende argumenten worden aangevoerd:
a. in aanzienlijke mate zal een toename worden bereikt van de rechtszekerheid, welke
niet volledig wordt verzekerd door de huidige bepalingen die minder goed op bescherming
van dienstmerken zijn afgestemd;
b. door uitbreiding van de vrije dienstverlening binnen het Beneluxgebied als gevolg
van de eenmaking van het dienstmerkenrecht zal het handelsverkeer tussen de drie landen
worden vergemakkelijkt. Aan het bereiken van dit doel zal worden bijgedragen door de
eenheid van uitleg van de wet, gewaarborgd door het Benelux-Gerechtshof;
c. door het bestaan van een register kan enerzijds een beter overzicht worden verkregen
van de aanspraken op dienstmerken en kan anderzijds met een zo goed mogelijke kennis
van zaken het teken (merk, handelsnaam, enz.) worden gekozen dat men voornemens is te
gebruiken;
d. de merkoverdracht en de licentieverlening zullen op gepaste wijze kunnen worden
geregeld;
e. de houders van dienstmerken zullen op grond van de Beneluxinschrijving
internationale inschrijvingen kunnen verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van de
Overeenkomst van Madrid;
f. wanneer voor dienstmerken een bijzondere bescherming wordt ingevoerd vóór de
inwerkingtreding van een regeling inzake het Gemeenschapsmerk zullen de houders van
deze dienstmerken zich kunnen beroepen op hun oudere rechten t.a.v. eventuele identieke
of overeenstemmende Gemeenschapsmerken;
g. door de bijzondere bescherming van dienstmerken wordt voor houders van zodanige
in de Benelux gedeponeerde merken de mogelijkheid geschapen op grond van hun
Beneluxdepot de Unie-prioriteit in te roepen in de landen die het beroep op deze prioriteit
aanvaarden.
Bij de opstelling van dit Protocol is rekening gehouden met de uitkomsten van de discussies
die al sedert jaren in de belanghebbende kringen in de Benelux hebben plaatsgevonden.
Zo hebben de Verenigingen voor industriële eigendom in de Beneluxlanden in
november 1976 een verslag uitgebracht met betrekking tot de inschrijving van dienstmerken
in de Benelux. In dit verslag is de wens te kennen gegeven om in het algemeen de wettelijke
regeling van de warenmerken op dienstmerken toe te passen, behoudens
uitzonderingen. Wat deze uitzonderingen betreft, is bijzondere aandacht besteed aan de
vraag of de bescherming van een dienstmerk zou moeten gelden voor het gehele Beneluxgebied,
zoals dat bij de warenmerken het geval is, dan wel beperkt zou moeten worden tot
een gebied waar de dienst daadwerkelijk wordt verleend of bekend is. Het in het verslag
gedane voorstel: bescherming gedurende drie jaar na de inschrijving voor het gehele Beneluxgebied
en daarna slechts bescherming in die gedeelten van de Benelux waar het dienstmerk
daadwerkelijk wordt gebruikt en waar het merk bekend is als gevolg van dat gebruik,
is echter na diepgaand beraad niet in het Protocol overgenomen. In navolging van buitenlandse
wetgevingen en van de ontwerpverordening inzake het Gemeenschapsmerk hebben
de opstellers van het Protocol gekozen voor een oplossing waarbij de regels betreffende de
warenmerken van overeenkomstige toepassing op de dienstmerken zijn met daarnaast een
regeling betreffende de “verkregen rechten”. Deze keuze komt overeen met een voorstel
dat door de Beneluxvereniging van merken- en modellengemachtigden bij brief van 12
december 1978 aan de bevoegde Ministers van de drie landen is gedaan.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-4
De gekozen vorm van bescherming van dienstmerken maakt de opstelling van een afzonderlijk
verdrag met eenvormige wet voor dienstmerken overbodig; de invoering daarvan
kan geschieden in de vorm van een protocol tot wijziging van de in 1962 vastgestelde
tekst.
B. Opmerkingen m.b.t. het Protocol
Artikel 1
Het Protocol bevat drie artikelen.
Het eerste brengt twee wijzigingen aan in de eenvormige Beneluxwet op de warenmerken:
a) teneinde eveneens de dienstmerken te omvatten zal de eenvormige wet voortaan
“eenvormige Beneluxwet op de merken” heten (bepaling A);
b) de eenvormige wet van 1962 wordt aangevuld met een hoofdstuk V (artikelen 39-43)
dat betrekking heeft op de dienstmerken (bepaling B).
In artikel 39 van het nieuwe hoofdstuk V worden de bepalingen van de hoofdstukken I, II
en IV van de eenvormige wet op de warenmerken van overeenkomstige toepassing verklaard
op dienstmerken. De dienstmerken kunnen het karakter van een individueel of collectief
merk dragen.
Zoals bekend kan de houder van een warenmerk zich op grond van de eenvormige wet op
de warenmerken o.m. verzetten tegen ieder gebruik dat van dat merk of van een overeenstemmend
teken wordt gemaakt voor waren waarvoor het merk is ingeschreven of voor
soortgelijke waren en kan nietigheid van het inbreukmakende merk worden ingeroepen.
De houder van een dienstmerk kan zich met een beroep op deze bepaling aldus eveneens
beschermen tegen het gebruik van zijn teken door anderen en wel voor diensten, welke
identiek of soortgelijk zijn aan de diensten die door zijn merk zijn gedekt. De ervaring die
is opgedaan in landen die over een wetgeving inzake waren- en dienstmerken beschikken
toont evenwel aan dat de gelijksoortigheid moet kunnen worden ingeroepen niet alleen
tussen waren en diensten onderling. Zo kunnen wasmiddelen, althans wat hun oorsprong
betreft, worden verward met de diensten van een wasserij. Ook bestaat er soortgelijkheid
tussen schoonmaakmiddelen en een schoonmaakbedrijf, tussen voertuigen en een vervoeronderneming,
enz. Het uitgangspunt van het onderhavige Protocol is dan ook dat soortgelijkheid
kan bestaan tussen diensten en waren. Echter, naar analogie van de oplossing die
destijds voor de eenvormige wet op de warenmerken is aanvaard, wordt niet nader aangegeven
in welk opzicht een dienst en een waar als soortgelijk kunnen worden beschouwd:
iedere definitie in de wet van de soortgelijkheid tussen waren en diensten zou namelijk
meer moeilijkheden scheppen dan oplossen. De soortgelijkheid moet uit de omstandigheden
van elk afzonderlijk geval worden afgeleid en aan de hand van de handelspraktijk worden
beoordeeld. De door de Overeenkomst van Nice ingevoerde internationale classificatie
kan niet als criterium voor soortgelijkheid gelden, aangezien deze classificatie slechts voor
zuiver administratieve doeleinden werd ingevoerd.
De vraag is gerezen of het in artikel 4 van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de
industriële eigendom bedoelde recht van voorrang ook moet gelden voor dienstmerken. In
artikel 4, onder A, eerste lid, van dit Verdrag wordt namelijk geen melding gemaakt van
dienstmerken, terwijl zij wel in artikel 1, tweede lid, van het Verdrag worden vermeld.
Hieruit volgt dat de landen die partij zijn bij dit Verdrag niet verplicht zijn aan dienstmerken
een recht van voorrang te verlenen, doch niets belet hen dit wel te doen indien zij zulks
wensen. In afwijking van vorenbedoeld Verdrag wordt in de Overeenkomst van Madrid
betreffende de internationale inschrijving van merken bepaald dat voor ieder internationaal
ingeschreven merk - daaronder begrepen dienstmerken - het in het Verdrag van Parijs
geregelde recht van voorrang geldt. In de Benelux moet derhalve een recht van voorrang,
gebaseerd op een eerste buitenlands depot en ingeroepen bij een verzoek tot internationale
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-5
inschrijving van een dienstmerk, worden erkend. Dan zal echter ook het bij een buitenlands
depot ontstane recht van voorrang, ingeroepen bij een Beneluxdepot, moeten worden
erkend. Iedere andere oplossing zou onlogisch zijn. Anderzijds voorziet de ontwerp-Verordening
van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake het Gemeenschapsmerk in
de mogelijkheid om zowel voor warenmerken als voor dienstmerken een recht van voorrang
in te roepen. Uit ter beschikking staande gegevens blijkt tevens dat van het groeiende
aantal landen dat dienstmerken in zijn merkenwetgeving opneemt het merendeel niet weigert
dat op basis van het depot van deze merken een recht van voorrang wordt ingeroepen.
Artikel 4 van het Verdrag van Parijs dient dan ook op dienstmerken te worden toegepast.
Voorts wordt erop gewezen dat met ingang van de datum van inwerkingtreding van het
Protocol een ieder die in de Benelux een dienstmerk deponeert een recht van voorrang kan
inroepen dat is gebaseerd op een eerste nationaal depot dat in het buitenland werd verricht
binnen zes maanden voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding. De erkenning van
het beroep op een zodanig recht van voorrang stemt overeen met de oplossing die in het
verleden op dit gebied is aanvaard. Dit gold in 1971 voor tekens die dienen ter onderscheiding
van waren van een onderneming, die in het buitenland waren gedeponeerd voor de
inwerkingtreding van de eenvormige Beneluxwet op de warenmerken en die in de Benelux
merken zouden hebben gevormd indien de artikelen 1 en 2 van de eenvormige wet op dat
tijdstip van toepassing zouden zijn geweest (telkens bestaande uit de vorm van het product
of uit een familienaam). Dit gold eveneens in 1975 bij de inwerkingtreding van de eenvormige
Beneluxwet inzake tekeningen of modellen. Uit het wezen van het recht van voorrang,
zoals omschreven in artikel 4, onder B, van het Verdrag van Parijs, vloeit evenwel
voort dat die voorrang niet eerder een aanvang kan nemen dan op de datum dat ook een
gewoon depot voor het betrokken merk kan worden verricht. Met andere woorden: de
voorrang heeft geen gevolgen ten aanzien van bevestigende depots.
De artikelen 40-43 van het nieuwe hoofdstuk V bevatten bepalingen van overgangsrecht.
Vooral artikel 40 is bepalend voor de inhoud daarvan.
Het voor het overgangsrecht gekozen systeem berust op twee beginselen. Enerzijds wordt
aan hen, die op de datum van de inwerkingtreding van het Protocol gebruik maken van een
teken ter onderscheiding van hun diensten, de mogelijkheid gegeven een uitsluitend recht
op een dienstmerk te verkrijgen met een bijzondere rangorde. Dit is van belang voor de
verhouding ten opzichte van nieuwe merken, welke na de datum van inwerkingtreding van
het Protocol zijn gedeponeerd. Anderzijds is ervoor zorg gedragen dat in de rechtsverhoudingen
die vóór de inwerkingtreding van het Protocol bestonden zo min mogelijk wijziging
wordt gebracht. Zoals reeds vermeld, bestond er, al naar gelang de omstandigheden,
een zekere bescherming voor dienstmerken bijvoorbeeld op grond van het nationale recht
inzake de handelsnaam of inzake de bestrijding van de ongeoorloofde mededinging. Op
grond van deze rechtsverhoudingen was een coëxistentie mogelijk tussen dienstmerken
onderling en tussen dienstmerken en warenmerken. Deze stand van zaken dient zoveel
mogelijk te worden bestendigd.
Het eerste beginsel is vastgelegd in artikel 40, onder A. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding
van het Protocol in het Beneluxgebied gebruik van een dienstmerk maken en
binnen een jaar na inwerkingtreding van het Protocol een Beneluxdepot voor dat merk verrichten,
worden geacht dat depot te hebben verricht op de datum van inwerkingtreding van
het Protocol. De rechter zal aan de hand van de feitelijke omstandigheden moeten vaststellen
of het hier werkelijk om een rechtscheppend gebruik gaat.
De bepaling dat de bevestigende depots geacht worden te zijn verricht op de datum van
inwerkingtreding houdt in dat, gezien het hierna te bespreken artikel 43, eerste lid, de
bedoelde depots een oudere depotdatum hebben dan de gewone depots van een dienstmerk
en ook een oudere depotdatum hebben dan de warenmerken die op de eerste dag na de
inwerkingtreding van het Protocol of daarna worden gedeponeerd. Dit houdt tevens in dat
de houders van een bevestigend depot worden geacht hun depot op dezelfde datum te hebben
verricht en op grond van de depotdatum elkaar het uitsluitend recht dus niet kunnen
betwisten.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-6
Opgemerkt wordt, dat artikel 40, onder A, ook betrekking kan hebben op dienstmerken die
in de Benelux zijn gebruikt op de datum van inwerkingtreding van het Protocol en waarvan
de internationale inschrijving vóór die datum werd verricht met aanwijzing van de
Beneluxlanden. Voor deze inschrijvingen geeft het Benelux-Merkenbureau thans een “avis
de non-validité” (ongeldigverklaring). Ook voor deze merken kan een handhavingsdepot
worden verricht onder dezelfde voorwaarden en dezelfde wijze als voor de overige dienstmerken
ten aanzien waarvan een beroep op een verkregen recht is gedaan. De vorm van
een “demande d'extension territoriale” (aanvrage tot uitbreiding van de bescherming) als
bedoeld in artikel 3ter van de Overeenkomst van Madrid is niet geschikt voor het beroep
op het verkregen recht, omdat op grond van dit artikel het recht op het merk eerst een aanvang
neemt op de datum van inschrijving van de aanvrage tot uitbreiding van de bescherming.
Het tweede beginsel, de bestendiging van de voor de inwerkingtreding van het Protocol
bestaande rechtsverhoudingen, is in artikel 40, onder B, tot uitdrukking gebracht. In de
rechten die voortvloeien uit een gebruik van een dienstmerk in het Beneluxgebied op de
datum van het in werking treden van het Protocol wordt geen wijziging gebracht. Het leek
ongewenst in de bestaande situatie in te grijpen door degenen, die op het moment van de
inwerkingtreding van het Protocol een teken gebruiken dat als dienstmerk zou kunnen
worden ingeschreven, ertoe te dwingen een depot te verrichten. Men heeft zich ertoe
beperkt de mogelijkheid te bieden een dienstmerk te verwerven. Degenen die de noodzaak
hiervan niet inzien, bijvoorbeeld omdat zij de bestaande bescherming voor het gebruik van
het teken toereikend achten, zullen zich blijvend op deze bescherming kunnen beroepen.
Zij dienen zich wel te realiseren dat een ander een depot zou kunnen verrichten dat dan een
hinderpaal zou vormen voor een ruimer gebruik voor de eerdere gebruiker dan het gebruik
dat deze van het teken maakte op het tijdstip, waarop het Protocol in werking trad.
Bovengenoemde beginselen worden thans aan de hand van enige gevallen geïllustreerd.
Zoals hierboven uiteengezet, houdt de onder A gegeven regeling in, dat de houders van
een bevestigend depot een gelijke rangorde hebben. In geval van geschil tussen deze personen
is betwisting van hun uitsluitend recht op grond van de rangorde dus niet mogelijk.
Het algemene onder B geformuleerde beginsel laat evenwel toe dat de beslechting van die
geschillen plaatsvindt aan de hand van andere rechtsregels dan die inzake merken en die
ook op de datum van inwerkingtreding van het Protocol bestaande verhoudingen hadden
bepaald.
Er kunnen ook personen zijn die op de datum van inwerkingtreding van het Protocol van
een dienstmerk gebruik maken, maar die geen bevestigend depot verrichten en derhalve
geen uitsluitend recht verkrijgen. In hun rechtssituatie, die anders dan door het merkenrecht
wordt bepaald, wordt, overeenkomstig het bepaalde onder B, geen wijziging
gebracht. Zij kunnen dus op dezelfde voet als in het verleden hun teken ter onderscheiding
van diensten blijven gebruiken en, in voorkomend geval, zich tegen het gebruik van dat
teken door anderen verzetten. Dit houdt o.a. in dat degenen die een uitsluitend recht op een
dienstmerk als onder A bedoeld hebben verkregen, dit uitsluitend recht niet kunnen tegenwerpen
aan genoemde andere gebruikers die het onder A bedoelde depot niet hebben verricht.
Eventuele geschillen tussen personen van deze categorieën zullen weer kunnen
worden beslecht aan de hand van andere rechtsregels dan die inzake merken.
Hierbij dient wel te worden bedacht, dat de houder van een bevestigend depot een werkelijk
merkrecht heeft verkregen - mits aan de algemene voorwaarden betreffende de geldigheid
van dit depot is voldaan - dat hen de bevoegdheid verleent nieuwe activiteiten die een
andere eerdere gebruiker van het teken in de Benelux mocht gaan ondernemen te verbieden
op grond van de eenvormige wet, voor zover deze activiteiten naar het oordeel van de
rechter uitgaan boven de rechten, die aan het gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het Protocol zouden kunnen worden ontleend.
Een gevolg van de bepaling is uiteraard ook, dat de houder van een na het in werking treden
van het Protocol verricht depot van een waren- of dienstmerk, waarbij geen beroep op
een eerder gebruik is gedaan, dit recht niet kan inroepen tegen een persoon, die, hoewel
daartoe gerechtigd, geen bevestigend depot heeft verricht.
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-7
De onder B gegeven formulering geeft ook een oplossing voor het volgende probleem. Het
betreft de vraag in hoeverre de houder van een warenmerk, waarvan het depot vóór de
datum van inwerkingtreding van het Protocol is verricht, de rechten van degenen die vóór
genoemde datum gebruik maakten van een dienstmerk, houders van een bevestigend depot
of niet, kan aantasten. Hierbij is onder meer te bedenken dat vóór de inwerkingtreding van
het Protocol de houder van een warenmerk het gebruik van een teken ter onderscheiding
van diensten alleen kon verbieden op grond van artikel 13, onder A, onder 2, van de eenvormige
wet (de situatie dat voor het dienstmerk een verkapt depot voor een warenmerk,
bijvoorbeeld voor hulpwaren, is verricht blijft hier voor de eenvoud buiten beschouwing).
Een verbod kon dus niet worden gegeven indien er voor het gebruik een “geldige reden”
werd aangegeven, bijvoorbeeld het gebruik van het dienstmerk vóór het depot van het
warenmerk. Na de inwerkingtreding van het Protocol is, tengevolge van de invoering van
de soortgelijkheid tussen waren en diensten, een verbod op grond van artikel 13, onder A,
onder 1, mogelijk, dat de exceptie van de “geldige reden” niet inhoudt. Het voorgestelde
artikel 40, onder B, handhaaft de oude rechtssituatie voor dit geval, zodat de houder van
het warenmerk, ondanks de door de wijziging van de wet voor hem verruimde mogelijkheden,
het in artikel 13, onder A, onder 1, gegeven recht niet kan tegenwerpen aan degene
die op de datum van inwerkingtreding van het Protocol gebruik maakte van eenzelfde of
een overeenstemmend dienstmerk voor soortgelijke diensten. Dit geldt zowel ten aanzien
van de gebruikers die het onder A bedoelde depot hebben verricht als ten aanzien van
degenen die dat niet hebben gedaan.
Artikel 40, onder C, bevat een regeling voor een probleem dat door de formulering onder
B niet kan worden gedekt. Ingevolge artikel 40, onder A, is het bevestigend depot van een
dienstmerk altijd van jongere datum dan het voor de datum van inwerkingtreding van het
Protocol verrichte depot van een warenmerk. De deposant van het warenmerk zou dus de
nietigheid van het bevestigend depot kunnen inroepen. Dit is uiteraard niet de bedoeling.
Inroeping van nietigheid op andere gronden blijft mogelijk. In dit verband kan gewezen
worden op het hierna te bespreken artikel 41, tweede lid.
In artikel 41 van het nieuwe hoofdstuk V van de eenvormige wet wordt bepaald, dat bij het
in artikel 40 bedoelde depot een beroep moet worden gedaan op het bestaan van een verkregen
recht. Tevens dient het jaar te worden aangegeven waarop het desbetreffende
dienstmerk voor het eerst is gebruikt. Deze verklaring dient uitsluitend tot vaststelling van
de datum van de eerste vernieuwing van het gedeponeerde dienstmerk (art. 42). Indien de
deposant zich echter op een verkregen recht beroept waarvan hij weet of behoort te weten
dat dit niet bestaat, dan wordt zijn depot geacht te kwader trouw te zijn verricht en kan het
op die grond worden nietig verklaard. Wanneer daarentegen het beroep, hoewel onjuist, te
goeder trouw wordt gedaan, wordt weliswaar zijn beweerdelijk verkregen recht niet
erkend, maar behoudt hij voor de toekomst het voordeel van zijn Beneluxdepot.
De bepalingen van artikel 41 gelden eveneens voor collectieve dienstmerken. Hieruit
volgt, dat daarvoor een reglement op het gebruik en het toezicht moet worden gedeponeerd.
Ten gevolge van de verplichting om op verkregen rechten een beroep te doen binnen een
termijn van een jaar te rekenen van het in werking treden van het Protocol, zal het Benelux-
Bureau een aanzienlijke toevloed van depots hebben te verwerken.
Indien deze depots bij het verstrijken van de krachtens artikel 10 vastgestelde duur zouden
moeten worden vernieuwd, zal periodiek eenzelfde opeenhoping van werk optreden. Nu
kan men wel aanvaarden, dat het Bureau bij wijze van overgangsmaatregel bijzondere
voorzieningen treft, maar men mag er niet van uitgaan, dat het telkenmale bij het verstrijken
van de duur van de inschrijvingen der in artikel 40 bedoelde depots zijn toevlucht hiertoe
zou moeten nemen.
Teneinde deze moeilijkheid te vermijden voorziet artikel 42 in een spreiding van de eerste
vernieuwing van deze inschrijvingen, waarbij rekening wordt gehouden met het jaar
waarin het eerste gebruik heeft plaatsgevonden.
Indien bijvoorbeeld een Beneluxdepot, verricht op 15 april van het jaar volgend op de
inwerkingtreding van het Protocol, vergezeld gaat van een beroep op het eerste gebruik
Benelux-Regelgeving inzake merken
Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november
1983
IV-8
van het teken in 1977, zal dit depot moeten worden vernieuwd op 15 april (maand en dag
van het Beneluxdepot) van het jaar 1987 (welk jaartal hetzelfde cijfer 7 de eenheden heeft
als het jaar 1977).
Om verder zoveel mogelijk het ongemak te verminderen dat houders van verkregen rechten
ondervinden als gevolg van het feit, dat zij verplicht zijn op deze rechten een beroep te
doen, terwijl soms na korte tijd weer een vernieuwing moet volgen, mag de eerste vernieuwing
van de in artikel 40 bedoelde depots reeds tevoren worden aangevraagd.
Bij het verrichten van het in artikel 40 bedoelde Beneluxdepot moet de deposant een recht
voldoen, waarvan het bedrag bij uitvoeringsreglement zal worden vastgesteld. Dit recht
wordt gerechtvaardigd door het feit dat het gaat om een eerste inschrijving van het dienstmerk
en niet om een bevestigend depot vanuit hoofde van vroeger nationaal recht verkregen
uitsluitende merkrechten, zoals het geval was met de warenmerken.
Het Beneluxdepot van een dienstmerk met beroep op een verkregen recht moet worden
verricht binnen een jaar na datum van inwerkingtreding van het Protocol (hoofdstuk V, art.
40). Het is mogelijk dat vóór het verstrijken van deze termijn depots worden verricht voor
concurrerende merken zonder beroep op verkregen rechten. Teneinde te voorkomen dat zij
rang krijgen vóór de depots met een beroep op verkregen rechten, worden laatstbedoelde
depots geacht te zijn verricht op de dag van inwerkingtreding van het Protocol. Deze dag is
dus daarvoor bestemd en in het nieuwe artikel 43 van de eenvormige wet wordt derhalve
bepaald dat het Benelux-register voor depots van dienstmerken pas open zal staan vanaf de
dag volgende op die waarop het Protocol in werking treedt.
Voorts wordt in dit artikel bepaald dat bij de inschrijving van Beneluxdepots met beroep
op een verkregen recht van dat beroep melding moet worden gemaakt.
Artikel II
Teneinde elk misverstand te vermijden bevestigt artikel II uitdrukkelijk de bevoegdheid
van het Benelux-Gerechtshof voor de uitlegging van de eenvormige wet zoals gewijzigd
door het Protocol.
Artikel III en IV
Deze artikelen hebben betrekking op de bekrachtiging en de inwerkingtreding van het Protocol.
Het Protocol zal in werking treden op de eerste dag van de derde maand volgende op de
maand van de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging bij de Belgische regering.
Deze termijn, die aanmerkelijk korter is dan de termijn tussen de inwerkingtreding van het
Verdrag van 1962 en van de eenvormige wet op de warenmerken (18 maanden) wordt
enerzijds gerechtvaardigd door de gewenste spoed bij invoering voor dienstmerken van
een soortgelijke bescherming als voor warenmerken en waarvan het belang reeds herhaalde
malen door de betrokken kringen in de Benelux werd onderstreept, en anderzijds
door het feit dat de invoering van de nieuwe bepalingen minder omslachtig zal zijn dan
destijds met de inwerkingtreding van de eenvormige wet van 1962 op de warenmerken het
geval is geweest; hiervoor was immers de installering van een raad van bestuur en het
opzetten van een gemeenschappelijk administratief apparaat vereist. Hoewel deze termijn
korter is, is hij noodzakelijk teneinde betrokkenen in de gelegenheid te stellen de nodige
maatregelen te treffen voor het veilig stellen van hun rechten.
Waarschuwing!
De hierboven weergegeven versie is een momentopname. Zie hiervoor de geldigdheidsdatum bovenaan de regeling.
De regeling kan ondertussen gewijzigd zijn. De meest actuele versie, vandaag geldig, is te vinden op de officiele website van de overheid: Memorie van toelichting bij het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de warenmerken van 10 november 1983

Deze website wordt mogelijk gemaakt door
De RechtenSite.nl - Het juridische startpunt

De belangrijkste wetten per rechtsgebied
Wij hebben per rechtsgebied de belangrijkste wetten in een overzicht gezet, zodat u alles snel online kunt vinden. Ook verdragen, koninklijke besluiten en andere regels vindt u hier.Advocatuur
Arbeidsrecht
Bank- en effechtenrecht
Belastingrecht (Fiscaal recht)
Bestuursrecht
Burgerlijk procesrecht
Consumentenrecht
Europees recht
Faillisementsrecht
Familierecht
Gezondheid en letselschade
Huurrecht
IE (Intellectueel Eigendom)
IT (Informatietechnologie)
Mediarecht en Reclamerecht
Merkenrecht
Milieurecht
Notarieel recht
Octrooirecht
Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Privacy en persoonsgegevens
Sociale zekerheid en zorg
Staatsrecht
Strafrecht en strafprocesrecht
Telecommunicatierecht
Vervoersrecht (Transportrecht)
Verzekeringsrecht
Vreemdelingenrecht

Via WettenSite.nl worden dagelijks honderden wetteksten opgezocht. Onder onze bezoekers vallen vele juristen, advocaten, notarissen en meer. Maar ook veel rechtenstudenten, economie-studenten, MER-studenten. Ook burgers en bedrijven als rechtzoekenden vinden ons. Een grote doelgroep. Vraag gerust vrijblijvend naar onze mogelijkheden om te adverteren of om sponsor te worden. Uw banner of advertentie kan op onze website staan. Zie onze pagina over adverteren voor alle opties en meer informatie.

Voor vragen, opmerkingen, aanvullingen, linkruil, sponsoring of suggesties kunt u ons e-mailen op info[at]wettensite.nl