Bezoek ook onze partner-sites
De RechtenSite.nl JuridischeWoorden.nl JuridischeVacatures.net
Gratis de volledige en complete tekst van Arbeidstijdenwet
Hieronder treft u online de volledige tekst aan van:
De Arbeidstijdenwet
Tekst van de Arbeidstijdenwet
Wilt u graag alle relevante in een overzicht hebben? Bestel dan nu een van de vele wetbundels en beschik direct over alle relevante juridische informatie.
Arbeidstijdenwet - Korte omschrijving: Wet van 23 november 1995, houdende bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden.
http://wetten.overheid.nl/cgi-bin/deeplink/law1/title=Arbeidstijdenwet
(Tekst geldend op: 10-08-2011)
Wet
van 23 november 1995, houdende bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid, zulks mede in verband met de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen van de Raad van de Europese Unie van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG 1993, L 307) en van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG 1994, L 216), en mede ter bevordering van de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken, alsmede andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid, noodzakelijk is wettelijke regelen te stellen inzake arbeids- en rusttijden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Begrippen werkgever en werknemer
Artikel 1:1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°;
b. werknemer: de ander bedoeld onder a.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
a. werkgever: degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten;
b. werknemer: de ander bedoeld onder a.
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder jeugdige werknemer verstaan: een werknemer van 16 of 17 jaar.
Begrippen kind en arbeid in verband met kinderarbeid
Artikel 1:2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: een persoon jonger dan 16 jaar.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder arbeid: de verrichtingen van een kind ter naleving van een overeenkomst.
Het begrip collectieve regeling
Artikel 1:3
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder collectieve regeling:
a. een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;
b. een rechtspositieregeling van werknemers in dienst van de overheid alsmede een overeenkomstige rechtspositieregeling van werknemers, werkzaam in instellingen van bijzonder onderwijs of wetenschappelijk onderzoek;
c. een verordening als bedoeld in de artikelen 16, derde lid, 86, derde lid, en 93, tweede lid, onder d, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder collectieve regeling:
a. een besluit als bedoeld in artikel 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten waarbij bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend zijn verklaard;
b. een regeling als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Wet op de loonvorming.
Gelijkstelling met collectieve regeling
Artikel 1:4
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 gelijkgesteld een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan.
2. Indien zowel een regeling als bedoeld in het eerste lid, als een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 gelden, zijn de in die regelingen gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen in de collectieve regeling, bedoeld in artikel 1:3, van toepassing.
Werkingsduur van de collectieve regeling
Artikel 1:5
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen geldt een collectieve regeling als bedoeld in de artikelen 1:3, eerste lid, en 1:4, eerste lid, gedurende 5 jaren, te rekenen van het tijdstip waarop die regeling ingaat. Bij wijziging van de in de eerste volzin bedoelde collectieve regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding, wordt het in de eerste volzin bedoelde tijdvak beëindigd op het tijdstip van inwerkingtreding van de gewijzigde collectieve regeling.
2. Het eerste lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, met dien verstande dat:
a. bij de inwerkingtreding van een overeenkomstige nieuwe collectieve regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding van de in de aanhef bedoelde collectieve regeling, het in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde tijdvak wordt beëindigd;
b. deze regeling te allen tijde eindigt op het tijdstip, dat er geen overeenkomstige collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, geldt op grond van het eerste lid, eerste volzin.
Het begrip medezeggenschapsorgaan
Artikel 1:6
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder medezeggenschapsorgaan:
a. de ondernemingsraad, ingesteld overeenkomstig de Wet op de ondernemingsraden;
b. een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
c. een medezeggenschapscommissie ingesteld op grond van de krachtens de artikelen 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 gestelde regels;
d. het uit en door het personeel gekozen deel van:
1°. de medezeggenschapsraad of deelraad, en de dienstraad, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of
2°. de medezeggenschapsraad, bedoeld in de Wet medezeggenschap onderwijs 1992;
e. het uit en door het personeel gekozen deel van de medezeggenschapsraad, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen;
f. een medezeggenschapsregeling voor de in artikel 53b van de Wet op de ondernemingsraden bedoelde ambtenaren.
Overige begrippen
Artikel 1:7
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. defensiepersoneel:
1°. de in werkelijke dienst zijnde militaire ambtenaren in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b, van de Militaire ambtenarenwet 1931;
2°. de in werkelijke dienst zijnde dienstplichtigen in de zin van de artikelen 18, 19 en 21 van de Kaderwet dienstplicht;
3°. het burgerpersoneel, werkzaam bij het ministerie van Defensie;
c. dienst: een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren;
d. nachtdienst: een dienst waarin meer dan een uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur;
e. pauze: een periode van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid;
f. Dienst Wegverkeer: de dienst, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994;
g. consignatie: een periode tussen twee opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de werknemer uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;
h. toezichthouder: de toezichthouder, bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, en als zodanig aangewezen op grond van artikel 8:1, eerste of tweede lid;
i. Verordening (EG) nr. 561/2006: Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PbEU L 102);
j. AETR-verdrag: de op 1 juli 1970 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het Internationale vervoer over de weg (Trb. 1994, 123).
Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied
§ 2.1. Gehele of gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid
Algemeen
Artikel 2:1
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op bij die maatregel omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden.
2. Het geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn van deze wet en de daarop berustende bepalingen, bepaald bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan afhankelijk worden gesteld van voorwaarden.
Rampen
Artikel 2:2
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht in verband met:
a. een ramp of een crisis als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s;
b. een voorval als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid;
c. [vervallen;]
d. een ongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee;
e. aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld in de onderdelen a tot en met d.
2. Het eerste lid geldt slechts voor zover de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede uitoefening van de in dat lid bedoelde arbeid belemmert.
Onderwijs
Artikel 2:3
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op verrichtingen van leerlingen of studenten in onderwijsinstellingen of gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen.
Defensie
Artikel 2:4
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder oefening: elk door het defensiepersoneel in de praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen operationele taken te verwerven, te vergroten of te onderhouden.
2. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel, tenzij deze arbeid wordt verricht:
a. ten tijde van buitengewone omstandigheden, alsmede in de gevallen genoemd in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht;
b. ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;
c. in door Onze Minister van Defensie te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;
d. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden bedoeld in de onderdelen a, b en c.
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 4.3, niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel:
a. tijdens varen, vliegen en oefeningen;
b. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.
Toezichthoudende en (bijzondere) opsporingsdiensten
Artikel 2:5
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door personeel in burgerlijke openbare dienst, tenzij de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede uitoefening van de bij wet en de daarop berustende bepalingen gegeven taken, dan wel het handhaven van de rechtsorde en het opsporen van strafbare feiten door dit personeel belemmert.
Brandweer
Artikel 2:6 [Vervallen per 01-04-2007]
§ 2.2. Uitbreiding van de toepasselijkheid
Zelfstandigen
Artikel 2:7
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor de bij die maatregel en de daarop berustende bepalingen omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden, deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk mede moeten worden nageleefd door een persoon die, zonder werkgever of werknemer te zijn in de zin van deze wet, deze arbeid verricht, indien zulks noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen.
2. Artikel 2:8, onderdelen b, c en d, is van overeenkomstige toepassing.
Extra-territoriale werking
Artikel 2:8
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing:
a. op arbeid verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat als bedoeld in de Mijnbouwwet;
b. op arbeid welke geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren;
c. op duikwerkzaamheden ten behoeve van mijnbouwinstallaties op het continentaal plat, bedoeld in de Mijnbouwwet, verricht op of vanaf een zeeschip;
d. op arbeid, welke voor een in Nederland gevestigde werkgever, geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam:
1°. aan boord van luchtvaartuigen;
2°. in of op motorrijtuigen;
3°. in of op spoorvoertuigen;
e. arbeid verricht binnen de exclusieve economische zone, met uitzondering van de arbeid, bedoeld onder a en c.
§ 2.3. Bijzondere voorschriften voor vliegend, varend en rijdend personeel
Artikel 2:9
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht aan boord van een zeeschip, dat niet op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren en dat zich bevindt in de exclusieve economische zone, in de territoriale zee, op een van de in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde scheepvaartwegen, op de Westerschelde, haar mondingen of op het Kanaal van Gent naar Terneuzen, of in de haven van Scheveningen, door personen die behoren tot de bemanning van dat zeeschip.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet van toepassing op havensleepboten en op duikwerkzaamheden ten behoeve van mijnbouwinstallaties, verricht op of vanaf zeeschepen.
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid, welke voor een buiten Nederland gevestigde werkgever, wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van een luchtvaartuig dat zich in het Nederlandse luchtruim of op het Nederlandse territoir bevindt.
Hoofdstuk 3. Het verbod van kinderarbeid
Begrip verantwoordelijke persoon
Artikel 3:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder verantwoordelijke persoon:
a. de werkgever;
b. een ieder, die over een kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen.
Het verbod van kinderarbeid
Artikel 3:2
1. De verantwoordelijke persoon zorgt er voor, dat een kind geen arbeid verricht.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verrichten van
a. arbeid in het kader van een alternatieve sanctie door een kind van 12 jaar of ouder, voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd;
b. niet-industriële arbeid van lichte aard door een kind van 13 jaar of ouder:
1°. voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd, of
2°. in het kader van een maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
c. arbeid van lichte aard door een kind van 14 jaar of ouder voor zover deze arbeid verricht wordt naast en in samenhang met het onderwijs;
d. arbeid bestaande uit het bezorgen van ochtendkranten door een kind van 15 jaar, voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd.
3. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot het tweede lid.
4. De verantwoordelijke persoon leeft de nadere regels, bedoeld in het derde lid na.
Ontheffing
Artikel 3:3
1. De toezichthouder, bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, kan ontheffing verlenen van artikel 3:2, eerste lid, ten aanzien van het door een kind verrichten van arbeid, bestaande uit het verlenen van medewerking aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare niet-industriële arbeid van lichte aard. Een verzoek om ontheffing wordt gedaan door de werkgever.
2. De werkgever leeft de voorschriften verbonden aan de ontheffing na.
Voorlichting
Artikel 3:4
De werkgever zorgt ervoor dat een ieder, die over een kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen, doeltreffend wordt ingelicht over de aard van de arbeid en de daaraan verbonden mogelijke gevaren en over de maatregelen die er op gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken.
Nadere voorschriften
Artikel 3:5
1. Bij de in artikel 3:2, tweede lid, toegestane arbeid neemt de verantwoordelijke persoon te allen tijde in acht, dat bij de aldaar toegestane arbeid, de veiligheid van het kind niet in gevaar komt, noch arbeid wordt verricht welke een nadelige invloed kan uitoefenen op de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van dat kind.
2. Bij het stellen van de nadere regels, bedoeld in artikel 3:2, derde lid, en het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt te allen tijde in acht genomen, dat bij de aldaar toegestane arbeid, de veiligheid van het kind niet in gevaar komt, noch arbeid wordt verricht welke een nadelige invloed kan uitoefenen op de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van dat kind.
3. Bij het stellen van de nadere regels, bedoeld in artikel 3:2, derde lid, en het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt te allen tijde in acht genomen, dat een kind een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, waarin is begrepen de periode tussen 23.00 uur en 06.00 uur.
Hoofdstuk 4. Algemene verplichtingen
§ 4.1. Algemeen
Beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie
Artikel 4:1
1. De werkgever voert een zo goed mogelijk beleid terzake van arbeids- en rusttijden van de werknemers, en houdt daarbij, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening met de persoonlijke omstandigheden van die werknemers. Het beleid terzake van arbeids- en rusttijden wordt gevoerd in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet.
2. De uit het in het eerste lid bedoelde beleid voortvloeiende arbeids- en rusttijdenpatronen worden door de werkgever schriftelijk vastgelegd. De werkgever bewaart de op deze wijze vastgelegde arbeids- en rusttijdenpatronen op een zodanige wijze, dat iedere werknemer de mogelijkheid heeft hiervan desgewenst kennis te nemen.
3. De werkgever toetst de tot stand gekomen arbeids- en rusttijdenpatronen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan, alsmede hoe deze ervaringen zich verhouden met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de organisatie van arbeids- en rusttijden. Indien daartoe aanleiding is, vindt bijstelling van het beleid, bedoeld in het eerste lid, en de daarop gebaseerde arbeids- en rusttijdenpatronen plaats.
4. Artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet is van overeenkomstige toepassing.
5. De toezichthouder kan, indien de in dit artikel neergelegde verplichtingen niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, een eis tot naleving stellen. Deze eis tot naleving bevat de termijn waarbinnen er aan wordt voldaan.
6. De werkgever voldoet aan de eis tot naleving.
Vaststelling arbeids- en rusttijdenpatroon
Artikel 4:1a
De werkgever houdt, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, bij de vaststelling van het arbeidstijdpatroon van de werknemer rekening met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer buiten de arbeid, waaronder in elk geval begrepen de zorg(taken) voor kinderen, (afhankelijke) familieleden, verwanten en naasten alsmede maatschappelijke verantwoordelijkheden die door de werknemer worden gedragen.
Mededeling arbeids- en rusttijdenpatroon
Artikel 4:2
1. De werkgever die een arbeids- en rusttijdenpatroon voor de bij hem werkzame werknemers vaststelt of opnieuw vaststelt, deelt dit zo tijdig mogelijk aan de werknemers mee. Met betrekking tot de tijdigheid geldt hetgeen daaromtrent bij collectieve regeling is bepaald of, indien geen collectieve regeling van toepassing is dan wel de collectieve regeling terzake geen bepaling bevat, telkens met instemming van de betrokken werknemer is bepaald.
2. Indien een bepaling inzake de tijdigheid, bedoeld in de tweede zin van het eerste lid, ontbreekt, deelt de werkgever het arbeids- en rusttijdenpatroon ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee.
3. Indien in verband met de aard van de arbeid toepassing van het tweede lid onmogelijk is, deelt de werkgever ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 5:5 en 5:6, begint. Tevens maakt hij aan die werknemer ten minste 4 dagen van te voren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.
Registratie
Artikel 4:3
1. Een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, voert een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld welke aangeven op welke wijze aan de in het eerste lid neergelegde verplichting wordt voldaan. Deze regels kunnen voor verschillende sectoren verschillend worden gesteld.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het door de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, houden van een middel terzake van een deugdelijke registratie, de wijze waarop een middel terzake van een deugdelijke registratie wordt gebruikt alsmede de aanvraag van dit middel.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het bewaren van de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in dit artikel neergelegde registratieverplichting.
5. Indien de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, betrekking heeft op de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid, wordt de voordracht van die algemene maatregel van bestuur Ons gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister tezamen.
§ 4.2. Jeugdige werknemers
Arbeid in verband met onderwijs
Artikel 4:4
1. De arbeid van een jeugdige werknemer wordt zodanig ingericht, dat hij in staat is volgens de voor hem geldende wetgeving onderwijs te volgen.
2. Voor de toepassing van hoofdstuk 5 en de daarop berustende bepalingen geldt de tijd waarop een jeugdige werknemer onderwijs volgt of pleegt te volgen, de onderbrekingen inbegrepen, als arbeidstijd.
3. Elk beding waarbij ten nadele van de jeugdige werknemer wordt afgeweken van dit artikel, is nietig.
§ 4.3. Vrouwelijke werknemers
Arbeid en zwangerschap
Artikel 4:5
1. De arbeid van een zwangere werknemer wordt zodanig ingericht, dat rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden. De werkgever voldoet, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid, aan de voor hem uit de eerste volzin voortvloeiende verplichting binnen een redelijke termijn nadat een verzoek daartoe door de zwangere werknemer is gedaan. Bij dit verzoek wordt desgevraagd een schriftelijke verklaring overgelegd van een geneeskundige of een verloskundige waaruit blijkt, dat de betrokken werknemer zwanger is.
2. De zwangere werknemer heeft het recht de arbeid af te wisselen met één of meer pauzes buiten die bedoeld in artikel 5:4 of de bij of krachtens artikel 5:12 voorgeschreven pauzes. Deze extra pauze onderscheidenlijk pauzes bedragen tezamen ten hoogste één achtste deel van de voor haar geldende arbeidstijd per dienst. De in de vorige volzin bedoelde pauzes gelden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als arbeidstijd.
3. De zwangere werknemer heeft het recht arbeid te verrichten in een bestendig en regelmatig arbeids- en rusttijdenpatroon.
4. De zwangere werknemer van 18 jaar of ouder kan niet worden verplicht meer arbeid te verrichten dan:
a. 10 uren per dienst;
b. gemiddeld 50 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken, en
c. gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 16 aaneengesloten weken.
5. De zwangere werknemer kan niet verplicht worden arbeid te verrichten in nachtdienst, tenzij de werkgever aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
6. De werkgever stelt de zwangere werknemer in de gelegenheid de noodzakelijke zwangerschapsonderzoeken te ondergaan. Zij behoudt haar aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon, indien zij door het bedoelde zwangerschapsonderzoek verhinderd is geweest haar arbeid te verrichten.
7. Elk beding waarbij ten nadele van de zwangere werknemer wordt afgeweken van het eerste tot en met zesde lid, is nietig.
Bevalling
Artikel 4:6
De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een vrouwelijke werknemer:
a. geen arbeid verricht binnen 28 dagen voor de vermoedelijke datum van de bevalling, zoals die is aangegeven in een door de vrouwelijke werknemer aan de werkgever overgelegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige waaruit de vermoedelijke datum van bevalling blijkt. Het in de eerste volzin bedoelde tijdvak wordt verlengd met het tijdvak, dat verloopt tussen de vermoedelijke datum van de bevalling en de werkelijke datum van de bevalling;
b. geen arbeid verricht binnen 42 dagen na haar bevalling.
Arbeid na bevalling
Artikel 4:7
Artikel 4:5, met uitzondering van het zesde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een vrouwelijke werknemer gedurende een periode van 6 maanden na de bevalling.
Voedingsrecht
Artikel 4:8
1. Een vrouwelijke werknemer, die een borstkind voedt, heeft, indien zij de werkgever hiervan in kennis heeft gesteld, gedurende de eerste 9 levensmaanden van dat kind het recht de arbeid te onderbreken ten einde in de nodige rust en afzondering haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven. De werkgever biedt haar daartoe de gelegenheid en stelt, waar nodig, een geschikte af te sluiten besloten ruimte ter beschikking.
2. De onderbrekingen, bedoeld in het eerste lid, vinden plaats zo vaak en zo lang als nodig is doch bedragen gezamenlijk ten hoogste een vierde van de arbeidstijd per dienst. De vaststelling van het tijdstip en de duur van de onderbrekingen vindt plaats door de betrokken vrouwelijke werknemer na overleg met de werkgever.
3. De duur van de onderbrekingen, bedoeld in dit artikel, gelden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als arbeidstijd, waarover de vrouwelijke werknemer haar aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon behoudt.
4. Elk beding waarbij ten nadele van de vrouwelijke werknemer wordt afgeweken van dit artikel, is nietig.
§ 4.4. Gezondheidsproblemen in relatie met het verrichten van nachtdiensten
Artikel 4:9
1. Indien uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat de gezondheidsproblemen van een werknemer voortvloeien uit het verrichten van nachtdiensten, wordt de arbeid van die werknemer binnen redelijke termijn zodanig ingericht, dat hij arbeid verricht anders dan in nachtdienst. Elk beding waarbij wordt afgeweken van dit lid, is nietig.
2. De werkgever voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt, dat de in dat lid bedoelde inrichting van de arbeid redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Hoofdstuk 5. Arbeids- en rusttijden
§ 5.1. Algemene bepalingen
Gelijkstelling met de zondag
Artikel 5:1
1. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen vinden ten aanzien van de zondag voor werknemers, die in verband met hun godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag vieren, overeenkomstige toepassing voor die dag in plaats van ten aanzien van de zondag, indien die werknemers een daartoe strekkend schriftelijk verzoek tot de werkgever hebben gericht.
2. Elk beding waarbij wordt afgeweken van het eerste lid, is nietig.
Gelijkstelling met arbeidstijd
Artikel 5:2
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, worden voor het bepalen van het aantal uren dat arbeid wordt verricht meegeteld de uren waarop de werknemer de bedongen arbeid zou hebben verricht, maar deze door de uitoefening van zijn taak in het kader van het medezeggenschapsorgaan, ziekte, vakantie, de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting, welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, of als gevolg van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, niet heeft verricht.
2. Elk beding waarbij wordt afgeweken van het eerste lid, is nietig.
§ 5.2. Arbeids- en rusttijden
Dagelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5:3
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, waarin zijn begrepen de uren tussen 23.00 uur en 06.00 uur.
2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.
3. De in het eerste of tweede lid bedoelde periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.
Pauzeregeling
Artikel 5:4
1. De werkgever organiseert de arbeid van een jeugdige werknemer zodanig dat, indien hij meer dan 4,5 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken door een pauze. De pauze bedraagt ten minste 30 minuten, die zonodig kan worden gesplitst in pauzes van elk ten minste 15 minuten.
2. De werkgever organiseert de arbeid van een werknemer van 18 jaar of ouder zodanig, dat indien hij:
a. meer dan 5,5 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten, die kan worden gesplitst in pauzes van elk ten minste 15 minuten;
b. meer dan 10 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 45 minuten, die kan worden gesplitst in pauzes van elk ten minste 15 minuten.
3. Bij collectieve regeling kan van het tweede lid worden afgeweken. Daarbij wordt in acht genomen dat de werkgever de arbeid zodanig organiseert, dat indien de werknemer meer dan 5,5 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 15 minuten. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in dit lid is bepaald, wordt afgeweken van het tweede lid, is nietig.
Wekelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5:5
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren.
2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste:
a. 36 uren in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren, of
b. 72 uren in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, welke rusttijd kan worden gesplitst in onafgebroken rustperioden van elk ten minste 32 uren.
3. De in het eerste of tweede lid bedoelde periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.
Arbeid op zondag
Artikel 5:6
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen.
2. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van het eerste lid worden afgeweken, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. De werknemer verricht in de omstandigheden, bedoeld in de vorige zin, uitsluitend arbeid op zondag, indien hij daarmee voor dat geval instemt.
3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer op ten minste 13 zondagen in elke periode van 52 aaneengesloten weken geen arbeid verricht.
4. Bij collectieve regeling kan van het derde lid worden afgeweken, met inachtneming van:
a. het eerste lid, of
b. het tweede lid.
Bij toepassing van de aanhef en onderdeel a van de vorige zin, verricht de werknemer uitsluitend op 40 of meer zondagen in elke periode van 52 aaneengesloten weken arbeid, indien hij daarmee voor dat geval instemt. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in dit lid is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.
Arbeidstijd
Artikel 5:7
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer ten hoogste arbeid verricht gedurende:
a. 9 uren per dienst;
b. 45 uren per week, en
c. gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken.
2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder ten hoogste arbeid verricht gedurende:
a. 12 uren per dienst;
b. 60 uren per week, en
c. gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 16 aaneengesloten weken.
3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer van 18 jaar of ouder ten hoogste arbeid verricht gedurende gemiddeld 55 uren per week in elke periode van 4 aaneengesloten weken.
4. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het tweede lid, van het derde lid worden afgeweken. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.
Arbeid in nachtdienst
Artikel 5:8
1. In afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onderdeel a, organiseert de werkgever, behoudens het derde lid, de arbeid zodanig, dat een werknemer ten hoogste arbeid verricht gedurende 10 uren per nachtdienst.
2. In elke periode van 16 aaneengesloten weken waarin een werknemer 16 of meer malen arbeid in een nachtdienst verricht organiseert de werkgever, in afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onderdeel c, de arbeid zodanig dat ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid wordt verricht in die periode van 16 aaneengesloten weken.
3. In afwijking van het eerste of vierde lid kan de werkgever ten hoogste 5 malen in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, en ten hoogste 22 malen in elke aaneengesloten periode van 52 weken, de arbeid zodanig organiseren dat een werknemer:
a. ten hoogste arbeid verricht gedurende 12 uren in een nachtdienst, en
b. aansluitend op die nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren.
4. Indien arbeid in een nachtdienst wordt verricht waarbij die dienst eindigt na 02.00 uur, organiseert de werkgever die arbeid zodanig, dat na die dienst de werknemer, behoudens het derde lid, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.
5. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer na het verrichten van een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 46 uren.
6. Indien in een reeks van achtereenvolgende diensten een of meer van deze diensten een nachtdienst betreft, organiseert de werkgever die arbeid zodanig, dat een werknemer gedurende ten hoogste 7 achtereenvolgende diensten arbeid verricht. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het zevende lid, van de vorige zin worden afgeweken. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van dit lid, is nietig.
7. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer ten hoogste 8 achtereenvolgende diensten arbeid verricht, indien een of meer van deze diensten een nachtdienst betreft en de aard van de arbeid of bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.
8. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer in elke periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste 36 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het negende lid, van de vorige zin worden afgeweken, indien de aard van de arbeid of bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen. Elk beding, waarbij op een andere wijze dan in de vorige zin is bepaald, wordt afgeweken van dit lid, is nietig.
9. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat een werknemer in elke periode van:
a. 52 aaneengesloten weken ten hoogste 140 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur, of
b. 2 aaneengesloten weken ten hoogste 38 uren arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.
Consignatie
Artikel 5:9
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat consignatie uitsluitend aan een werknemer van 18 jaar of ouder wordt opgelegd.
2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke aaneengesloten periode van 28 maal 24 uren ten minste:
a. 14 maal een periode van 24 aaneengesloten uren geen consignatie wordt opgelegd, en
b. 2 maal een aaneengesloten periode van 48 uren geen arbeid verricht noch consignatie wordt opgelegd.
3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer geen consignatie wordt opgelegd gedurende:
a. 11 aaneengesloten uren voor elke nachtdienst, en
b. 14 aaneengesloten uren na elke nachtdienst.
4. In aanvulling op artikel 5:7, tweede lid, onderdeel a, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer aan wie consignatie is opgelegd ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren arbeid verricht.
5. In afwijking van artikel 5:7, tweede lid, onderdeel c, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat een werknemer aan wie in een periode van 16 aaneengesloten weken 16 of meer malen consignatie is opgelegd, welke consignatie telkens geheel of gedeeltelijk perioden tussen 00.00 uur en 06.00 uur omvat, in die periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.
6. In plaats van het vijfde lid kan de werkgever de arbeid van een werknemer aan wie in een periode van 16 aaneengesloten weken 16 of meer malen consignatie is opgelegd, die telkens geheel of gedeeltelijk perioden tussen 00.00 uur en 06.00 uur omvat, ook zodanig organiseren dat de werknemer:
a. na de laatste oproep die is aangevangen tussen 00.00 uur en 06.00 uur, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren, dan wel, indien zijn dienst aanvangt direct aansluitend op een oproep die is aangevangen tussen 00.00 uur en 06.00 uur, in de direct aaneengesloten periode van 18 uren welke periode begint om 06.00 uur, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren, en
b. in die periode van 16 aaneengesloten weken ten hoogste gemiddeld 45 uren arbeid per week verricht.
7. Voor de toepassing van het tweede tot en met zesde lid vangt de arbeid tijdens consignatie aan op het moment van een oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep tijdens consignatie, opnieuw een dergelijke oproep wordt gedaan, is de tussenliggende tijd arbeid. Indien binnen een half uur een of meer malen arbeid voortvloeiend uit een oproep tijdens consignatie wordt verricht, wordt de arbeid geacht ten minste een half uur te bedragen.
8. De arbeid die voortvloeit uit een oproep tijdens consignatie wordt voor de toepassing van de artikelen 5:3, tweede lid, 5:4, tweede of derde lid, 5:5, tweede lid, en 5:8, vierde en vijfde lid, alsmede van de voorschriften bij of krachtens artikel 5:12 ten aanzien van de rusttijd en de pauze, buiten beschouwing gelaten.
9. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep tijdens consignatie is artikel 5:8, zesde tot en met negende lid, en de bij of krachtens artikel 5:12 gestelde regels ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
Plotseling onvoorziene situaties
Artikel 5:10
1. Deze paragraaf en de op artikel 5:12, eerste lid, berustende bepalingen zijn niet van toepassing op een werknemer van 18 jaar en ouder die arbeid verricht in verband met een zich plotseling voordoende onvoorziene situatie waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat, of buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel onmiddellijk dreigt te ontstaan, en die arbeid geen uitstel duldt en door andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen. De artikelen 5:6, 5:7, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en 5:9 zijn in afwijking van de eerste zin van toepassing.
2. De eerste zin van het eerste lid geldt slechts voor zover de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede uitoefening van de in dat lid bedoelde arbeid belemmert.
3. Bij toepassing van dit artikel organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de door een werknemer niet genoten dagelijkse of wekelijkse onafgebroken rusttijd alsnog kan worden genoten.
Artikel 5:11
Gereserveerd.
§ 5.3. Bijzondere voorschriften
Artikel 5:12
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot bepaalde arbeid of arbeid onder bepaalde omstandigheden die afwijken van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van:
a. de rusttijd;
b. arbeid op zondag;
c. de arbeidstijd;
d. de referentieperiode, waarover de gemiddelde arbeidstijd wordt berekend;
e. de pauze;
f. arbeid in nachtdienst;
g. de consignatie.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met uitzondering van arbeid verricht door defensiepersoneel, regels worden gesteld die afwijken van, in de plaats komen van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van arbeid verricht door:
a. personen, werkzaam in of op railvoertuigen of motorrijtuigen;
b. personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen, zee- of binnenschepen;
c. loodsen.
3. De voordracht van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister tezamen.
§ 5.4. Vrijstelling en ontheffing
Artikel 5:13 [Vervallen per 01-04-2007]
Artikel 5:14
1. Onze Minister kan, indien er zich een situatie voordoet die niet gelegen is in functiegebonden omstandigheden van de werknemer van 18 jaar of ouder, maar die voortvloeit uit zeer bijzondere sociaal-maatschappelijke privé-omstandigheden van die werknemer, op verzoek van die werknemer ontheffing verlenen van artikel 5:8, achtste en negende lid, mits het een bestendig en regelmatig arbeids- en rusttijdenpatroon betreft waarbij die werknemer in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste 20 maal arbeid verricht in nachtdienst.
2. De in het eerste lid bedoelde werknemer legt de ontheffing of een afschrift daarvan over aan zijn werkgever.
3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat die werknemer geen arbeid verricht in strijd met de in het eerste lid bedoelde ontheffing en de daarbij gegeven voorschriften.
§ 5.5. Samenloop
Artikel 5:15
1. Indien een werknemer tijdens een dienst arbeid verricht waarop meerdere regels, welke voortvloeien uit de op artikel 5:12, tweede lid, of artikel 5:12, eerste lid, en paragraaf 5.4 berustende bepalingen of paragraaf 5.2 van toepassing zijn, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid.
2. Indien een werknemer tijdens een dienst arbeid verricht waarop meerdere regels, welke hetzij voortvloeien uit de op artikel 5:12, tweede lid, berustende bepalingen, hetzij voortvloeien uit paragraaf 5.2 en de op artikel 5:12, eerste lid, en paragraaf 5.4 berustende bepalingen, ten aanzien van dezelfde arbeid van toepassing zijn, en waarbij één van die regels op ten minste driekwart van de arbeid tijdens die dienst van toepassing is met een minimum van ten minste 1 uur, geldt uitsluitend die regel gedurende die gehele dienst.
3. Indien het tweede lid niet van toepassing is en een werknemer tijdens een dienst arbeid verricht waarop meerdere regels, welke hetzij voortvloeien uit de op artikel 5:12, tweede lid, berustende bepalingen, hetzij voortvloeien uit paragraaf 5.2 en de op artikel 5:12, eerste lid, en paragraaf 5.4 berustende bepalingen, ten aanzien van dezelfde arbeid van toepassing zijn, en waarbij twee of meer van die regels elk ten minste 1 uur tijdens het verrichten van die arbeid van toepassing zijn, geldt:
a. indien het een jeugdige werknemer betreft, dat hij tijdens die dienst ten hoogste 9 uren arbeid verricht en hij na die dienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren,
b. indien het een werknemer van 18 jaar of ouder betreft, dat hij tijdens die dienst ten hoogste 12 uren arbeid verricht en hij na die dienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.
4. Indien een werknemer arbeid verricht in een dienst waarop een regel, welke voortvloeit uit een op artikel 5:12, tweede lid, of artikel 5:12, eerste lid, en paragraaf 5.4 berustende bepaling, of paragraaf 5.2, ten aanzien van dezelfde arbeid van toepassing is en deze dienst wordt gevolgd door een dienst waarop een andere regel, welke voortvloeit uit een op artikel 5:12, tweede lid, of artikel 5:12, eerste lid, en paragraaf 5.4 berustende bepaling, of paragraaf 5.2, ten aanzien van dezelfde arbeid van toepassing is, geldt:
a. indien het een jeugdige werknemer betreft, dat hij tussen deze 2 diensten een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren,
b. indien het een werknemer van 18 jaar of ouder betreft, dat hij tussen deze diensten een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren, welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren, indien de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich brengen.
5. Bij de toepassing van dit artikel wordt Verordening (EG) nr. 561/2006 in acht genomen.
6. De werknemer die bij meer dan één werkgever arbeid verricht, verstrekt aan ieder van die werkgevers uit eigen beweging tijdig de voor de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen nodige inlichtingen betreffende zijn arbeid.
7. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer geen arbeid verricht in strijd met dit artikel.
Artikel 5:16
1. Indien een werknemer naast het verrichten van arbeid in Nederland tevens buiten Nederland arbeid verricht, zorgt de in Nederland gevestigde werkgever ervoor, dat die werknemer geen arbeid verricht in strijd met deze wet en de daarop berustende bepalingen.
2. De werknemer, bedoeld in het eerste lid, verstrekt aan de in Nederland gevestigde werkgever uit eigen beweging tijdig de voor de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen nodige inlichtingen betreffende zijn arbeid.
Hoofdstuk 6. Medezeggenschapsaspecten
Beraadslaging
Artikel 6:1
De werkgever die een arbeids- en rusttijdenregeling vaststelt, wijzigt of intrekt, bespreekt dit bij het ontbreken van een medezeggenschapsorgaan vooraf met de belanghebbende werknemers.
Informatierecht
Artikel 6:2
1. De werkgever brengt binnen 7 dagen de inhoud van een verzoek om ontheffing of van een op andere wijze dan schriftelijk gegeven bevel tot het staken van de arbeid alsmede van een beschikking bij gedagtekend schrijven ter kennis van het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers en van werknemers, andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn van 7 dagen vangt aan op de dag volgend op die waarop het verzoek om ontheffing is ingediend of het op een andere wijze dan schriftelijk gegeven bevel tot het staken van de arbeid is gegeven of de beschikking aan de werkgever bekend is gemaakt.
Vergezelrecht en recht op een onderhoud
Artikel 6:3
De werkgever stelt de leden van een medezeggenschapsorgaan in verband met hun taak inzake arbeids- en rusttijden in de gelegenheid:
a. om de toezichthouders tijdens hun bezoek te vergezellen, behoudens voor zover deze laatstbedoelden te kennen geven, dat daartegen vanwege een goede uitoefening van hun taak bedenkingen bestaan, alsmede
b. om zich buiten tegenwoordigheid van anderen met deze toezichthouders te onderhouden.
Hoofdstuk 7. Overige bestuursrechtelijke aspecten
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1
Voor deze wet en de daarop berustende bepalingen treedt voor de toepassing van de afdelingen 3.6. en 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht een medezeggenschapsorgaan in de plaats van de belanghebbende werknemers, tenzij het een beschikking betreft die zich richt tot een nader aangeduide werknemer.
Artikel 7:2
1. Tegen een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, kan administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister, met uitzondering van beschikkingen die betrekking hebben op:
a. arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, alsmede
b. arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a.
2. Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 8:1, eerste lid, en 10:5, eerste lid, wordt genomen namens Onze Minister.
3. Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 8:1, tweede, en 10:5, tweede lid, voor zover het betreft de arbeid, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt genomen namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Vrijstelling en ontheffing
Artikel 7:3
Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, tweede lid, kan aan Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat tezamen of aan één van beiden de bevoegdheid worden toegekend omtrent het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen.
Nadere voorschriften inzake vrijstelling en ontheffing
Artikel 7:4
1. Een vrijstelling of een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.
2. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Een vrijstelling of ontheffing kan worden ingetrokken, wanneer:
a. één of meer van de redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;
Deze website wordt mogelijk gemaakt door
De RechtenSite.nl - Het juridische startpunt
De belangrijkste wetten per rechtsgebied
Wij hebben per rechtsgebied de belangrijkste wetten in een overzicht gezet, zodat u alles snel online kunt vinden. Ook verdragen, koninklijke besluiten en andere regels vindt u hier.Advocatuur
Arbeidsrecht
Bank- en effechtenrecht
Belastingrecht (Fiscaal recht)
Bestuursrecht
Burgerlijk procesrecht
Consumentenrecht
Europees recht
Faillisementsrecht
Familierecht
Gezondheid en letselschade
Huurrecht
IE (Intellectueel Eigendom)
IT (Informatietechnologie)
Mediarecht en Reclamerecht
Merkenrecht
Milieurecht
Notarieel recht
Octrooirecht
Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Privacy en persoonsgegevens
Sociale zekerheid en zorg
Staatsrecht
Strafrecht en strafprocesrecht
Telecommunicatierecht
Vervoersrecht (Transportrecht)
Verzekeringsrecht
Vreemdelingenrecht
Via WettenSite.nl worden dagelijks honderden wetteksten opgezocht. Onder onze bezoekers vallen vele juristen, advocaten, notarissen en meer. Maar ook veel rechtenstudenten, economie-studenten, MER-studenten. Ook burgers en bedrijven als rechtzoekenden vinden ons. Een grote doelgroep. Vraag gerust vrijblijvend naar onze mogelijkheden om te adverteren of om sponsor te worden. Uw banner of advertentie kan op onze website staan. Zie onze pagina over adverteren voor alle opties en meer informatie.
Voor vragen, opmerkingen, aanvullingen, linkruil, sponsoring of suggesties kunt u ons e-mailen op info[at]wettensite.nl