Bezoek ook onze partner-sites
De RechtenSite.nl JuridischeWoorden.nl JuridischeVacatures.net
Gratis de volledige en complete tekst van Algemene Kinderbijslagwet
Hieronder treft u online de volledige tekst aan van:
De Algemene Kinderbijslagwet
Tekst van de Algemene Kinderbijslagwet
Wilt u graag alle relevante in een overzicht hebben? Bestel dan nu een van de vele wetbundels en beschik direct over alle relevante juridische informatie.
Algemene Kinderbijslagwet - Korte omschrijving: Wet van 26 april 1962, tot vaststelling van een algemene kinderbijslagverzekering.
http://wetten.overheid.nl/cgi-bin/deeplink/law1/title=Algemene%20Kinderbijslagwet
(Tekst geldend op: 10-08-2011)
Wet
van 26 april 1962, tot vaststelling van een algemene kinderbijslagverzekering
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte kinderbijslagverzekering;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
c. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.
3. Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.
Artikel 4
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.
2. Als eigen kind wordt beschouwd het kind
a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn moeder wordt aangemerkt;
b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn vader wordt aangemerkt;
c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, tenzij het kind reeds op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eigen kind van een andere man wordt aangemerkt;
d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;
e. van de man die na toepassing van Nederlands internationaal privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.
3. Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld.
Artikel 5 [Vervallen per 01-01-1995]
Artikel 5a
Bij een besluit ingevolge de artikelen 14, vierde lid, en 21 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
Artikel 5b [Vervallen per 01-01-2001]
Hoofdstuk II. Kring der verzekerden
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
4. Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat bij een niet rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, verzekerd zijn:
a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 6a
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Hoofdstuk III. De kinderbijslag
§ 1. Het recht op kinderbijslag
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat:
a. jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort, of
b. jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:
a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;
b. het kind na het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten dan wel een vervolgstudie volgt anders dan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichtingen is vrijgesteld;
d. het kind werkloos is.
3. Een kind als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt voor het vaststellen van het aantal kinderen voor wie recht op kinderbijslag bestaat voor twee kinderen geteld, indien het door de verzekerde grotendeels wordt onderhouden en
a. jonger is dan 16 jaar en
1°. door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, of
2°. in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, of
b. 16 of 17 jaar is en niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort.
4. Voor het vaststellen van de mate waarin een kind door de verzekerde wordt onderhouden worden:
a. het inkomen van het kind geacht te zijn aangewend voor het onderhoud van het kind, en
b. bijdragen in het onderhoud van het kind geleverd door degene met wie de verzekerde een huishouden vormt en degene met wie de verzekerde geen huishouden vormt, maar die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak verplicht is bijdragen te leveren voor levensonderhoud ten behoeve van dat kind, aangemerkt als door de verzekerde in het onderhoud van dat kind geleverde bijdragen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld naar welke wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate of grotendeels door de verzekerde wordt onderhouden.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht de studie of beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:
a. de studie of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie, dan wel
b. de studie of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort voor het begin van het laatste door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt afgelegd.
7. Een kind als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt als werkloos aangemerkt indien het:
a. een startkwalificatie heeft behaald;
b. als werkzoekende is geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; en
c. in afwachting is van de beslissing op de aanvraag voor een werkleeraanbod, bedoeld in artikel 14 van de Wet investeren in jongeren, dan wel een op grond van die wet gedaan werkleeraanbod heeft aanvaard en voldoet aan de verplichtingen op grond van die wet;
8. Een in het buitenland woonachtig kind dat een startkwalificatie heeft behaald dan wel een vorm van onderwijs heeft afgerond die vergelijkbaar is met het behalen van een startkwalificatie wordt als werkloos aangemerkt indien het als werkzoekende is geregistreerd bij een met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergelijkbare instelling dan wel bij het ontbreken van een dergelijke instelling aannemelijk kan maken dat het werkloos is en beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en verplichtingen als bedoeld in artikel 44 van de Wet investeren in jongeren nakomt.
9. Een kind als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt voor het recht op kinderbijslag meegerekend zolang het werkloos is.
10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot nadere invulling van het tweede lid, vierde lid, onderdeel a, zevende lid en achtste lid.
Artikel 7a
1. De verzekerde heeft geen recht op kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van deze wet voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000.
2. Ook bestaat geen recht op kinderbijslag zolang op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door degene die studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 heeft aangevraagd, geen uitspraak is gedaan.
Artikel 7b
1. Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde die op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont. Evenmin heeft de verzekerde recht op kinderbijslag ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde dan wel dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde indien hij dan wel het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat recht bestaat op kinderbijslag voor:
a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
b. de verzekerde, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont; of
c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.
5. Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
Artikel 7c
1. De persoon die tot op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 22 december 2005 tot wijziging van enige socialeverzekeringswetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (Stb. 718) voortgezet verzekerd was op grond van artikel 27, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, zoals dat artikellid op die dag luidde, en op die dag nog recht op kinderbijslag had, behoudt recht op kinderbijslag, zolang het jongste kind voor wie de betrokkene voor 31 december 1999 recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in het eerste lid, eindigt, indien hij:
a. niet langer een uitkering, pensioen of toelage ontvangt als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, zoals dat artikellid op 31 december 1999 luidde;
b. buiten Nederland arbeid verricht;
c. een uitkering ontvangt krachtens een buitenlandse wettelijke regeling; of
d. op grond van deze wet geen recht op kinderbijslag meer bestaat.
Artikel 8 [Vervallen per 03-03-2010]
Artikel 9 [Vervallen per 03-03-2010]
Artikel 10 [Vervallen per 03-03-2010]
Artikel 10a [Vervallen per 01-10-1995]
Artikel 11
1. Recht op kinderbijslag voor een of meer kinderen over een kalenderkwartaal ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van dat kalenderkwartaal verzekerd is dan wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 7c.
2. Voor het vaststellen van het aantal kinderen, waarvoor over een kalenderkwartaal recht op kinderbijslag bestaat, worden slechts in aanmerking genomen de kinderen te wier aanzien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, is voldaan op de eerste dag van dat kwartaal.
3. Wanneer bij het vaststellen van het aantal kinderen, waarvoor over een kalenderkwartaal recht op kinderbijslag bestaat, voor een of meer kinderen de mate waarin deze kinderen door de verzekerde worden onderhouden, hiervoor bepalend is, wordt het totaal eigen inkomen, vastgesteld met inachtneming van artikel 7, vierde en vijfde lid, van deze kinderen over dat kalenderkwartaal in aanmerking genomen, ongeacht of ten aanzien van deze kinderen gedurende het gehele kwartaal aan de overige voorwaarden, bedoeld in artikel 7 is voldaan.
Artikel 12
1. Het basiskinderbijslagbedrag over een kalenderkwartaal bedraagt € 267,02 [Red: per 1 januari 2009 € 278,55] per kind.
2. Het aan een verzekerde over een kalenderkwartaal te betalen bedrag aan kinderbijslag bedraagt voor een kind, dat op de eerste dag van dat kwartaal:
a. jonger is dan 6 jaar: 70%
b. 6 jaar of ouder, maar jonger is dan 12 jaar: 85% en
c. 12 jaar en ouder, maar jonger is dan 18 jaar: 100%
van het in het eerste lid vastgestelde basiskinderbijslagbedrag.
Artikel 13
1. De bedragen, genoemd in artikel 12, worden al naar gelang de ontwikkeling van het algemene prijsniveau verhoogd of verlaagd.
2. De bedragen, genoemd in artikel 12, worden bij ministeriële regeling telkens herzien met ingang van 1 januari en 1 juli. Bij een herziening met ingang van 1 januari onderscheidenlijk 1 juli worden deze bedragen verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage, als waarmede de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande, naar boven of naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd.
In afwijking van de eerste volzin blijft herziening per 1 januari onderscheidenlijk per 1 juli achterwege, indien de consumentenprijsindex over de maand oktober onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande geen afwijking vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd.
3. De overeenkomstig de vorige leden herziene bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 12.
4. Indien daartoe naar Ons oordeel een bijzondere aanleiding bestaat, kunnen de bedragen, genoemd in artikel 12, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden verhoogd. De ingevolge de vorige volzin verhoogde bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 12.
5. Indien een verhoging als bedoeld in het vierde lid, samenvalt met een herziening als bedoeld in het tweede lid, wordt het kinderbijslagbedrag voorafgaande aan de verhoging herzien en geschiedt de herziening, in afwijking van het tweede lid, bij de in het vierde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.
6. Hetgeen onder consumentenprijsindex, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan, wordt nader bij algemene maatregel van bestuur geregeld.
7. Indien de bedragen, genoemd in artikel 12, worden gewijzigd, worden de uit de toepassing van artikel 12, tweede lid, voortvloeiende bedragen door Onze Minister bekendgemaakt in de Staatscourant.
8. Een herziening van de kinderbijslag op grond van dit artikel vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
9. De Sociale verzekeringsbank betaalt de herziene kinderbijslag, bedoeld in het achtste lid, bij de eerstvolgende betaling van de kinderbijslag nadat de herziening, bedoeld in het tweede lid, heeft plaatsgevonden.
Artikel 13a [Vervallen per 17-05-1995]
§ 2. Het geldend maken van het recht op kinderbijslag
Artikel 14
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat.
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
3. Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in de vorige volzin.
4. Indien de verzekerde nalaat een aanvraag om kinderbijslag in te dienen, kan deze aanvraag worden ingediend door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat tevens adviseert aan wie de kinderbijslag wordt betaald.
Artikel 14a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
b. indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 15
1. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
2. De verplichting van het eerste lid geldt niet indien:
a. die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is, of
b. het kind voor wie kinderbijslag wordt betaald recht krijgt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 16
1. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen, die de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van een doelmatige controle stelt.
Artikel 17
1. De Sociale verzekeringsbank weigert de kinderbijslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting op grond van artikel 16 opgelegd, of de verplichting, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 15 niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 17a wordt opgelegd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Artikel 17a
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15.
2. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 17b [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 17c
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van artikel 17g, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
Artikel 17d [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 17e [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 17f
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wijzigen.
Artikel 17g
1. De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete met kinderbijslag op grond van deze wet, ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet of een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, ontvangt.
2. Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en inkomen kunstenaars, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
3. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale verzekeringsbank. Indien de Sociale verzekeringsbank gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.
4. Zolang de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplichting als bedoeld in artikel 17a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.
§ 3. De betaling van de kinderbijslag
Artikel 18
1. De Sociale verzekeringsbank betaalt de kinderbijslag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat.
2. Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.
3. Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bepaalt de Sociale verzekeringsbank aan welke persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald.
4. Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
5. Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
7. De kinderbijslag die op grond van het tweede tot en met zesde lid aan een verzekerde wordt betaald, kan op verzoek van die verzekerde in gedeelten aan meer verzekerden worden betaald.
8. Indien de kinderbijslag in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.
Artikel 19
De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op of schorst de betaling, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
a. het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere kinderbijslag bestaat, of
c. de verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting hem of haar op grond van de artikelen 15 en 16 opgelegd, niet is nagekomen.
Artikel 19a
1. De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op, indien blijkt dat het door de verzekerde verstrekte adres van hemzelf of van zijn kind afwijkt van het adres waaronder de verzekerde of het kind in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven.
2. Geen opschorting vindt plaats:
a. indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de kinderbijslag;
b. indien de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. De Sociale verzekeringsbank doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de verzekerde.
4. De opschorting wordt beëindigd zodra het aan de Sociale verzekeringsbank gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat.
Artikel 20
Indien voor hetzelfde kind kinderbijslag of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende gezinsbijslag kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop met dergelijke gezinsbijslagen of ter voorkoming van dubbele kinderbijslag.
Artikel 21
De Sociale verzekeringsbank is bevoegd, voor zover nodig na ingewonnen advies van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de kinderbijslag voor een kind te betalen aan een ander dan de rechthebbende.
Artikel 21a
Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de nog niet vastgestelde kinderbijslag beschouwd als kinderbijslag op grond van deze wet.
Artikel 22
De kinderbijslag die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van degene aan wie de kinderbijslag wordt betaald af te wijken van de in de eerste volzin genoemde drie maanden.
Artikel 23
1. De kinderbijslag is:
a. onvervreemdbaar;
b. niet vatbaar voor verpanding of belening;
c. behoudens voor zoveel dit dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag als bedoeld in artikel 24, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
2. Volmacht tot ontvangst van kinderbijslag, onder welke vorm of welke benaming ook door de verzekerde verleend, is steeds herroepelijk.
3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.
Artikel 24
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
2. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15.
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
6. In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 24a
1. De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde kinderbijslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
2. Artikel 17g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, de Sociale verzekeringsbank de aflossingsbedragen lager vaststelt; en
b. indien degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, kinderbijslag op grond van deze wet ontvangt, in afwijking van artikel 17g, eerste lid, het besluit tot terugvordering ten uitvoer kan worden gelegd door verrekening met die bijslag.
Artikel 24b
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 24c
1. In afwijking van artikel 24, eerste lid, kan de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
c. de vordering van de Sociale verzekeringsbank wegens onverschuldigde betaling ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;
d. een naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank betrouwbare schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet;
e. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt; en
f. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen door de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 17a is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het besluit tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van de artikelen 7c of 21 kinderbijslag wordt betaald gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;
b. de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald zijn schuld aan de Sociale verzekeringsbank niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen.
Artikel 24d
Een vordering van de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in de artikelen 24 en 24c van deze wet is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen uit artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 25
1. Indien over een tijdvak, waarover krachtens de Wet studiefinanciering 2000 aan een kind studiefinanciering is verleend, naderhand ten behoeve van dat kind recht op kinderbijslag wordt vastgesteld, is de Sociale verzekeringsbank bevoegd die kinderbijslag over dat tijdvak en over latere tijdvakken, in plaats van aan degene aan wie de kinderbijslag zou dienen te worden betaald, zonder diens machtiging tot het bedrag van de betaalde studiefinanciering over dat tijdvak te betalen aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2. Van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan de Sociale verzekeringsbank gebruik maken tot en met twee kalenderjaren na de vaststelling van het recht op kinderbijslag.
3. Hetgeen in het eerste en het tweede lid is bepaald ten aanzien van studiefinanciering, verleend krachtens de Wet studiefinanciering 2000, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten, verleend krachtens hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
4. De Sociale verzekeringsbank kan aan een verzekerde ten onrechte betaalde kinderbijslag verrekenen met een tegemoetkoming waarop een verzekerde ten behoeve van hetzelfde kind op grond van artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9, van de Kaderwet SZW-subsidies en de daarop berustende bepalingen, aanspraak maakt.
Hoofdstuk IV
Artikel 26 [Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 26a [Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 27 [Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 28 [Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 29 [Vervallen per 01-01-1996]
Hoofdstuk V. De financiering
Artikel 29a
1. De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in het derde lid, in de vorm van een Algemeen Kinderbijslagfonds dat deel uitmaakt van de Sociale verzekeringsbank, alsmede door de met toepassing van artikel 17a verkregen boeten.
2. In de middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Algemeen Kinderbijslagfonds wordt voorzien door het Rijk, onderscheidenlijk de afdracht van de boeten, bedoeld in artikel 17a, door de Sociale verzekeringsbank.
3. De ingevolge deze wet uit te keren kinderbijslagen en de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van het Algemeen Kinderbijslagfonds.
Artikel 29b [Vervallen per 01-01-1995]
Hoofdstuk VI. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het
beroep in cassatie
Artikel 29c
1. Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan.
3. Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 29d
In afwijking van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
Artikel 30
In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de Sociale verzekeringsbank binnen dertien weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Artikel 31
1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3 of 6.
2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.
Artikel 32 [Vervallen per 01-01-1989]
Hoofdstuk VII. Strafbepalingen
Artikel 33 [Vervallen per 01-01-1989]
Artikel 34 [Vervallen per 01-07-2000]
Artikel 35 [Vervallen per 01-07-2000]
Artikel 36
Een gedraging die in strijd is met een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.
Artikel 37 [Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 38 [Vervallen per 29-12-1995]
Artikel 39 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 40 [Vervallen per 01-07-2000]
Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen
Artikel 41
Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt geregeld bij ministeriële regeling.
Artikel 41a
Artikel 7, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet (Stb. 74) blijft van toepassing op het kind, dat op 1 oktober 2009 de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.
Artikel 41b
1. In afwijking van artikel 12, eerste lid, geldt voor een kind dat is geboren vóór 1 januari 1995, artikel 12, eerste tot en met vijfde lid, zoals dit op 31 december 1994 luidde.
2. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rangordebedragen, bedoeld in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, c en d, zoals dat artikel luidde op 31 december 1994.
3. Bij de toepassing van het eerste lid is het rangordebedrag voor het eerste kind gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
Artikel 42
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: "Algemene Kinderbijslagwet".
Artikel 43
De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 26 april 1962
JULIANA.
De
Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
G. M. J. VELDKAMP.
De
Staatssecretaris van Financiën,
VAN DEN BERGE.
De
Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,
A. C. W. BEERMAN.
Uitgegeven de vierentwintigste mei 1962.
De Minister van Justitie,
A. C. W. BEERMAN.
Waarschuwing!
De hierboven weergegeven versie is een momentopname. Zie hiervoor de geldigdheidsdatum bovenaan de regeling.
De regeling kan ondertussen gewijzigd zijn. De meest actuele versie, vandaag geldig, is te vinden op de officiële website van de overheid:
Deze website wordt mogelijk gemaakt door
De RechtenSite.nl - Het juridische startpunt
De belangrijkste wetten per rechtsgebied
Wij hebben per rechtsgebied de belangrijkste wetten in een overzicht gezet, zodat u alles snel online kunt vinden. Ook verdragen, koninklijke besluiten en andere regels vindt u hier.Advocatuur
Arbeidsrecht
Bank- en effechtenrecht
Belastingrecht (Fiscaal recht)
Bestuursrecht
Burgerlijk procesrecht
Consumentenrecht
Europees recht
Faillisementsrecht
Familierecht
Gezondheid en letselschade
Huurrecht
IE (Intellectueel Eigendom)
IT (Informatietechnologie)
Mediarecht en Reclamerecht
Merkenrecht
Milieurecht
Notarieel recht
Octrooirecht
Ondernemingsrecht
Privaatrecht
Privacy en persoonsgegevens
Sociale zekerheid en zorg
Staatsrecht
Strafrecht en strafprocesrecht
Telecommunicatierecht
Vervoersrecht (Transportrecht)
Verzekeringsrecht
Vreemdelingenrecht
Via WettenSite.nl worden dagelijks honderden wetteksten opgezocht. Onder onze bezoekers vallen vele juristen, advocaten, notarissen en meer. Maar ook veel rechtenstudenten, economie-studenten, MER-studenten. Ook burgers en bedrijven als rechtzoekenden vinden ons. Een grote doelgroep. Vraag gerust vrijblijvend naar onze mogelijkheden om te adverteren of om sponsor te worden. Uw banner of advertentie kan op onze website staan. Zie onze pagina over adverteren voor alle opties en meer informatie.
Voor vragen, opmerkingen, aanvullingen, linkruil, sponsoring of suggesties kunt u ons e-mailen op info[at]wettensite.nl